ECLI:NL:TGZRAMS:2025:5 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7167
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:5 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-01-2025 |
Datum publicatie: | 03-01-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7167 |
Onderwerp: | Onjuiste declaratie |
Beslissingen: | Gegrond, gedeeltelijke ontzegging |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. Volgens klaagster, een zorgverzekeraar, heeft de verpleegkundige niet meegewerkt aan de materiële controle. Hiermee heeft de verpleegkundige in strijd gehandeld met de tweede tuchtnorm. Het college overweegt dat de verpleegkundige diverse reële mogelijkheden heeft gehad om mee te werken, maar heeft dit niet gedaan terwijl dit gelet op haar rol als eigenares van de eenmanszaak wel zonder meer van haar had mogen worden verwacht. Er is sprake van het verwijtbaar niet-meewerken aan een materiële controle. Door in feite de hele bedrijfsvoering uit handen te geven aan personen die zij niet of nauwelijks kende, heeft de verpleegkundige op onverantwoorde wijze een situatie doen ontstaan waarin er niet (gecontroleerd kon worden of er) op de juiste wijze met zorggelden is omgegaan. Het college acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college vindt het belangrijk dat van een op te leggen maatregel voldoende preventieve kracht uit gaat. Volgt de oplegging van de maatregel van een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven te staan voor het beroep van verpleegkundige en bepaalt in dit verband dat de verpleegkundige alleen nog in loondienst als verpleegkundige werkzaam mag zijn en zich moet onthouden van het afgeven van indicaties voor zorg. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 3 januari 2025 op de klacht van:
A,
gevestigd in B,
klaagster,
gemachtigde: mr. C,
tegen
D,
verpleegkundige,
werkzaam in E,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundige,
gemachtigde: mr. J.O. Bohr, werkzaam in Rotterdam.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 In deze zaak ligt de vraag voor of de verpleegkundige heeft meegewerkt aan de
door de zorgverzekeraar (klaagster) uitgevoerde materiële controle. Een materiële
controle is een onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de door de zorgaanbieder
in rekening gebrachte prestatie is geleverd en of die geleverde prestatie voor de
hand lag, gelet op de gezondheidstoestand van de verzekerde. Een zorgaanbieder is
verplicht mee te werken aan een materiële controle door de zorgverzekeraar.
1.2 Klaagster heeft een materiële controle uitgevoerd bij F, de eenmanszaak van de verpleegkundige. Volgens klaagster heeft de verpleegkundige niet meegewerkt aan deze controle. De verpleegkundige geeft aan dat het verzoek van klaagster haar niet heeft bereikt waardoor zij geen reële mogelijkheid heeft gehad mee te werken aan het onderzoek. Daarnaast heeft het er volgens de verpleegkundige alle schijn van dat zij door een derde is opgelicht, als gevolg waarvan zij haar administratie niet ter controle kan aanbieden. Zij is alsnog bereid mee te werken aan het onderzoek.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 26 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 12 juni 2024;
- het proces-verbaal van het op 18 juli 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van verweerster van 29 juli 204, binnengekomen op
31 juli 2024, met de bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van klaagster van 2 september 2024, binnengekomen
op
4 september 2024, met de bijlagen;
- de brief van de gemachigde van klaagster van 11 november 2024, binnengekomen op
14 november 2024, met de bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van verweerster van 13 november 2024, binnengekomen
op 18 november 2024, met de bijlagen.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 22 november 2024. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klaagster heeft pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij per e-mail toegezonden.
3. De feiten
3.1 Klaagster is een zorgverzekeraar in de zin van de Zorgverzekeringswet. Klaagster
vergoedt op basis van met haar verzekerden overeengekomen voorwaarden de kosten van
wijkverpleging.
3.2 De verpleegkundige had vanaf 2018 de eenmanszaak F.
3.3 F heeft geen zorgovereenkomst gesloten met klaagster. Zij is een
niet-gecontracteerde zorgaanbieder. F heeft voor de periode vanaf 1 januari tot
en met 31 augustus 2018 wel een betaalovereenkomst gesloten met klaagster. Op basis
van deze overeenkomst kon F haar declaraties rechtstreeks aanleveren bij klaagster.
3.4 Klaagster heeft voor het jaar 2018 € 127.144,72 aan F betaald.
3.5 F is met ingang van 28 mei 2019 voortgezet door G. Per
29 mei 2019 is F uitgescheven uit het handelsregister. De verpleegkundige heeft
G per 30 maart 2021 overgedragen aan de heer H (hierna: ‘de heer H’).
3.6 Bij e-mail van 25 februari 2021 laat klaagster weten dat F is geselecteerd voor
een materiële controle over de jaren 2018 en 2019. Klaagster vraagt in de e-mail om
voor 18 maart 2021 een aantal procesvragen te beantwoorden. De e-mail is gestuurd
naar het bij klaagster bekende e-mailadres van de verpleegkundige.
3.7 Op 26 april 2021 ontvangt klaagster een excelbestand met antwoorden. De antwoorden
zijn afkomstig vanaf twee andere, voor klaagster tot dan toe onbekende, mailadessen.
3.8 Op 18 mei 2021 laat de verpleegkundige telefonisch aan klaagster weten dat de heer H het aanspreekpunt is voor de materiële controle. Bij e-mail van dezelfde dag die is gericht aan alle drie bevestigt klaagster de e-mailadressen, waaronder het e-mailadres van de verpleegkundige en het e-mailadres van de heer H, en dat zij zich voor het vervolg van de controle zal wenden tot de heer H.
3.9 In dezelfde e-mail, en per brief van dezelfde dag, informeert klaagster F over haar bevindingen en het vervolg van de controle. Klaagster vraagt F om alle (21) zorgdossiers aan te leveren.
3.10 Klaagster herhaalt dit verzoek bij e-mails van 28 juni 2021 en 8 juli 2021. De e-mails zijn gestuurd naar het e-mailadres van de heer H.
3.11 Omdat een reactie uitblijft, laat klaagster bij brief van 22 juli 2021 weten
dat geen informatie is ontvangen waarmee de onzekerheid over de rechtmatigheid van
de gefactureerde zorg kan worden weggenomen. Klaagster kondigt aan dat een bedrag
van
€ 127.144,72 zal worden teruggevorderd. De brief is gestuurd naar het bij klaagster
bekende postadres van F.
3.12 Bij brief 21 november 2021 verzoekt klaagster F een bedrag van
€ 127.144,72 terug te betalen. Omdat betaling uitblijft, stuurt klaagster aanmaningen
op
28 december 2021, 18 januari 2022 en 25 februari 2022. De brieven zijn gestuurd
naar het bij klaagster bekende postadres van F.
3.13 Volgens een uittreksel uit het kadaster was de verpleegkundige op 28 februari 2022 (nog) voor de helft eigenaar van het woonhuis waar F destijds was gevestigd.
3.14 Op 24 april 2024 laat klaagster een dagvaarding betekenen bij de verpleegkundige.
3.15 In de civiele procedure hebben klaagster en de verpleegkundige een minnelijke regeling bereikt.
4. De klacht en de reactie van de verpleegkundige
4.1 Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij niet heeft meegewerkt aan de materiële
controle. Volgens klaagster heeft de verpleegkundige hiermee in strijd gehandeld met
het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg in de zin
van artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG (tweede tuchtnorm). Klaagster verzoekt het college
een passende maatregel op te leggen.
4.2 De verpleegkundige voert verweer. Volgens haar is zij onder valse voorwendselen
van de heer I (hierna: ‘de heer I’) een eenmanszaak gestart. De heer I zou volgens
de verpleegkundige alle adminstratieve zaken regelen en alle administratie onder zich
houden. De verpleegkundige verleende uitsluitend zorg. Op aandringen van de heer I
heeft de verpleegkundige de eenmanszaak omgezet in een rechtspersoon (bv), die vervolgens
is overgedragen aan de heer H. De verpleegkundige geeft aan dat klaagster alle brieven
en e-mails heeft gericht aan de heer H, waardoor zij niet op de hoogte was van de
materiële controle. De verpleegkundige verzoekt het college haar de mogelijkheid te
bieden alsnog mee te werken aan het onderzoek en geen maatregel op te leggen. Voor
zover het college van oordeel is dat een maatregel passend is, verzoekt zij het college
te volstaan met een waarschuwing.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De zogeheten eerste tuchtnorm – die kort gezegd betrekking heeft op de behandelrelatie
tussen een zorgverlener en een patiënt of cliënt – is hier niet van toepassing. De
tweede tuchtnorm, neergelegd in artikel 47 lid 1, aanhef en onder b, van de Wet BIG,
houdt in dat een BIG-geregistreerde zorgverlener ook aan tuchtrecht is onderworpen
ter zake van ander handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar
betaamt. Bij de totstandkoming van de Wet BIG is als voorbeeld van schending van de
tweede tuchtnorm (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 1985/86, 19522, 7, p.
97) gewezen op fraude tegenover de zorgverzekeraar en is de zorgverzekeraar als klachtgerechtigde
genoemd. Daarbij is overwogen dat de financiële afwikkeling tussen zorgverzekeraar
en zorgverlener onderdeel is van de individuele gezondheidszorg. Bij de totstandkoming
van de Wet BIG is dan ook een zorgverzekeraar als klachtgerechtigde aangemerkt. Deze
klachtgerechtigdheid geldt ook voor de kwaliteit van de dossiervoering en declaratiegedrag;
ook daarmee is de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg direct gemoeid. Klaagster
is als zorgverzekeraar daarom ontvankelijk in haar klacht.
5.2 De vraag is vervolgens of de verpleegkundige heeft gehandeld in lijn met wat een
behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met
de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
Inhoud klacht: niet meewerken materiële controle
5.3 Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij niet heeft meegewerkt aan de materiële
controle. Volgens klaagster heeft de verpleegkundige hiermee gehandeld in strijd met
de tweede tuchtnorm.
5.4 De verpleegkundige heeft op zitting aangegeven dat zij zich tijdens ‘een zwak moment’ heeft laten overhalen om een eenmanszaak op te richten. Zij werd hiervoor benaderd door ene ‘J’ en de heer I. De verpleegkundige kende deze personen in eerste instantie niet; het contact verliep via via, over de telefoon en via Telegram. Het initiatief om de eenmanszaak op enig moment om te zetten in een rechtspersoon, kwam ook van J of de heer I. Alle betalingen vanaf de rekening van de eenmanszaak van de verpleegkundige werden door J of de heer I gedaan; de verpleegkundige heeft haar volledige administratie (inclusief gebruikersnaam en wachtwoorden) namelijk aan hen uit handen gegeven. Toen de verpleegkundige zag dat er grote bedragen op haar bedrijfsrekening binnenkwamen en weer werden weggesluisd, heeft zij aangegeven dat zij het niet vertrouwde en dat zij ermee wilde stoppen. Hierop werd door J of de heer I gereageerd met de mededeling: ‘Als je nu stopt, dan gaat het juist opvallen, dan lopen we juist in the picture’. De verpleegkundige heeft er nooit aan gedacht deze ervaring (anoniem) te melden bij klaagster. Zij durfde er met niemand over te praten en voelde zich ‘als bevroren’. De indicatiestellingen voor de patiënten die bij klaagster verzekerd waren, heeft de verpleegkundige niet zelf verricht. Wel heeft zij enkele keren zorg verleend aan de patienten die J en de heer I onder de eenmanszaak hadden gebracht. Zij hield daarvan niet zelf een dossier bij, wel maakte zij aantekeningen op een A4’tje, dat zij bij de mensen thuis achterliet. Daarnaast heeft de verpleegkundige zorg geleverd aan een aantal andere patiënten, die geen van alle bij klaagster verzekerd waren. Voor de door haar geleverde zorg vanuit de eenmanszaak heeft de verpleegkundige nooit betaald gekregen. Nadat zij in februari 2021 gemaild werd door klaagster over de materiële controle, heeft zij J of de heer I daarvan in kennis gesteld. Die verzekerden haar dat zij het zouden gaan oppakken. De verpleegkundige is er daarna niet meer achteraan gegaan. Gelet op het feit dat de gebeurtenissen in de civiele procedure ook al forse financiële gevolgen voor de verpleegkundige hebben gehad en omdat zij inmiddels maatregelen heeft getroffen om zich weerbaarder te maken tegen praktijken als deze (de verpleegkundige werkt alleen nog in loondienst en heeft haar echtgenoot en zus gevraagd scherp toezicht op haar te houden), vindt de verpleegkundige een waarschuwing een voldoende zware maatregel. Het feit dat de koppeling tussen de unieke AGB-code van de verpleegkundige (die nodig is om zorg te kunnen declareren) en de eenmanszaak waarin de verpleegkundige geen enkele zeggenschap heeft, nog steeds bestaat, is inderdaad ongelukkig. De verpleegkundige zal dit alsnog met spoed gaan rechtzetten.
5.5 Het college overweegt als volgt. Niet in geschil is, dat de verpleegkundige niet heeft meegewerkt aan de materiële controle. Zij heeft nagelaten de zorgdossiers bij klaagster aan te leveren, terwijl zij hier als eigenares van de betrokken eenmanszaak wel toe gehouden was. De verpleegkundige was over de materiële controle ook weldegelijk persoonlijk geïnformeerd; vaststaat immers dat in elk geval de e-mail van 25 februari 2021 haar heeft bereikt en dat zij op 18 mei 2021 nog telefonisch contact heeft gehad met klaagster over de materiële controle. Ook latere e-mails en brieven van klaagster zijn (in elk geval mede) naar het e-mail- respectievelijk postadres van de verpleegkundige gestuurd en moeten haar zodoende hebben bereikt. De verpleegkundige heeft aldus diverse reële mogelijkheden gehad mee te werken aan de materiële controle maar heeft dit niet gedaan, terwijl dit gelet op haar rol als eigenares van de eenmanszaak wel zonder meer van haar had mogen worden verwacht.
5.6 Onder deze omstandigheden is sprake van het verwijtbaar niet-meewerken aan een materiële controle. Anders dan bepleit, vindt het college het niet nodig de verpleegkundige nog een termijn te geven om alsnog mee te werken. Als gezegd heeft zij hiertoe immers al diverse reële mogelijkheden gehad. Door in feite de hele bedrijfsvoering (patiëntendossiers, administratie, bankrekening en materiële controle) uit handen te geven aan personen die zij niet of nauwelijks kende, heeft de verpleegkundige op onverantwoorde wijze een situatie doen ontstaan waarin er niet (gecontroleerd kon worden of er) op de juiste wijze met zorggelden is omgegaan. De verpleegkundige was zich bewust van de risico’s en wist ook dat de constructie waaraan zij haar medewerking had verleend, niet in de haak was. Zij heeft ook geen melding gedaan bij klaagster of bij de opsporingsautoriteiten van de (mogelijk) strafbare feiten die onder de noemer van haar bedrijf waren gepleegd, en waarvan zij kennis droeg.
5.7 Het college acht dit alles tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is gegrond.
Maatregel
5.8 De verpleegkundige heeft bepleit dat in verzachtende zin rekening moet worden
gehouden met het feit dat zij van de gebeurtenissen geen financieel voordeel heeft
gehad; de geldbedragen die op de rekening van haar eenmanszaak binnenkwamen, werden
immers direct doorgesluisd naar bankrekeningen van derden. Of dit (volledig) juist
is, valt voor het college niet met zekerheid vast te stellen. Wat er met het geld
is gebeurd nadat dit naar rekeningen van derden werd overgeboekt, is immers onbekend.
Feit is in elk geval wel dat, als de verklaring van de verpleegkundige juist is, zij
straf-, civiel- en tuchtrechtelijk gezien erg veel risico heeft genomen (door het
op naam nemen van de eenmanszaak waar grote sommen geld doorheen gingen, zonder over
die eenmanszaak enige controle te hebben), zonder dat daar ook maar iets tegenover
stond. Sterker nog, de verpleegkundige stelt voor de door haarzelf verrichte wijkzorgwerkzaamheden
in het geheel niet te zijn betaald. Dit scenario zou theoretisch kunnen kloppen, maar
is in zijn algemeenheid niet erg aannemelijk. Het college zal hier dan ook niet in
matigende zin rekening mee houden.
5.9 Het college vindt het daarnaast belangrijk dat van een op te leggen maatregel voldoende preventieve kracht uit gaat. Voorkómen moet immers worden dat de verpleegkundige – die in de civiele procedure met klaagster recent voor een zeer groot bedrag een schikking heeft getroffen – opnieuw toegeeft aan personen die haar benaderen met voorstellen voor het opzetten van dit soort constructies. Alarmerend is in dit verband dat ter zitting is gebleken dat de verpleegkundige er – enkele jaren na dato – nog steeds niet voor heeft gezorgd dat de koppeling tussen haar persoonlijke AGB-code en eenmanszaak (en later bv) waar zij nooit zeggenschap in heeft gehad, is opgeheven.
5.10 Alles afwegend zal het college aan de verpleegkundige de maatregel opleggen van artikel 48, lid 1, aanhef en onder e van de Wet BIG. Meer specifiek zal het college bepalen dat de verpleegkundige het beroep van verpleegkundige alleen nog mag uitoefenen als zij: (1) dit doet in loondienst en (2) zich onthoudt van het afgeven van indicaties voor zorg. Publicatie
5.11 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere verpleegkundigen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de verpleegkundige de maatregel op van een gedeeltelijke ontzegging van
de bevoegdheid in het register ingeschreven te staan voor het beroep van verpleegkundige
en bepaalt in dit verband dat de verpleegkundige: (1) alleen nog in loondienst als
verpleegkundige werkzaam mag zijn en (2) zich moet onthouden van het afgeven van indicaties
voor zorg (indicatiestellingen);
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden
bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften V&VN Magazine,
Nursing en TvZ verpleegkunde in praktijk en wetenschap.
Deze beslissing is gegeven door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, S. Colsen, lid-jurist,
D.M. van Etten, J.H. Hunink en I.M. Bonte, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari
2025.