ECLI:NL:TGZRAMS:2025:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7275

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:40
Datum uitspraak: 21-02-2025
Datum publicatie: 21-02-2025
Zaaknummer(s): A2024/7275
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. De arts maakte als AIOS deel uit van het FACT-team waar klaagster in zorg was. Zij heeft met klaagster een intakegesprek gevoerd en zij was aanwezig bij de zitting over een zorgmachtiging. Klaagster verwijt de arts dat zij de grenzen van klaagster niet accepteerde, bleef doorgaan op dingen uit het verleden en klaagster medicatie heeft opgedrongen die voor klaagster niet geschikt was. Het college overweegt dat in het kader van de voorbereiding van de aanvraag van de zorgmachtiging het gesprek met klaagster noodzakelijk was en dat het ook tot de taak van de arts behoorde om zaken aan de orde te stellen die klaagster minder welgevallig waren of als niet relevant beschouwde. Dat er rondom dit gesprek dingen zijn voorgevallen die verwijtbaar zouden zijn heeft klaagster niet onderbouwd. Het college is verder van oordeel dat de arts zorgvuldig gehandeld heeft bij de verstrekking van de medicatie. Zij heeft klaagster uitleg gegeven over de medicatie en de zorgmachtiging. Ook heeft zij naderhand nog contact gezocht met de huisarts voor overleg over de medicatie, hetgeen getuigt van zorgvuldigheid. De klacht is kennelijk ongegrond.

A2024/7275
Beslissing van 21 februari 2025

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 21 februari 2025 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,

tegen

C,
arts,
destijds werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de arts.

1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is in april 2024 in zorg gekomen bij het FACT-team waar de arts deel van uitmaakte. Tevens werd een aanvraag voor een zorgmachtiging van klaagster voorbereid, die op 27 mei 2024 is afgegeven. De arts liep als arts in opleiding tot specialist (AIOS) stage bij het FACT-team. Zij heeft met klaagster op 22 april 2024 het intakegesprek gevoerd. Ook was zij op 27 mei 2024 aanwezig bij de zitting over de zorgmachtiging en na de uitspraak heeft zij klaagster de voorgeschreven medicatie (Acemap, een antipsychoticum) verstrekt.

1.2 Klaagster verwijt de arts dat zij de grenzen van klaagster niet accepteerde, bleef doorgaan op dingen uit het verleden die niet meer speelden en klaagster medicatie heeft opgedrongen die klaagster niet nodig heeft en die voor klaagster niet geschikt is. De arts heeft verweer gevoerd tegen de klacht.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 juni 2024;
- de aanvulling op het klaagschrift;
- het verweerschrift;
- aanvullende informatie van verweerster.

2.2 Partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
3.1 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de arts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Beoordeling van de klacht
3.2 De arts heeft op 22 april 2024 een intakegesprek met klaagster gevoerd. Het college stelt vast dat klaagster dit gesprek als onaangenaam en dwingend heeft ervaren, voornamelijk omdat klaagster meende dat ze geen hulp nodig had en de inmenging van het FACT-team als grensoverschrijdend beschouwde. Omdat klaagster dit zo zag is het begrijpelijk dat zij niet op dit gesprek zat te wachten. Dat betekent echter nog niet dat de arts tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. In het kader van de voorbereiding van de aanvraag van de zorgmachtiging was het gesprek met klaagster noodzakelijk en behoorde het tot de taak van de arts om zaken aan de orde te stellen die klaagster minder welgevallig waren of als niet relevant beschouwde. Daarbij heeft de arts blijkens haar verslag van het intakegesprek op dat moment uitleg gegeven over het verdere verloop van de aanvraag zorgmachtiging, heeft zij geprobeerd een afspraak te maken tussen klaagster en de zorgverantwoordelijke psychiater en heeft zij het gesprek met de onafhankelijke psychiater aangekondigd. Dat er rondom dit gesprek dingen zijn voorgevallen die verwijtbaar zouden zijn heeft klaagster niet onderbouwd. Dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond.

3.3 Op 27 mei 2024 is de arts aanwezig geweest bij de zitting over de zorgmachtiging, die bij klaagster thuis plaatsvond. Nadat de rechter uitspraak had gedaan heeft de arts klaagster het middel Acemap gegeven, het antipsychoticum dat haar eerder was geadviseerd maar dat door klaagster was geweigerd. Klaagster meent dat de verstrekte Acemap niet geschikt voor haar is, omdat ze al een antidepressivum (sertraline) slikte en dit niet gecombineerd kan worden. Ook stelt klaagster dat je van Acemap bloedpropjes kunt krijgen en dat ze drie dagen ziek is geweest van de Acemap. Klaagster zegt dat zij werd gedwongen deze medicatie te slikken, omdat de arts dreigde haar anders te laten opnemen.


3.4 De arts heeft aangevoerd dat zij al op 22 april 2024 uitleg heeft gegeven over de geadviseerde medicatie en dat zij klaagster heeft geadviseerd de sertraline af te bouwen en te vervangen door een antipsychoticum. Op 27 mei 2024, de dag dat de rechter de zorgmachtiging had verleend, heeft zij deze uitleg opnieuw gegeven en aangegeven dat sertraline een psychose kan uitlokken. Ze heeft wederom geadviseerd de sertraline af te bouwen en te vervangen door Acemap, zoals ook beschreven in het zorgplan. Voor Acemap is gekozen omdat het slechts eens per week hoeft te worden ingenomen en klaagster daarmee zo min mogelijk werd belast. De medicatie is inderdaad in de vorm van verplichte zorg aan klaagster gegeven nadat de zorgmachtiging was afgegeven. De arts heeft nadien nog contact gehad met de huisarts van klaagster over de afbouw van de sertraline. Klaagster heeft er echter voor gekozen om direct met de sertraline te stoppen in plaats van de sertraline geleidelijk af te bouwen, ondanks dat ze is gewezen op eventuele ontwenningsverschijnselen, aldus de arts.

3.5 Het college is van oordeel dat de arts zorgvuldig gehandeld heeft en dat haar tuchtrechtelijk niets te verwijten valt bij de verstrekking van de Acemap. Zij heeft klaagster uitgelegd hoe ze het beste kon omgaan met de vervanging van de sertraline door de Acemap. Ook heeft ze duidelijk gemaakt dat klaagster, nu er een zorgmachtiging lag, verplicht was om de voorgeschreven Acemap ook daadwerkelijk in te nemen en dat de consequentie van een weigering om het in te nemen een gedwongen opname kon zijn. Ook het feit dat de arts naderhand nog contact heeft gezocht met de huisarts van klaagster voor overleg over de medicatie getuigt van zorgvuldigheid. Ook dit deel van de klacht is ongegrond.

4. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 21 februari 2025 door G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter, A.C.M. Kleinsman en F.M.J. Bruggeman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.