ECLI:NL:TGZRAMS:2025:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7253
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-01-2025 |
Datum publicatie: | 03-01-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7253 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen drie verpleegkundigen ongegrond. Klaagster heeft een klacht ingediend tegen drie verpleegkundigen die betrokken waren bij een incident op de afdeling van een GGZ-instelling waar klaagster verbleef, waarbij zij is gesepareerd. Klaagster verwijt de verpleegkundigen dat zij in de uitoefening van hun beroep geweld tegen haar hebben gebruikt (klachtonderdeel a), haar seksueel hebben geïntimideerd en haar hebben aangerand (klachtonderdeel b en c) en haar ondergoed hebben vernield (klachtonderdeel d). Naar het oordeel van het college is bij het separeren van klaagster conform de werkwijze van de instelling gehandeld. De handelingen die zijn uitgevoerd waren nodig voor de veiligheid van klaagster en de medewerkers. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond. |
A2024/7253
Beslissing van 3 januari 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 3 januari 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klaagster,
tegen
C,
verpleegkundige,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de verpleegkundige,
gemachtigde: mr. J.M. Janson, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster was opgenomen op de afdeling High Intensive Care van een
GGZ-instelling. In de nacht van 7 op 8 april 2024 is klaagster gesepareerd. De klacht
van klaagster gaat over de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden. Zij verwijt de verpleegkundige
onder meer het gebruik van geweld en seksuele intimidatie.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de verpleegkundige niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 30 mei 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van de verpleegkundige van 18 november 2024, binnengekomen
op 20 november 2024, met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is, gelijktijdig met de zaken die bekend zijn onder nummer A2024/7251 en A2024/7254, behandeld op de openbare zitting van 22 november 2024. Klaagster was afwezig met bericht van verhindering. Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. Na de zitting is het proces-verbaal opgemaakt en aan de partijen toegezonden. Klaagster heeft op 28 november 2024 per e-mail gereageerd op het proces-verbaal van de zitting. Op 5 december 2024 heeft de gemachtigde van verweerder per e-mail gereageerd op de reactie van klaagster. Ook van deze nagekomen stukken heeft het college kennisgenomen.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster was in maart en april 2024 kortdurend gedwongen opgenomen op de afdeling
High Intensive Care (HIC) van E in D (hierna: de instelling), in verband met suïcidaliteit.
Er werd toegewerkt naar een behandeling op ambulante basis. Verweerder was op die
afdeling werkzaam als verpleegkundige.
3.2 In de nacht van 7 op 8 april 2024 had verweerder, samen met twee begeleiders, dienst op de HIC. Om 00.30 uur was klaagster met drie medecliënten buiten op de patio aan het roken. De regel op de HIC is dat cliënten ’s nachts één sigaret mogen roken. Een van de medecliënten werd door verweerder en de twee begeleiders verzocht om te stoppen met roken, omdat hij al meerdere sigaretten had gerookt. De medecliënt werkte hier niet aan mee. De gebeurtenissen die daarop volgden, leidden er uiteindelijk toe dat de betreffende medecliënt door verweerder naar de grond werd gebracht en werd vastgehouden (‘holding’). Verweerder werd hierbij ondersteund door een van de begeleiders. Klaagster en een van de andere medecliënten bemoeiden zich met de situatie. Klaagster schold de aanwezige zorgverleners uit, toonde fysiek verzet en probeerde de arm van de begeleider die de medecliënt op de grond vasthield, weg te trekken. Hierop werd besloten om te alarmeren.
3.3 Op het alarm kwamen vier collega’s van andere afdelingen af, onder wie verpleegkundige F van de ouderenafdeling (verweerder in de zaak A2024/7251) en verpleegkundige G van de High Care-afdeling (verweerster in de zaak A2024/7254).
3.4 Een van de begeleiders besloot dat klaagster moest worden gesepareerd. Omdat klaagster hier niet vrijwillig aan meewerkte, is zij door een aantal zorgverleners, onder wie verpleegkundigen F en G, naar de separeerruimte begeleid. Onderweg greep klaagster zich vast aan deurposten en deurklinken. Verweerder en een van de begeleiders lagen op dat moment nog op de grond met de medecliënt.
3.5 Ongeveer vijftien minuten nadat klaagster in de separeerruimte zat, ging het brandalarm af, doordat klaagster tegen de regels in een sigaret had opgestoken. Toen verweerder met zijn collega’s de separeerruimte binnenging, probeerde klaagster eruit te rennen. Verweerder en verpleegkundige F brachten klaagster in holding naar het matras, waarna besloten werd om over te gaan tot klassieke separatie. Verpleegkundige G en een vrouwelijke begeleider hebben hierbij het ondergoed van klaagster doorgeknipt. Tijdens de controle werden een aansteker en een halve sigaret gevonden en in beslag genomen. Klaagster werd voorzien van anti-scheurtextiel. Voordat verweerder en zijn collega’s de ruimte verlieten, werden de benen van klaagster ingewikkeld (inwikkeltechniek), zodat de medewerkers de ruimte veilig konden verlaten.
3.6 Diezelfde nacht is klaagster beoordeeld door een psychiater. De volgende dag is klaagster met ontslag gegaan.
3.7 De volgende dag, op 9 april 2024, is klaagster bij de huisarts geweest voor het opvragen van een artsenverklaring. Deze huisarts heeft genoteerd dat zij een hematoom (blauwe plek) op de linkerarm van klaagster heeft waargenomen.
4. De klacht en de reactie van de verpleegkundige
4.1 Klaagster verwijt de verpleegkundige dat hij:
a) geweld heeft gebruikt door mee te werken aan het over de grond slepen van klaagster
aan haar capuchon;
b) klaagster seksueel heeft geïntimideerd door mee te werken aan het volledig uitkleden
van klaagster in het bijzijn van diverse mannelijke personeelsleden, van wie zij de
meesten niet kende;
c) klaagster heeft aangerand door haar naakte lichaam onnodig vaak aan te raken;
d) de onderbroek en bh van klaagster heeft vernield.
4.2 De verpleegkundige heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college begrijpt dat de separatie veel impact op klaagster heeft gehad.
Verweerder betreurt ook dat dit heeft moeten plaatsvinden.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.2 De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het
uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun
eigen handelen.
Klachtonderdeel a) toepassing geweld
5.3 Volgens klaagster is zij aan haar capuchon over de grond naar de separeerruimte getrokken, omdat zij niet meewerkte aan de verplaatsing. Zij kreeg daardoor op dat moment geen lucht.
5.4 Verweerder was niet betrokken bij het begeleiden van klaagster naar de separeerruimte. Hij bevond zich op dat moment op de patio, waar hij een andere cliënt op de grond vasthield. Dit betekent dat verweerder, ongeacht de vraag of kan worden vastgesteld dat klaagster aan haar capuchon over de grond is gesleept, geen verwijt kan worden gemaakt over de wijze waarop klaagster naar de separeerruimte is begeleid. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Klachtonderdeel b en c) seksuele intimidatie en aanraking lichaam klaagster
5.5 De klachtonderdelen b en c worden vanwege de samenhang gezamenlijk behandeld.
Bij separeren (insluiten) is het uitgangspunt dat een cliënt zijn eigen kleding aanhoudt,
zo volgt ook uit de ‘Werkwijze Insluiten’ van de instelling. Verweerder achtte het
in dit geval noodzakelijk om klaagster klassiek (in anti-scheurtextiel) te separeren,
omdat klaagster een aansteker had die zij niet wilde afgeven en het onduidelijk was
wat zij nog meer bij zich droeg. Daarbij kwam dat klaagster bekend was met suïcidaliteit
en zelfbeschadiging. Vanwege het hevige fysieke verzet dat klaagster vertoonde, was
het niet mogelijk dat klaagster alleen door de vrouwelijke medewerkers werd vastgehouden.
De armen van klaagster werden daarom door de mannelijke medewerkers vastgehouden,
terwijl de vrouwelijke medewerkers klaagster van haar kleding ontdeden en het lichaam
van klaagster onderzochten op verboden voorwerpen (contrabande). Verweerder weerspreekt
nadrukkelijk dat hij klaagster seksueel heeft geïntimideerd of haar onnodig heeft
aangeraakt of aangerand.
5.6 Naar het oordeel van het college is conform de werkwijze gehandeld. Het is gebruikelijk dat separatie plaatsvindt door meerdere personen. Dat hierbij ook mannen aanwezig waren, van wie klaagster een deel kende, hangt samen met de bezetting tijdens de nachtdienst en kan niet worden voorkomen. De handelingen die zijn uitgevoerd waren naar het oordeel van het college nodig voor de veiligheid van klaagster en de medewerkers. Het college kan niet vaststellen dat verweerder klaagster seksueel zou hebben geïntimideerd of dat verweerder het lichaam van klaagster onnodig zou hebben aangeraakt.
5.7 Verweerder heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen gereflecteerd op zijn handelen en heeft nog naar voren gebracht dat het anti-scheurlinnen niet over klaagster heen is gelegd toen hij en zijn collega’s de ruimte verlieten. Dit was volgens hem in deze situatie vanwege het verzet van klaagster en de hectiek niet mogelijk, maar hij zal hier in een volgende situatie nog meer aandacht voor hebben. Naar het oordeel van het college is het goed dat hier aandacht voor is. Dat het in de gegeven omstandigheden niet is gelukt om klaagster toe te dekken, kan het college volgen. Dit levert daarom ook geen tuchtrechtelijk verwijt op. Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen b) en c) ongegrond.
Klachtonderdeel d) vernieling ondergoed
5.8 Het ondergoed van klaagster is niet door verweerder doorgeknipt. Het kan verweerder
daarom niet worden verweten dat het ondergoed van klaagster is beschadigd. Ook klachtonderdeel
d) is daarom ongegrond.
Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond
zijn.
Kostenveroordeling
5.10 Klaagster heeft verzocht om een kostenveroordeling, waaronder een schadevergoeding
voor het beschadigde ondergoed. Het college is niet bevoegd om schadevergoeding toe
te kennen. Indien het college de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart en aan de
zorgverlener een maatregel oplegt, is het wel mogelijk om de zorgverlener te veroordelen
in de kosten die klaagster in de tuchtprocedure heeft gemaakt. Daarvan is geen sprake,
omdat het college de klacht ongegrond verklaart. Het college komt daarom niet aan
een kostenveroordeling toe.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, S. Colsen, lid-jurist,
D.M. van Etten, J.H. Hunink, en I.M. Bonte, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari
2025.