ECLI:NL:TGZRAMS:2025:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7347
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-02-2025 |
Datum publicatie: | 18-02-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7347 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster is bij de huisarts geweest in verband met een wondje op haar hoofdhuid. Klaagster is ontevreden over de behandeling die de huisarts heeft ingezet en daarnaast vindt zij dat zij onheus is bejegend. Het college oordeelt dat de juiste behandeling is ingezet. Onheuse bejegening kan niet worden vastgesteld. Alle klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond. |
A2024/7347
Beslissing van 18 februari 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 18 februari 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
huisarts,
werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. Santema, werkzaam te Amsterdam.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is driemaal met een wondje op haar hoofdhuid bij de huisartsenpraktijk
geweest waar de huisarts werkt. Klaagster is ontevreden over de behandeling die de
huisarts heeft ingezet en daarnaast vindt zij dat zij onheus is bejegend. De huisarts
heeft verweer gevoerd.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 21 juni 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 16 oktober 2024.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Op 22 februari 2024 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpraktijk
waar de huisarts werkzaam is. Zij gaf aan een allergie voor haarverf te vermoeden,
waardoor zij klachten aan haar hoofdhuid ervaarde. Er werd een afspraak gemaakt voor
enkele dagen later.
3.2 Op 27 februari 2024 kwam klaagster op consult bij de huisarts. De huisarts heeft de hoofdhuid onderzocht en zag een laesie (beschadiging van de hoofdhuid) die paste bij een allergie voor haarverf. Zij schreef Betnelan zalf voor en noteerde in het medisch dossier onder meer “indien geen effect retour na 4 wkn”.
3.3 Op 23 mei 2024 belde klaagster opnieuw naar de praktijk vanwege een verergering van dezelfde klachten. Op 27 mei 2024 is zij gezien door een vervanger van de huisarts. Die huisarts constateerde een wondinfectie en schreef Fusidinezuur voor. Klaagster moest na twee weken terugkomen. Als het wondje dan niet genezen was, moest er een biopt worden genomen.
3.4 Op 10 juni 2024 kwam klaagster bij de huisarts, verweerster, op consult. Klaagster deelde mee gestopt te zijn met het Fusidinezuur. Zij had zelf Miconazolzalf gekocht bij de drogist en was dat gaan gebruiken. Zij was van mening dat de huisarts een onjuiste diagnose had gesteld, zij dacht namelijk dat zij een schimmelinfectie had. Vervolgens is er een discussie ontstaan. Klaagster is uiteindelijk emotioneel weggaan. Kort daarna heeft de dochter van klaagster gebeld naar de huisarts om te bespreken wat er precies gebeurd was tijdens het consult. De huisarts heeft dit uitgelegd en gezegd dat klaagster doorverwezen moest worden naar een dermatoloog. Die verwijzing is vervolgens in orde gemaakt en toegezonden.
4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klaagster verwijt de huisarts dat zij:
a) onvoldoende tijd en aandacht heeft besteed om naar de klachten van klaagster
te luisteren;
b) onhygiënisch heeft gehandeld en beledigd heeft gereageerd;
c) ongepaste uitlatingen heeft gedaan en geen excuses heeft aangeboden;
d) klaagster heeft uitgelachen;
e) medische informatie met de dochter van klaagster heeft gedeeld.
4.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners
alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel a) onvoldoende tijd besteed
5.2 Volgens klaagster heeft de huisarts niet voldoende tijd en aandacht aan klaagster besteed om naar de klachten omtrent de wond te luisteren. Zij heeft te snel de conclusie getrokken om de lotion voor te schrijven.
5.3 Het college is van mening dat de huisarts op 27 februari 2024 de juiste behandeling heeft ingezet door Betnelan zalf voor te schrijven. Deze zalf is geïndiceerd bij roodheid en jeuk bij hoofdhuidproblemen. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b) onhygiënisch handelen
5.4 Klaagster vindt dat de huisarts onhygiënisch heeft gehandeld door geen handschoenen
aan te trekken toen zij de hoofdhuid van klaagster onderzocht. Toen klaagster haar
vroeg dit alsnog te doen, reageerde de huisarts volgens klaagster beledigd. De huisarts
brengt naar voren dat zij haar handen altijd ontsmet en dat zij op verzoek van klaagster
handschoenen heeft aangetrokken.
5.5 Het college is van oordeel dat er geen verplichting is om bij een dergelijk onderzoek handschoenen aan te trekken als de handen zijn ontsmet. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c) ongepaste uitlatingen en klachtonderdeel d) uitlachen
5.6 Klaagster stelt dat de huisarts op 10 juni 2024 ongepast reageerde en geen excuses
aanbood toen klaagster haar vertelde dat zij de verkeerde middelen had voorgeschreven.
Zo zou zij gezegd hebben: ‘Je hebt maar een paar jaar gestudeerd, en dan denk je meer
te weten dan ik’ en ‘schrijf je uit bij mij, en zoek aan andere dokter’. Daarnaast
zou de huisarts klaagster hebben uitgelachen toen zij dacht dat het om een schimmelinfectie
ging. De huisarts ontkent dat zij dit alles gezegd heeft en dat zij klaagster zou
hebben uitgelachen.
5.7 Nu het gesprek enkel tussen klaagster en de huisarts heeft plaatsgevonden kan niet worden vastgesteld dat dit zo is gezegd door de huisarts. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat aan het woord van klaagster minder geloof wordt gehecht dan aan dat van de huisarts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag liggen. Nu het college deze feiten niet kan vaststellen, kan niet worden geconcludeerd dat de huisarts in dit kader tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel e) delen medische informatie met dochter
5.8 Klaagster stelt dat de huisarts medische informatie heeft gedeeld met haar dochter
toen zij na het consult op 10 juni 2024 belde. Zo zou de huisarts gezegd hebben dat
zij op 27 februari 2024 het advies had gegeven na vier weken terug te komen als de
zalf niet zou werken. Volgens klaagster is dit niet waar. Verder zou zij gezegd hebben
dat de cholesterol- en bloedsuikerwaardes van klaagster te hoog waren. De huisarts
betwist dat zij de cholesterol- en bloedsuikerwaardes met de dochter van klaagster
heeft gedeeld. Wel heeft zij aan de dochter verteld wat er tijdens het consult van
10 juni 2024 was voorgevallen. De dochter was contactpersoon van klaagster en vroeg
om tekst en uitleg toen klaagster overstuur thuiskwam na het consult op 10 juni 2024.
5.9 Het college kan niet vaststellen dat de huisarts in strijd met haar beroepsgeheim de cholesterol- en bloedsuikerwaardes van klaagster heeft gedeeld met de dochter van klaagster. Met betrekking tot het nabespreken van het consult, vindt het college het begrijpelijk dat zij de dochter van klaagster te woord heeft gestaan en heeft uitgelegd wat er is gebeurd nu er sprake was van een vervelende situatie en klaagster overstuur was. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 18 februari 2025 door W.A.H. Melissen, voorzitter,
L.W.M. Creemers, lid-jurist, V.M. Schijf, G.J. Dogterom en A. Wewerinke, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris.