ECLI:NL:TGZRAMS:2025:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7309
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:33 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-02-2025 |
Datum publicatie: | 18-02-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7309 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat hij onterecht en onzorgvuldig als behandelend arts een geneeskundige verklaring heeft afgegeven. Uit de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ volgt dat een arts een geneeskundige verklaring niet mag afgeven voor eigen patiënten. Klacht gegrond, waarschuwing. |
A2024/7309
Beslissing van 18 februari 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 18 februari 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klaagster,
gemachtigde: mr. J.J. Sneller, werkzaam in Amsterdam,
tegen
C,
huisarts,
werkzaam in B,
verweerder, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. R. Kroes, werkzaam in Amsterdam.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is in een juridische procedure verwikkeld geraakt met haar voormalige
samenlevingspartner (hierna: ‘X’). X was een patiënte van de praktijk van de huisarts
en van zijn toenmalige collega huisarts. Op verzoek van de belangbehartiger van X
heeft de huisarts een schriftelijke verklaring afgegeven over de gezondheidstoestand
van X. Klaagster verwijt de huisarts dat hij, als de huisarts van X, deze geneeskundige
verklaring niet had af mogen afgeven.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 12 juni 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, waarop deels artikel 67 lid 3 van de Wet op
de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) van toepassing is
verklaard;
- de brief van de gemachtigde van klaagster van 27 augustus 2024, binnengekomen
op 30 augustus 2024, met als bijlage een usb-stick;
- de brief van de gemachtigde van klaagster van 6 september 2024, binnengekomen
op 10 september 2024, met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 12 september 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 7 januari 2025. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster is op 30 augustus 2020 een samenlevingsovereenkomst aangegaan met
X. Klaagster woonde in een chalet op het terrein van X. X was patiënt bij de duo-praktijk
van de huisarts in D. De huisarts was in de periode waar de klacht betrekking op heeft
praktijkhouder van deze praktijk.
3.2 Eind december 2020 meent klaagster dat X verward gedrag gaat vertonen en bespreekt dit met de toenmalige huisarts van X, tevens collega van de huisarts tegen welke de klacht is gericht.
3.3 Op enig moment verslechtert de verhouding tussen X en klaagster. Klaagster meent dat X dementerend is en X is bezorgd dat klaagster haar ten onrechte wilsonbekwaam wil laten verklaren. Beiden bespreken hun zorgen met de collega van de huisarts.
3.4 X heeft de samenlevingsovereenkomst met klaagster bij brief van 18 maart 2021 opgezegd.
3.5 Op 12 april 2021 heeft de huisarts op verzoek van de belangenbehartiger van X een beoordeling gegeven over de gezondheidssituatie van X in een geneeskundige verklaring.
3.6 Tussen X en klaagster heeft een juridische procedure plaatsgevonden over onder meer haar verblijf op het terrein van X.
3.7 In de verklaring van de huisarts is vermeld dat geen aanwijzingen voor enige vorm van dementie bij X zijn gevonden. Door deze verklaring ervaart klaagster veel wantrouwen van instanties en personen uit haar (woon)omgeving. Zij verwijt de huisarts dat hij ten onrechte een geneeskundige verklaring heeft afgegeven.
4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klaagster verwijt de huisarts dat hij onterecht en onzorgvuldig als behandelend
arts een geneeskundige verklaring heeft afgegeven.
4.2 De huisarts heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de huisarts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 Klaagster is ontvankelijk in haar klacht omdat de geneeskundige verklaring is
opgesteld terwijl er, naar de huisarts wist, sprake was van een conflictueuze situatie
tussen klaagster en X, waarin de verklaring een rol zou kunnen gaan spelen. Klaagster
moet daarom aangemerkt worden als rechtstreeks belanghebbende. Het college zal de
klacht inhoudelijk bespreken.
De criteria voor de beoordeling
5.2 De vraag is of huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere
professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is
niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
5.3 Tussen klaagster en de huisarts heeft, ten aanzien van de klacht, geen behandelrelatie bestaan. Dat betekent dat de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 sub a Wet BIG) hier niet van toepassing is. Wel kan de klacht worden getoetst aan de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 sub b Wet BIG) omdat het bij die norm gaat om handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Daarvoor is vereist dat het handelen zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Volgens vaste tuchtrechtspraak kan dit het geval zijn indien een derde wordt benadeeld door handelen van de beroepsbeoefenaar, zoals wanneer iemand nadelige gevolgen ondervindt van een geneeskundige verklaring van de beroepsbeoefenaar. Naar het oordeel van het college doet die situatie zich hier voor.
5.4 Het college overweegt dat in de hier van toepassing zijnde KNMG-richtlijn “Omgaan met medische gegevens” uit 2018 (hierna de richtlijn) behandelend artsen wordt afgeraden om een geneeskundige verklaring af te geven. In deze richtlijn wordt onder een geneeskundige verklaring verstaan een (schriftelijke) verklaring die door een arts is opgesteld, ten behoeve van een patiënt die onder behandeling van die arts staat of stond. Een geneeskundige verklaring bevat een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiënt en diens gezondheidstoestand.
5.5 De reden dat het afgeven van een schriftelijke verklaring als hier bedoeld wordt afgeraden, is dat het bij zo’n verklaring vaak gaat om een belang van de patiënt dat buiten de deskundigheid en verantwoordelijkheid van de arts ligt en een ander doel dient dan behandeling of begeleiding. De arts is veelal niet op de hoogte van de medische criteria waaraan de instantie die de verklaring nodig heeft, toetst. Bovendien is de kans groot dat de vertrouwensrelatie tussen de behandelend arts en de patiënt in gevaar komt. Deze relatie dient vrij te blijven van belangenconflicten, die mogelijk kunnen spelen bij het al dan niet afgeven van een geneeskundige verklaring. Het geven van een waardeoordeel dat een ander doel dient dan behandeling of begeleiding, moet gebeuren door een onafhankelijke arts die deskundig is op het gebied van de vraagstelling, aldus de richtlijn.
De beoordeling
5.6 Als eerste moet het college beoordelen of de schriftelijke verklaring die de
huisarts heeft afgegeven aangemerkt moet worden als een geneeskundige verklaring in
de zin van de richtlijn.
5.7 Het college oordeelt als volgt. De verklaring is opgesteld door een arts en diende een ander doel dan behandeling of begeleiding van X. Vanwege de context waarin de verklaring is afgegeven en de inhoud ervan is bovendien sprake van een waardeoordeel over de patiënt zoals in de richtlijn is bedoeld.
5.8 De huisarts was op de hoogte van de bestaande richtlijn maar meende goed te doen en in deze situatie rust te brengen voor zijn patiënte die ernstige stress-en paniekklachten ervaarde door de situatie. Ter zitting heeft de huisarts aangegeven dat hij te veel begaan was met X en dat hij daarbij zijn professionele distantie verloren is.
5.9 Het college acht het om de in de richtlijn genoemde redenen van belang dat een arts geen geneeskundige verklaring afgeeft die betrekking heeft op een patiënt die bij hem of haar onder behandeling staat. (Vgl. CTG 16 april 2020, ECLI:NL:TGZCTG:2020:106).
5.10 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de huisarts de geneeskundige verklaring niet had mogen afgeven.
Slotsom
5.11 De conclusie is dat de klacht gegrond is.
Maatregel
5.12 Omdat de klacht gegrond is, moet het college beoordelen of er een maatregel
moet worden opgelegd en als dat het geval is, welke maatregel passend is.
5.13 Het college vindt het verwijt dat de huisarts is gemaakt terecht. Hij heeft een geneeskundige verklaring afgegeven terwijl hij dit niet had mogen doen. In het verweerschrift en tijdens de zitting heeft de huisarts verklaard dat hij op de hoogte is van de richtlijn. Nadat de huisarts met de klacht geconfronteerd werd heeft hij zich nogmaals verdiept in de richtlijn. De huisarts ziet in dat hij anders had moeten handelen. De huisarts heeft deze klacht binnen de praktijk besproken met het doel om anderen hiervan te laten leren.
5.14 De huisarts heeft in zijn verweer en ter zitting erkend dat hij de regels van
de richtlijn niet in acht heeft genomen. Hij heeft tevens aangegeven dit voortaan
wel te doen. Onder deze omstandigheden kan daarom volstaan worden met een waarschuwing.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de huisarts de maatregel op van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven door W.A.H. Melissen, voorzitter, L.W.M. Creemers, lid-jurist,
V.M. Schijf, G.J. Dogterom en A. Wewerinke, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
E.A. Weiland, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.