ECLI:NL:TGZRAMS:2025:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6305

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:27
Datum uitspraak: 28-01-2025
Datum publicatie: 28-01-2025
Zaaknummer(s): A2023/6305
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster niet ontvankelijk in klachtonderdeel c in een voor het overige ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klaagster heeft in het kader van verzuimbegeleiding contact gehad met een praktijk ondersteuner bedrijfsarts (POB’er). Naar aanleiding van dit contact had klaagster veel vragen over voor welke organisatie en onder wiens supervisie deze POB’er werkzaam was. Klaagster heeft zich met deze vragen uiteindelijk ook tot de bedrijfsarts gewend. De klacht houdt – kort gezegd – in dat de bedrijfsarts (a) geen antwoord heeft gegeven op de vragen van klaagster, (b) onvoldoende contact met haar heeft opgenomen en (c) nalatig heeft gehandeld inzake haar professie. Het college is van oordeel dat het verwijt van klaagster onder c) onvoldoende gedefinieerd en onvoldoende bepaald is. Dit klachtonderdeel ziet niet op een concrete gedraging van de bedrijfsarts, maar heeft kennelijk betrekking op het mogelijke gevolg van de klachtonderdelen a) en b). Het college zal dit klachtonderdeel daarom niet inhoudelijk bespreken en klaagster in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Vervolgens overweegt het college dat de bedrijfsarts op geen enkele manier persoonlijk betrokken is geweest bij (de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van) klaagster. Dat zij wel tweemaal kort heeft gereageerd op de mails van klaagster maakt dat niet anders. Dat de bedrijfsarts geen contact heeft opgenomen met klaagster dan wel niet inhoudelijk heeft gereageerd op de vragen van klaagster over het gesprek met de POB’er maakt dan ook niet dat sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt. Het college verklaart klaagster niet ontvankelijk in klachtonderdeel c en verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

A2023/6305
Beslissing van 28 januari 2025

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Beslissing van 28 januari 2025 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,

tegen

C,
bedrijfsarts,
werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de bedrijfsarts,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Hilversum.

1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster heeft in het kader van verzuimbegeleiding contact gehad met een praktijk ondersteuner bedrijfsarts (POB’er). Naar aanleiding van dit contact had klaagster veel vragen over voor welke organisatie en onder wiens supervisie deze POB’er werkzaam was. Klaagster heeft zich met deze vragen uiteindelijk ook tot de bedrijfsarts gewend. De klacht houdt – kort gezegd – in dat de bedrijfsarts geen antwoord heeft gegeven op de vragen van klaagster en onvoldoende contact met haar heeft opgenomen.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat klaagster deels ontvankelijk is, maar dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 9 oktober 2023;
- het e-mailbericht van klaagster van 11 december 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). De bedrijfsarts heeft voorafgaand aan het mondeling vooronderzoek laten weten niet te zullen verschijnen. Klaagster is, zonder bericht, niet op het mondeling vooronderzoek verschenen. Er heeft dan ook geen mondeling vooronderzoek plaatsgevonden.

2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 17 december 2024. Daarbij zijn de de bedrijfsarts en haar gemachtigde verschenen. Hoewel klaagster op de juiste manier is opgeroepen, is zij, zonder voorafgaand bericht, niet op de zitting verschenen.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster was werkzaam bij E, een re-integratie bureau. Zij heeft zich op 30 mei 2023 ziek gemeld bij haar werkgever.

3.2 De leidinggevende/CEO van klaagster bij E is ook de oprichter/CEO van F (hierna: F).

3.3 Klaagster werd op 9 juni 2023 om 9.00 uur gebeld door de Praktijk Ondersteuner Bedrijfsarts (hierna: POB’er). In dat gesprek heeft klaagster medische gegevens van zichzelf gedeeld. Omdat klaagster nog een andere afspraak had werd afgesproken dat de POB’er om 12 uur terug zou bellen. Tijdens dit tweede gesprek heeft klaagster de POB’er gevraagd voor welke arbodienst en onder wiens supervisie zij werkzaam was en aangegeven dat zij niet begeleid wilde worden door arbodienst F.

3.4 In de e-mail van 30 juni 2023 van de leidinggevende van klaagster aan klaagster staat dat de bedrijfsarts de supervisor was van de POB’er. Daarnaast staat in deze mail dat er geen gespreksverslag, terugkoppeling of medisch dossier is naar aanleiding van het telefonisch contact met de POB’er op 9 juni 2023.

3.5 Klaagster heeft op 3 juli 2023 telefonisch contact gezocht met de bedrijfsarts. Diezelfde dag heeft klaagster de bedrijfsarts een e-mail gestuurd waarin zij – onder meer –haar zorgen over belangenverstrengeling benoemt en een aantal uitgebreide inhoudelijke vragen stelt.

3.6 De bedrijfsarts heeft op 4 juli 2023 per e-mail als volgt gereageerd: “Beste [klaagster], dank voor uw duidelijke mail. Er zijn echter op dit moment (of recentelijk) geen lopende verzuim dossiers (geweest) waar ik supervisie over heb (gehad). Succes verder. Met vriendelijke groet
[bedrijfsarts]

3.7 Klaagster heeft vervolgens op 7 september 2023 opnieuw een e-mail naar de bedrijfsarts gestuurd waarin zij haar ongenoegen uit en opnieuw een aantal vragen stelt aan de bedrijfsarts.

3.8 De bedrijfsarts heeft vervolgens op 11 september 2023 op die e-mail gereageerd met de volgende tekst:
Beste [klaagster], zoals ik u al eerder heb proberen uit te leggen, ik heb van u geen gegevens noch op schrift, noch ingelezen, noch ergens opgeslagen, noch aangehoord.
Hoop u zo voldoende geïnformeerd te hebben
.”

4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klaagster verwijt de bedrijfsarts:
a) dat zij geen antwoord heeft gegeven op de vragen van klaagster;
b) dat zij geen poging heeft gedaan om contact met klaagster op te nemen en verheldering te geven;
c) nalatig handelen van de bedrijfsarts professie.

4.2 De bedrijfsarts heeft het college verzocht klaagster niet te ontvangen in haar klacht en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de bedrijfsarts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Is klaagster ontvankelijk?
5.1 De bedrijfsarts heeft primair aangevoerd dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht, omdat de bedrijfsarts noch in haar rol als bedrijfsarts, noch in haar rol als supervisor betrokken is geweest bij (de zorg voor) klaagster. Het college gaat aan deze stelling voorbij.

5.2 Het college moet in deze procedure toetsen of er sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt zoals beschreven in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG). Het gaat daarbij niet alleen om handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar als zodanig behoort te betrachten jegens patiënten of hun naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm; lid 1 onder a), maar ook om enig ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (de tweede tuchtnorm; lid 1 onder b).


5.3 Op voorhand kan niet worden gezegd dat het handelen van de bedrijfsarts zich niet leent voor tuchtrechtelijke beoordeling. Het college zal klaagster daarom ontvangen in haar klacht voor zover het klachtonderdelen a) en b) betreft. Of er daadwerkelijk sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt zal hierna worden beoordeeld.

5.4 Het college is van oordeel dat het verwijt van klaagster onder c) onvoldoende gedefinieerd en onvoldoende bepaald is. Dit klachtonderdeel ziet niet op een concrete gedraging van de bedrijfsarts, maar heeft kennelijk betrekking op het mogelijke gevolg van de klachtonderdelen a) en b). Het college zal dit klachtonderdeel daarom niet inhoudelijk bespreken en klaagster in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.5 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Klachtonderdelen a) ten onrechte geen antwoord op vragen? en b) ten onrechte geen poging tot contact en verheldering?
5.6 Klaagster heeft haar klachtonderdelen als volgt toegelicht. Klaagster is in het kader van verzuimbegeleiding op 9 juni 2023 tweemaal gebeld door de POB’er. Het tweede gesprek die dag is geëscaleerd, nadat er naar aanleiding van de kritische vragen van klaagster veel onduidelijkheid ontstond over voor wie en onder wiens supervisie de POB’er werkte. Klaagster heeft na veel pijn en moeite via haar werkgever kunnen achterhalen dat de bedrijfsarts de supervisor was van de POB’er. Daarom heeft klaagster zich met haar vragen tot de bedrijfsarts gewend. De bedrijfsarts heeft echter niet inhoudelijk gereageerd op de vragen die klaagster in haar mails aan de bedrijfsarts heeft gesteld. Ook heeft zij geen enkele poging gedaan om in contact te komen met klaagster om haar opheldering te geven over de ontstane situatie.

5.7 De bedrijfsarts betwist dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Volgens de bedrijfsarts is zij op 6 juni 2023 wel gebeld door de werkgeefster van klaagster met de vraag of zij in het kader van verzuimbegeleiding een gesprek kon voeren, maar heeft zij in dat gesprek aangegeven de komende periode niet beschikbaar te zijn wegens vakantie. De bedrijfsarts was niet op de hoogte van het gesprek tussen klaagster en de POB’er en heeft de POB’er daarin ook niet gesuperviseerd. Nu zij niet betrokken is geweest bij deze casus kan haar ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, aldus de bedrijfsarts.

5.8 Het college overweegt als volgt. Uit de stukken en de toelichting van de bedrijfsarts op zitting is gebleken dat zij op geen enkele manier persoonlijk betrokken is geweest bij (de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van) klaagster. Dat zij wel tweemaal kort heeft gereageerd op de mails van klaagster maakt dat niet anders. Dat de bedrijfsarts geen contact heeft opgenomen met klaagster dan wel niet inhoudelijk heeft gereageerd op de vragen van klaagster over het gesprek met de POB’er maakt dan ook niet dat sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt. De klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook ongegrond.

5.9 Ten overvloede merkt het college op dat zij wel ziet dat klaagster veel moeite heeft moeten doen om helder te krijgen wie haar verzuimmelding zou begeleiden en/of welke bedrijfsarts daar supervisie op zou voeren en hoe het kon dat een en ander zo gelopen is. Klaagster is daarbij steeds van het kastje naar de muur gestuurd. Het college heeft er begrip voor dat dit tot veel frustratie heeft geleid bij klaagster, maar dit maakt hetgeen hiervoor onder 5.8 is overwogen niet anders.

Slotsom
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klaagster niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel c) en de klacht voor het overige ongegrond is.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c);
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.


Deze beslissing is gegeven door E.A. Messer, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, J. Dogger, P.E. Rodenburg en P. Eken, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S.M. Geerding, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.