ECLI:NL:TGZRAMS:2025:239 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2025/8273
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:239 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 10-10-2025 |
| Datum publicatie: | 10-10-2025 |
| Zaaknummer(s): | A2025/8273 |
| Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
| Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
| Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager had pijn en zwellingsklachten bij zijn rechteronderbeen. Hij verwijt de huisarts onder meer dat hij hem zonder lichamelijk onderzoek te verrichten heeft verwezen naar een fysiotherapeut in plaats van naar een orthopeed. Later is een breuk in het scheenbeen vastgesteld. Voor het college staat voldoende vast dat de huisarts wel een lichamelijk onderzoek heeft verricht. Op basis van wat is besproken en onderzocht tijdens het consult hoefde de huisarts niet onmiddellijk uit te gaan van een breuk. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
A2025/8273
Beslissing van 10 oktober 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 10 oktober 2025 op de klacht van:
A
wonende in B,
klager,
tegen
C,
huisarts,
(destijds) werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, werkzaam te Leusden.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager had pijn- en zwellingsklachten bij zijn rechterscheenbeen, hij vermoedde
dat dit kwam door een breuk in zijn scheenbeen en hij wilde dat de huisarts hem naar
een orthopeed zou verwijzen. Klager is ontevreden over de behandeling van zijn klachten
door de huisarts en de beslissing om hem zonder lichamelijk onderzoek te verrichten
te verwijzen naar een fysiotherapeut in plaats van naar een orthopeed. Klager zegt
dat de huisarts de breuk in zijn scheenbeen niet heeft opgemerkt en dat later bij
een MRI-scan in een ziekenhuis in E alsnog een breuk in zijn scheenbeen is vastgesteld.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 12 maart 2025;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 19 juni 2025,
met als bijlage aanvullende bewijsstukken.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De klacht en de reactie van de huisarts
3.1 Volgens klager heeft de huisarts onzorgvuldig gehandeld, omdat hij bij het consult
van 23 januari 2024:
a) geen lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd en het consult in minder dan 5 minuten
heeft afgehandeld;
b) heeft ontkend dat er bij klager sprake was van een fractuur in het rechterscheenbeen
terwijl later bleek dat er wel een fractuur was;
c) klagers pijn- en zwellingsklachten aan het rechteronderbeen niet serieus heeft
genomen en klager niet naar een orthopeed heeft verwezen;
d) geen follow-up plan heeft voorgesteld en de situatie na verwijzing naar de fysiotherapeut
niet heeft gemonitord.
Klager heeft verder aangevoerd dat een eerder verzoek om een consult voor zijn klachten
was geweigerd en dat door het geheel aan gebeurtenissen een duidelijke vertraging
is ontstaan in de behandeling van de fractuur.
3.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
3.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
4. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
4.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
De beoordeling
4.2 Het college oordeelt dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Gezien de samenhang zullen de klachtonderdelen gezamenlijk worden besproken.
4.3 De huisarts heeft aangevoerd dat hij tijdens het consult wel degelijk lichamelijk onderzoek heeft verricht aan het scheenbeen van klager. Hij zegt dat hij bovendien heeft waargenomen dat er bij klager geen afwijkend looppatroon was toen klager de spreekkamer binnenliep. Bij het lichamelijk onderzoek heeft de huisarts gekeken of er sprake was van roodheid of zwelling, wat niet het geval bleek. Ook heeft hij op verschillende plekken op het been druk uitgeoefend. De huisarts zegt dat dit geen afwijkingen opleverde. De huisarts heeft verder verklaard dat hij de klachten van klager wel serieus heeft genomen. Hij heeft speciaal behandeling door een sportfysiotherapeut voorgesteld omdat klager vertelde dat hij veel aan sport doet, en hij heeft klager daarbij specifiek het F aanbevolen omdat daar ook aanvullend medisch onderzoek gedaan kon worden, bijvoorbeeld het maken van echo’s, als de klachten zouden voortduren. De huisarts zegt dat hij niet heeft verwezen naar een orthopeed omdat de klachten daar op dat moment geen aanleiding voor vormden en het normale beleid is dat eerst wordt gekozen voor de minder ingrijpende optie van fysiotherapie.
4.4 Het college stelt vast dat klager en de huisarts verschillend verklaren over het lichamelijk onderzoek. In de door klager overgelegde verwijsbrief van 15 maart 2024 staat over het consult: “komt vlot wandelend binnen, geen afw zichtbaar, ni trood nie gezwollen geen drukpijn”. Deze opmerkingen duiden op een lichamelijk onderzoek, met name omdat is genoemd dat er geen sprake is van drukpijn, wat alleen maar kan worden vastgesteld door het doen van lichamelijk onderzoek. Wat in de verwijsbrief staat is in lijn met wat de huisarts heeft verklaard. Voor het college staat daarmee voldoende vast dat de huisarts lichamelijk onderzoek heeft verricht.
4.5 Verder is het college van oordeel dat de huisarts ook op andere wijze voldoende aandacht aan klager heeft gegeven, bijvoorbeeld door in samenspraak met klager te zoeken naar een fysiotherapiepraktijk die aansloot bij de sportachtergrond van klager. Of het consult langer of korter dan vijf minuten heeft geduurd is voor de zorgvuldigheid niet doorslaggevend.
4.6 Dat de huisarts klager niet onmiddellijk naar een orthopeed heeft verwezen en dat een MRI-scan in E enkele weken later wel een botbreuk liet zien maakt het voorgaande niet anders. Een dergelijke breuk in het scheenbeen komt niet vaak voor en in dit geval ging het om een stressfractuur: een klein scheurtje dat ontstaat door overbelasting. Zo’n breuk is lastig te herkennen, juist omdat er geen sprake is van een duidelijk trauma. Doorgaans herstelt dit door fysiotherapie of het nemen van rust. Pas als dat geen effect sorteert, kan worden overgegaan tot verwijzing naar een traumatoloog, wat ook is gebeurd nadat de resultaten van de MRI-scan bekend werden. Op basis van wat is besproken en onderzocht tijdens het consult hoefde de huisarts niet onmiddellijk uit te gaan van een breuk.
4.7 Tot slot is het college van oordeel dat de huisarts geen monitorend vervolgonderzoek hoefde in te stellen na de verwijzing naar de fysiotherapeut. Het betrof hier een normale verwijzing zonder bijzonderheden en in die gevallen is follow up door een huisarts niet verplicht en niet gebruikelijk. Daar komt in dit geval nog bij dat de huisarts op de dag van het consult eenmalig waarnam voor een van de huisartsen in de praktijk die klager bezocht. De klacht dat een eerder verzoek op 22 december 2023 om een consult is geweigerd betreft dan ook geen beslissing van deze huisarts.
Slotsom
4.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
5. De beslissing
De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 10 oktober 2025 door G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
A. Wewerinke en M.C. Wolfs-Smits, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.A. Weiland,
secretaris.