ECLI:NL:TGZRAMS:2025:233 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2025/8069
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:233 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 07-10-2025 |
| Datum publicatie: | 07-10-2025 |
| Zaaknummer(s): | A2025/8069 |
| Onderwerp: | Niet of te laat verwijzen |
| Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
| Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een revalidatiearts. De destijds 5-jarige dochter (patiënte) van klaagster was opgenomen in het revalidatiecentrum waar verweerster werkzaam is. Klaagster verwijt de revalidatiearts onder meer dat zij niet heeft meegewerkt aan de wens van de ouders van patiënte om patiënte weer terug te laten keren naar regulier onderwijs. Het college stelt vast dat de revalidatiearts de tijd heeft willen nemen om aan klaagster uit te leggen waarom het niet goed was om met de revalidatie te stoppen. Door dit verloop heeft het verkrijgen van toestemming voor de overdracht naar de school wellicht vertraging opgelopen, dit kan de revalidatiearts niet worden verweten. Overige klachtonderdelen ook kennelijk ongegrond. |
A2025/8069
Beslissing van 7 oktober 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 7 oktober 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
revalidatiearts,
werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de revalidatiearts,
gemachtigde: mr. A. Dekker, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 De dochter (E, geboren in 2019, hierna: patiënte) van klaagster was in 2024
opgenomen op de klinische kinderafdeling van F in D (hierna: het revalidatiecentrum),
nadat zij in ziekenhuizen en een ander revalidatiecentrum verbleef vanwege een anti-NMDA
receptor encefalitis (een zeldzame aandoening waarbij de hersenen ontstoken raken
als gevolg van lichaamseigen afweerstoffen gericht tegen bepaalde delen van de hersenen).
Klaagster verwijt de revalidatiearts onder meer dat zij niet heeft meegewerkt aan
de wens van de ouders van patiënte om patiënte weer terug te laten keren naar regulier
onderwijs.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 22 januari 2025;
- het verweerschrift met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Patiënte, geboren in 2019, was van april tot september 2024 opgenomen op de
klinische kinderafdeling van het revalidatiecentrum, nadat zij in ziekenhuizen en
een ander revalidatiecentrum verbleef vanwege een anti-NMDA receptor encefalitis.
Patiënte is hiervan in oktober 2023 ernstig ziek geworden. Bij patiënte was sprake
van een gedaald bewustzijn, epilepsie, afasie, dystonie, autonome dysregulatie en
onrust.
3.2 In het revalidatiecentrum is patiënte in een klinische setting behandeld, waarbij
de revalidatiearts overkoepelend betrokken was en eindverantwoordelijk was voor
medisch specialistische revalidatie. Na verloop van tijd is gestart met weekendverloven.
Daarna is overgegaan tot een dagklinische revalidatie, waarbij patiënte overdag het
klinische behandelprogramma volgde en ’s nachts thuis kon slapen.
3.3 Op 27 augustus 2024 heeft in het bijzijn van de vader van patiënte een
multidisciplinaire teambespreking (hierna: MDO) plaatsgevonden, waarbij onder meer
is afgesproken dat patiënte verder poliklinisch zou revalideren bij het revalidatiecentrum.
In het verslag van de teambespreking staat - voor zover van belang - vermeld [alle
citaten zijn inclusief eventuele type- en spelfouten]:
“Beleid/afspraken: E gaat over naar poliklinische revalidatie, waarbij toegewerkt wordt
naar een combinatie van de F school en therapieën.
Verdere therapie continueren zoals voorheen:
1x/psy in CT, naast NPO
Graag in overleg met moeder nieuwe planning afstemmen gezien thuissituatie met moeder
en andere kinderen. --> deze week contact met moeder door planning
Vervolg: muteren/continueren (nieuwe fase)”
3.4 Vervolgens vond op 4 september 2024 een afscheid van patiënte plaats, waarbij
klaagster heeft aangegeven dat patiënte geheel zou stoppen bij het revalidatiecentrum.
De revalidatiearts werd hiervan op de hoogte gesteld en heeft klaagster diezelfde
dag gevraagd of zij open stond voor een gesprek. Klaagster is met de revalidatiearts
in gesprek gegaan en heeft aangegeven dat zij inderdaad de intentie had om patiënte
mee naar huis te nemen en niet meer bij het revalidatiecentrum terug te komen. De
revalidatiearts heeft haar zorg geuit, gezien de nog aanwezige beperkingen bij patiënte.
Uiteindelijk bleef de keuze van klaagster onveranderd. In de aantekeningen van de
revalidatiearts staat onder meer vermeld:
“Ons inziens is het in het belang van E om de revalidatie nog niet te stoppen, haar
verder te stimuleren in haar ontwikkeling en het herstel dat ze laat zien. Hiervoor
is specifieke revalidatie-expertise nodig, die (op dit moment nog) niet gegeven kan
worden vanuit school of eerste lijns logopedie.
Ik geef dan ook bij moeder aan dat ik er niet achter sta dat de therapie en betrokkenheid
vanuit F nu op deze manier gestopt wordt. Moeder geeft echter aan dat haar besluit
vast staat en E hier stopt per direct.
Afspraak gemaakt dat:
* we de teambespreking van 17-09 wel door laten gaan. Deze zal alleen in overleg
met moeder verzet worden naar een ander moment.
* ik het van belang vindt dat de uitslag van het NPO en de logopedische testen/bevindingen
nog besproken gaan worden en daarmee adviezen gegeven kunnen worden naar onder andere
school.
* ik het van belang vindt dat E nog onder controle blijft staan van de revalidatie(arts)
voor langere termijn gezien mogelijke gevolgen van NAH op langere termijn / growing
into deficit.
Conclusie
Stop behandeling door moeder tegen advies van revalidatiearts en behandelteam in.
Beleid
(…) Verwijzing logopedie eerste lijn in overleg met huidige logopediste volgt met
duidelijke kanttekeningen. Dit moet nog gedaan worden.”
3.5 De revalidatiearts heeft op 6 september 2024 contact opgenomen met de school
van
patiënte. In de aantekeningen van de revalidatiearts staat hierover vermeld:
“E is aangemeld bij school G, graag wil de school wat meer informatie hoe en waar in
te steken met E.
(…)
Contact opgenomen. Geen informatie mogen en kunnen geven. School op de hoogte dat
ouders op eigen initiatief gestopt zijn bij F. Moeder heeft informatie doorgegeven
aan school vanuit verslagen van F.
(…)
toestemmingsformulier opsturen, zodat moeder die kan ondertekenen.”
3.6 Op 16 september 2024 heeft klaagster een klacht tegen de revalidatiearts ingediend bij de klachtenfunctionaris van het revalidatiecentrum.
3.7 Op 17 september 2024 vond er een teambespreking over patiënte plaats bij het
revalidatiecentrum zonder de ouders van patiënte. In de aantekeningen van de revalidatiearts
staat onder meer vermeld:
“Beleid
MW neemt contact op met moeder om te checken hoe het nu gaat en wat de verdere plannen
zijn. (Naar school, starten met logopedie en fysiotherapie in de eerste lijn?)
Hierbij check bij moeder of zij toestemmingsformulieren wil invullen, zodat wij
de informatie vanuit de behandeling tot nu toe en zeker ook de uitslagen van het NPO
en de logopedische onderzoeken mogen delen met eerste lijns behandelaren en school.
Dit ter ondersteuning van de zo ver mogelijk passende aanpak van E.
Indien mogelijk wordt moeder gemotiveerd om wel controle te laten plaatsvinden binnen
de revalidatie / bij een revalidatiearts.”
3.8 De klachtenfunctionaris heeft op 19 september 2024 met klaagster gebeld over de
klacht tegen de revalidatiearts. Op 1 oktober 2024 heeft het secretariaat van het
revalidatiecentrum op verzoek van de revalidatiearts toestemmingsformulieren verstuurd
voor klaagster. Naar aanleiding van een gesprek tussen de klachtenfunctionaris en
de revalidatiearts zijn er op 3 oktober 2024 alsnog verwijzingen naar klaagster gestuurd,
het betreft een externe verwijzing voor kinderfysiotherapie en een externe verwijzing
logopedie.
3.9 Op 4 oktober 2024 heeft klaagster per e-mail laten weten aan de
klachtenfunctionaris dat zij geen toestemming geeft om informatie van patiënte te
delen of te verwerven en dat de klacht kan worden afgesloten.
3.10 Op 22 januari 2025 is onderhavige tuchtklacht door het college ontvangen.
4. De klacht en de reactie van de revalidatiearts
4.1 Volgens klaagster heeft de revalidatiearts onjuist gehandeld, omdat zij:
a) niet heeft geluisterd naar de behoeftes en wensen van patiënte en klaagster
en hier geen of onvoldoende rekening mee heeft gehouden;
b) tijdens het gesprek op 4 september 2024 geen sympathie of begrip heeft getoond
en
dat zij tijdens dit gesprek onprofessioneel heeft gehandeld;
c) ondanks toestemming en verzoeken van klaagster het medisch dossier van patiënte
niet
heeft gedeeld met school en dat er geen overdracht naar de school is gestuurd;
d) onvoldoende actie heeft ondernomen om een tijdige overdracht te regelen;
e) geen verwijsbrieven heeft gemaakt voor therapieën bij patiënte in de buurt;
f) ten onrechte heeft geweigerd een positief schooladvies te geven op basis van
een
taaltest. De revalidatiearts had geen medische onderbouwde verklaring waarom patiënte
niet naar een reguliere school zou mogen;
g) heeft vastgehouden aan behandelingen en onderwijs in het revalidatiecentrum,
terwijl
patiënte progressie liet zien;
h) heeft geschreven dat klaagster het herstel van patiënte stagneert zonder goede
onderbouwing daarvan.
4.2 De revalidatiearts heeft het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de revalidatiearts de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende revalidatiearts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de revalidatiearts geldende
beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders
had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
5.2 Het college oordeelt dat de revalidatiearts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hiertoe overweegt het college als volgt.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klaagster stelt dat de revalidatiearts niet heeft geluisterd naar de behoeftes
en wensen van patiënte en klaagster en hier geen of onvoldoende rekening mee heeft
gehouden.
5.4 De revalidatiearts heeft dit gemotiveerd betwist en heeft aangegeven dat er zoveel mogelijk is geprobeerd om mee te denken met de wensen en behoefte van de ouders van patiënte, met het belang van patiënte vooropgesteld.
5.5 Het college volgt de uitleg van de revalidatiearts. Uit de stukken blijkt dat er bij het revalidatiecentrum aandacht was voor de specifieke situatie van patiënte en het gezin en de impact van het revalidatietraject op de thuissituatie. Zo wordt onder meer genoemd dat de belastbaarheid van klaagster een belangrijk aandachtspunt is. De ouders van patiënte zijn meegenomen in het behandelprogramma en er is met oog voor betrokkenen gekeken naar de best passende zorg voor patiënte. De overgang naar weekendverloven en het starten van de dagklinische revalidatie zijn aanwijzingen dat er is in eerdere fasen juist is meegedacht in de wensen en behoefte van de ouders van patiënte. Daarom wijst het college klachtonderdeel a als kennelijk ongegrond af.
Klachtonderdeel b)
5.6 Klaagster stelt dat de revalidatiearts in het gesprek van 4 september 2024 onder
meer heeft aangegeven dat patiënte medisch niet voldoende hersteld was om naar school
te gaan, maar dat zij desgevraagd niet kon aangeven waar dit op was gebaseerd. Volgens
klaagster kwam de revalidatiearts tijdens het gesprek dwingend over. Zij verwijt de
revalidatiearts dat zij tijdens het gesprek geen sympathie of begrip heeft getoond
en dat zij onprofessioneel heeft gehandeld.
5.7 De revalidatiearts vindt het vervelend dat klaagster haar opstelling in het gesprek als onprofessioneel en niet empathisch heeft ervaren, maar herkent zich niet in de weergave van het gesprek door klaagster.
5.8 Het college overweegt dat klachten over bejegening en beleving van een bepaald
gesprek in het algemeen moeilijk te beoordelen zijn. Het college kan niet in objectieve
zin vaststellen wat er tijdens het gesprek van 4 september 2024 precies is gebeurd
of is gezegd. Het is het college wel opgevallen dat de revalidatiearts ook na de onverwachtse
beëindiging van de behandelrelatie het gesprek heeft willen aangaan met klaagster
met het oog op het belang van patiënte, maar dat klaagster dat niet wilde. Verder
blijkt dat de revalidatiearts de tijd heeft willen nemen om aan klaagster uit te leggen
waarom het niet goed was om de revalidatie te stoppen. Klaagster heeft op 4 september
2024 echter zonder aankondiging gezegd dat zij wilde stoppen met de behandeling en
ze heeft patiënte ook onmiddellijk meegenomen. Het lijkt erop dat de uitkomst van
het gesprek niet was wat klaagster heeft willen horen. Hiervoor is begrip, maar dat
maakt nog niet dat de revalidatiearts onprofessioneel zou hebben gehandeld. Daarom
wijst het college klachtonderdeel b als kennelijk ongegrond af.
Klachtonderdelen c en d)
5.9 Klaagster stelt dat de revalidatiearts ondanks toestemming en verzoeken van
klaagster het medisch dossier van patiënte niet heeft gedeeld met school en dat er
geen overdracht naar de school is gestuurd. Ze verwijt de revalidatiearts dat zij
onvoldoende actie heeft ondernomen om een tijdige overdracht te regelen.
5.10 De revalidatiearts erkent dat de overdracht naar de eerste lijn en school niet zoals bedoeld is verlopen en geeft aan dat dit te maken had met het feit dat de behandelrelatie plotseling en per direct werd beëindigd, waarbij de ouders van patiënte niet meer openstonden voor een gesprek over de overdracht. Daarnaast hadden de ouders van patiënte geen toestemming verleend om informatie te delen toen de school van patiënte contact opnam met de revalidatiearts.
5.11 Het college is van oordeel dat de revalidatiearts gezien haar medisch beroepsgeheim correct heeft gehandeld door eerst toestemming aan de ouders te vragen voordat de revalidatiearts medische informatie over patiënte zou delen. Bovendien was de behandeling van patiënte nog niet afgerond toen klaagster de behandelrelatie beëindigde. Dat door het verloop rondom de beëindiging van de behandelrelatie en het verkrijgen van toestemming wellicht vertraging is opgelopen in de overdracht kan de revalidatiearts niet worden verweten. Het college wijst daarom klachtonderdeel c en d als kennelijk ongegrond af.
Klachtonderdeel e)
5.12 Klaagster stelt dat zij en haar man tijdens de voortgangsgesprekken meerdere
malen duidelijk hebben gemaakt dat zij patiënte therapieën wilde laten volgen in de
buurt van de woning van klaagster. De revalidatiearts wilde dat patiënte therapieën
kreeg in het revalidatiecentrum. Klaagster verwijt de revalidatiearts dat er geen
verwijsbrieven zijn gemaakt voor therapieën bij patiënte in de buurt.
5.13 De revalidatiearts stelt dat zij eerst in overleg met de logopediste wilde
gaan, voor zij de verwijsbrief zou regelen voor logopedie. Uiteindelijk zijn er naar
aanleiding van het gesprek met de klachtenfunctionaris alsnog verwijzingen naar klaagster
verstuurd.
5.14 Het college volgt dat uit de stukken blijkt dat er bij het revalidatiecentrum aandacht was voor de specifieke wensen van klaagster. Dat er niet zou zijn gekeken naar de wens om therapie in de buurt te volgen, is niet onderbouwd en blijkt niet uit de stukken. Het college wijst daarom klachtonderdeel e als kennelijk ongegrond af.
Klachtonderdelen f en g)
5.15 Klaagster stelt dat de revalidatiearts ten onrechte heeft geweigerd een positief
schooladvies te geven op basis van een taaltest. De revalidatiearts had geen medische
onderbouwde verklaring waarom patiënte niet naar een reguliere school zou mogen en
heeft vastgehouden aan behandelingen en onderwijs in het revalidatiecentrum, terwijl
patiënte progressie liet zien.
5.16 De revalidatiearts heeft dit gemotiveerd betwist.
5.17 Het college overweegt dat uit de stukken blijkt dat het behandelteam en de revalidatiearts ook het streven hadden dat patiënte naar een reguliere school zou gaan (groep 1 van de basisschool). Wat hen betreft zou dit alleen niet al per 1 september 2024 kunnen gebeuren, maar op een later moment in het schooljaar. Daar was ook een goede reden voor omdat patiënte na een zeer ernstige ziekte weliswaar goed herstelde, maar onder andere uit de taaltest bleek dat er nog beperkingen waren op fatisch en cognitief vlak. Het college is van oordeel dat een positief schooladvies per 1 september 2024 dan ook niet mogelijk was. Klaagster wilde dat patiënte wel al per 1 september 2024 naar school zou gaan en heeft dit ook in werking gezet. In het gesprek van 4 september 2024 heeft de revalidatiearts haar zorg geuit, maar uiteindelijk is door de revalidatiearts juist meebewogen met de wens van klaagster, ondanks haar medisch advies om de behandeling bij het revalidatiecentrum niet stop te zetten. Het college wijst daarom klachtonderdelen f en g als kennelijk ongegrond af.
Klachtonderdeel h)
5.18 Klaagster stelt dat de revalidatiearts na het gesprek op 4 september 2024 in
het portaal van patiënte zonder goede onderbouwing heeft geschreven dat klaagster
haar herstel stagneert en dat als patiënte geen therapieën zal volgen, ze gedragsproblemen
kan krijgen.
5.19 De revalidatiearts heeft gemotiveerd betwist dat zij dit zou hebben opgeschreven. Zij heeft toegelicht dat er risico’s zijn waarmee bij een niet aangeboren hersenafwijking rekening moet worden gehouden en dat kinderen met zo’n afwijking daarom goed onder controle moeten worden gehouden.
5.20 Het college overweegt dat uit de stukken niet blijkt dat de revalidatiearts
heeft gezegd dat het herstel stagneert. De risico’s die de revalidatiearts wel heeft
genoemd zijn reëel. Dit is ook de reden waarom de revalidatiearts het belang van toekomstige
poliklinische controles bij klaagster heeft benadrukt, Het college wijst daarom klachtonderdeel
h als kennelijk ongegrond af.
Slotsom
5.21 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 7 oktober 2025 door G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
H.R. Holtslag en G.J. Renzenbrink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A. Valé,
secretaris.