ECLI:NL:TGZRAMS:2025:232 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7939
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:232 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 07-10-2025 |
| Datum publicatie: | 07-10-2025 |
| Zaaknummer(s): | A2024/7939 |
| Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
| Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
| Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een revalidatiearts. Klager doorliep na een zwaar ongeval een revalidatietraject. Klager heeft met de revalidatiearts gesproken om te beoordelen of pijnrevalidatie geïndiceerd zou zijn. De revalidatiearts heeft de tijd genomen om met klager in gesprek te gaan en uitgelegd waarom pijnrevalidatie niet goed mogelijk was. Dat dit niet de gewenste uitkomst voor klager was, is begrijpelijk, maar maakt niet dat de revalidatiearts klager niet serieus zou hebben genomen. Dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden tijdens het consult is begrijpelijk gezien de informatie die al beschikbaar was vanuit het voorgaande revalidatietraject. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
A2024/7939
Beslissing van 7 oktober 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 7 oktober 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen
C,
revalidatiearts,
werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de revalidatiearts,
gemachtigde: mr. L.F.W. van Zuijlen, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager heeft een zwaar ongeval gehad, waar hij onder meer chronische rugpijn
aan over heeft gehouden. Klager doorliep mede hierom een revalidatietraject bij D
(hierna: het revalidatiecentrum). Na afronding van dit traject hebben er nog poliklinische
contacten plaatsgevonden. De pijnklachten bleven aanwezig. Op verzoek van de regiebehandelaar
heeft verweerder, die niet bij het traject van klager betrokken was, een gesprek met
klager gehad om te beoordelen of pijnrevalidatie geïndiceerd zou zijn. Klager stelt
dat hij zich tijdens het consult niet gehoord heeft gevoeld en dat de revalidatiearts
zijn klachten niet serieus heeft genomen en zonder het verrichten van gedegen onderzoek
heeft geconcludeerd dat hij niets voor klager kon betekenen.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 17 december 2024;
- het verweerschrift met de bijlage;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 24 juni 2025.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Klager, geboren in 1997, heeft in juni 2019 een ongeval gehad, waar hij onder
meer rugpijn aan over heeft gehouden. Klager doorliep vanaf 28 maart 2023 een revalidatietraject
bij het revalidatiecentrum.
3.2 Na afronding van dit traject op 21 maart 2024 bleef klager onder poliklinische controle. De klachten bleven aanwezig. De regiebehandelaar, collega van de revalidatiearts, heeft klager geadviseerd de begeleiding en behandeling in de specialistische ggz en bij de fysiotherapeut in de eerste lijn voort te zetten en voor lokale pijnbestrijding advies te vragen bij de pijnpoli. Klager is verder op advies en met behulp van het revalidatiecentrum onder begeleiding gekomen van een FACT-team.
3.3 Klager was het niet eens met het advies van de regiebehandelaar en wilde bij het revalidatiecentrum verder onder behandeling blijven. Gelet hierop en op de nog steeds aanwezige pijnklachten heeft de revalidatiearts, die niet bij het revalidatietraject van klager betrokken was, op verzoek van de regiebehandelaar op 12 november 2024 een gesprek met klager gehad om te beoordelen of pijnrevalidatie geïndiceerd zou zijn.
3.4 Tijdens het gesprek op 12 november 2024 heeft de revalidatiearts klager uitgelegd
dat er op dat moment geen reden was voor pijnrevalidatie. In het verslag van het
consult staat het volgende vermeld [alle citaten zijn inclusief eventuele type- en
spelfouten]:
“Ik heb patient gezien op verzoek van collega E, revalidatiearts locatie F/D met de
vraag om te beoordelen of ik een indicatie zie voor Medisch Specialistische Revalidatie
bij pijnklachten.
Dhr is bekend met:
Chronische pijnklachten rug en schouder links na HET 19-6-2019 Scooter vs auto,
midschacht femurfractuur links met dislocatie en angulatie, waarvoor antegrade T2
femurpen. Hierbij tevens schoudersubfluxatie links. Dd 22-06-2020 Open capsular shift
ivm instabiliteit schouder links. Non union proc transversus fractuur Th3/4 links.
(…)
Het gesprek heeft een uur geduurd.
Anamnese
Ik heb, zoals ik altijd doe, een korte introductie gegeven over het doel van de
afspraak.
Dhr gaf vervolgens aan dat het hem niet duidelijk was waarom hij naar mij verwezen
was.
Zijn antwoord op mijn vraag: “wat verwacht u?” gaf hij als antwoord: “jij bent de
arts dus ik weet het niet”
Gaande het gesprek heeft hij overigens wel antwoord gegeven op deze vraag, namelijk
dat hij graag ergotherapie voor het liggen en het slapen wil en dat hij krachttraining
wil krijgen.
In het begin van het gesprek geeft dhr aan veel onrecht gevoelens te hebben en dat
hij heel assertief is.
Daarbij gaf hij aan dat hij klachten indient als hij het gevoel heeft dat hem onrecht
wordt aangedaan.
(…)
Hij geeft aan dat hij nog afspraken heeft bij de anesthesie elders. Hij vertelt
ook dat hij bij de anesthesie heeft aangegeven een klacht in te dienen en hij heeft
een nieuwe afspraak gekregen.
Bij de anesthesie/pijnpoli vinden mogelijk nog injecties plaats omdat er mogelijk
een zenuwinklemming is.
(…)
Lichamelijk onderzoek
Niet verricht: vanwege tijd en momenteel niet bepalend is tav beleid
Beleid
Ik zie geen indicatie voor een behandeling in het pijnteam.
Redenen daarvoor zijn:
- Een actuele PTSS welke therapie-belemmerend werkt en eerst behandeld dient te
worden
- Een lopende behandeling gericht op pijnvermindering, zoals nu het plan is bij
de pijnpoli
- Een lopende letselschadezaak is voor mij een relatieve contra-indicatie; de ervaring
leert dat een behandeling binnen de pijnrevalidatie geen goed effect sorteert zolang
de zaak nog niet gesloten is
- Niet mee kunnen gaan met de insteek van pijnrevalidatie (inzien van relatie tussen
pijn/stress/PTSS)
Ik denk dat het in deze fase belangrijk is eerst:
- Een PTSS behandeling in gang te zetten
- Het effect van een pijngerichte behandeling af te wachten
- De letselschadezaak af te ronden
Hij gaf aan het niet eens met de relatie tussen PTSS en zijn pijn en met het feit
dat dat een therapie-belemmerende factor is.
Hij gaf nogmaals aan ergotherapie en fysiotherapie te verwachten.
Ik heb aangegeven dat ik geen indicatie zie dat (opnieuw) in te zetten, zoals eerder
ook al is geprobeerd in het NMA team.
Na deze uitleg gaf patient aan ontevreden te zijn en een klacht te zullen indienen.
Er werd geen controle afspraak gemaakt omdat ik geen indicatie zie voor een vervolg
bij D.”
3.5 Na afloop van het gesprek hebben de regiebehandelaar en de revalidatiearts besloten
dat de regiebehandelaar klager uitnodigt voor een gesprek. De klachtenfunctionaris
had al contact gehad met klager en heeft de revalidatiearts geadviseerd niets te doen.
Dit advies heeft hij opgevolgd.
3.6 Op 17 december 2024 is onderhavige tuchtklacht door het college ontvangen.
4. De klacht en de reactie van de revalidatiearts
4.1 Klager verwijt de revalidatiearts dat:
a) Klager zich tijdens het consult op 12 november 2024 niet gehoord heeft gevoeld
en zijn klachten niet serieus zijn genomen;
b) Hij zonder het verrichten van gedegen onderzoek heeft geconcludeerd dat hij niets
voor klager kon betekenen.
4.2 De revalidatiearts heeft het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de revalidatiearts de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende revalidatiearts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de revalidatiearts geldende
beroepsnormen en andere professionele standaarden.
5.2 Het college oordeelt dat de revalidatiearts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hiertoe overweegt het college als volgt.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klager heeft zich tijdens het consult met de revalidatiearts op 12 november
2024 niet gehoord gevoeld en hij stelt dat zijn klachten niet serieus zijn genomen.
De revalidatiearts heeft deze verwijten gemotiveerd betwist.
5.4 Het college overweegt dat klachten over bejegening en beleving van een bepaald
gesprek in het algemeen moeilijk te beoordelen zijn. Het college kan niet in objectieve
zin vaststellen wat er tijdens het consult van 12 november 2024 precies is gebeurd
of is gezegd. Het citaat uit het medisch dossier dat hierboven bij 3.4 is genoemd
komt overeen met wat de revalidatiearts in het verweerschrift over het consult heeft
gezegd. Verder overweegt het college dat uit de stukken wel blijkt dat klager een
jaar lang onder behandeling was in het revalidatiecentrum en dat het consult met de
revalidatiearts heeft plaatsgevonden om te kijken of er vanuit zijn aandachtsgebied
nog wat kon worden gedaan voor klager. Het college is van oordeel dat de revalidatiearts
de tijd heeft genomen om met klager in gesprek te gaan en dat hij aan klager heeft
uitgelegd waarom pijnrevalidatie niet goed mogelijk was. Dat dit niet de gewenste
uitkomst voor klager was, is begrijpelijk omdat klager toen nog steeds klachten had,
maar maakt niet dat de revalidatiearts klager niet serieus zou hebben genomen. Daarom
wijst het college klachtonderdeel a als kennelijk ongegrond af.
Klachtonderdeel b)
5.5 Klager stelt dat de revalidatiearts tijdens het consult op 12 november 2024
geen degelijk onderzoek heeft gevoerd, omdat er geen vragen zijn gesteld, er geen
medische informatie is gevraagd en er geen lichamelijk onderzoek is uitgevoerd. Vervolgens
deelde de revalidatiearts mee dat hij niets voor klager kon betekenen.
5.6 De revalidatiearts heeft uitgelegd dat hij weldegelijk zorgvuldig vooronderzoek heeft verricht en dat lichamelijk onderzoek in de situatie van klager niet nodig was. Hierbij heeft hij onder meer verwezen naar de richtlijn Chronische Pijnrevalidatie van de Federatie Medisch Specialisten (uit 2024) en het Behandelkader Chronische pijn van de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (uit 2020).
5.7 Het college volgt de uitleg van de revalidatiearts. Pijnrevalidatie vindt gebruikelijk niet plaats als er nog diagnostiek wordt verricht of als er nog een ander behandeltraject wordt gevolgd. Uit de informatie die tijdens het consult beschikbaar was, blijkt dat klager nog middenin een behandeltraject zat waarin op verschillende manieren werd gekeken naar een oplossing voor zijn klachten. Klager heeft gevraagd om fysiotherapie en om ergotherapie, maar dat zijn geen op zichzelf staande onderdelen van pijnrevalidatie. Pijnrevalidatie is zinvol als alle behandelingen zijn afgerond en er toch nog pijnklachten blijven. Pijnrevalidatie betreft een multidisciplinaire benadering gericht op leren omgaan met pijn middels gedragsverandering.
5.8 Dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden tijdens het consult is begrijpelijk gezien de informatie die al beschikbaar was vanuit het voorgaande revalidatietraject. Als de revalidatiearts lichamelijk onderzoek had verricht dan was zijn advies niet anders geweest. Bovendien was de revalidatiearts niet de regiebehandelaar van klager. De revalidatiearts heeft het gesprek met klager vooral gevoerd, omdat klagers regiebehandelaar wilde weten of pijnrevalidatie nog zinvol kon zijn. Daarom wijst het college klachtonderdeel b als kennelijk ongegrond af.
Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 7 oktober 2025 door G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
H.R. Holtslag en G.J. Renzenbrink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A. Valé,
secretaris.