ECLI:NL:TGZRAMS:2025:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6957
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:2 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-01-2025 |
Datum publicatie: | 03-01-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/6957 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klaagster heeft bij terugkeer na een ongeoorloofd wegblijven van een psychiatrische afdeling een gesprek gevoerd met verweerster dat klaagster als intimiderend heeft ervaren. Daarnaast neemt klaagster het de psychiater kwalijk dat zij niet zelf haar eigendommen heeft mogen inpakken toen zij korte tijd later werd overgeplaatst. |
A2024/6957
Beslissing van 3 januari 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 3 januari 2025 op de klacht van:
A,
verblijvende te B,
klaagster,
gemachtigde: mr. J.B.G. Gelissen, werkzaam te Sittard,
tegen
C,
psychiater,
werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de psychiater,
gemachtigde: mr. P.H.N. Keuning-Taapken, werkzaam te Amsterdam.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster, geboren in 1982, heeft bij terugkeer na een ongeoorloofd wegblijven
van
een psychiatrische afdeling een gesprek gevoerd met verweerster – die op die afdeling
werkzaam was als psychiater - dat klaagster als intimiderend heeft ervaren. Daarnaast
neemt klaagster het de psychiater kwalijk dat zij niet zelf haar eigendommen heeft
mogen inpakken toen zij korte tijd later werd overgeplaatst.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst
hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 26 februari 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 26 juni 2024;
- de brief van (de gemachtigde van) klaagster van 10 juli 2024, binnengekomen op
12 juli 2024 met als bijlage een verklaring van een advocaat van klaagster;
- de brief van (de gemachtigde van) de psychiater van 23 juli 2024, binnengekomen
op
25 juli 2024.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Klaagster heeft een langdurige geschiedenis in de (gedwongen) psychiatrie. Zij
lijdt aan disruptieve, impulsbeheersing- en andere gedragsstoornissen, neurologische
ontwikkelingsstoornissen (onder andere verstandelijke beperking en autismespectrumstoornis),
schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen en persoonlijkheidsstoornissen.
3.2 De psychiater is werkzaam als psychiater en manager patiëntenzorg bij D in B (hierna te noemen: D). Klaagster is daar in het kader van een zorgmachtiging opgenomen geweest van 3 juli 2023 tot en met 10 oktober 2023.
4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Klaagster verwijt de psychiater dat zij:
a) haar in een gesprek in november 2023 negatief heeft bejegend;
b) haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om zelf haar eigendommen in te pakken
toen
zij werd overgeplaatst van D naar E.
4.2 De psychiater heeft het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
Intimiderend taalgebruik
5.2 Klaagster is tijdens haar opname bij D meerdere keren weggelopen. Toen zij in
november 2023 enkele dagen was weggebleven van de psychiatrische afdeling, heeft de
psychiater bij terugkomst een gesprek met haar gevoerd. Klaagster heeft dit gesprek
als uitermate intimiderend en bedreigend ervaren, omdat de psychiater tegen haar zei
dat klaagster ‘nooit meer buiten zou kunnen komen wanneer zij nog een keer zou weglopen’,
dat klaagster ‘niets te willen heeft’ en dat de psychiater ‘de regels bepaalt’ of
woorden van gelijke strekking. Het vertrouwen van klaagster in de psychiater is daardoor
volledig verdwenen.
5.3 De psychiater heeft ontkend dergelijke bewoordingen te hebben gebruikt in een
gesprek met klaagster. Nog daargelaten dat klaagster in november 2023 al naar een
andere locatie was overgeplaatst zodat toen geen gesprek kan hebben plaatsgevonden
tussen haar en de psychiater, stelt de psychiater dat zij dat soort bewoordingen niet
gebruikt. Bovendien voert de psychiater gesprekken met patiënten nooit alleen; er
zijn altijd een begeleider en een arts-assistent aanwezig en er wordt een verslag
van het gesprek gemaakt. Uit de verslagen van de gesprekken tussen klaagster en de
psychiater blijkt niet van dreigende dan wel intimiderende uitlatingen.
5.4 Het college constateert dat klaagster en de psychiater lijnrecht tegenover elkaar staan ten aanzien van dit klachtonderdeel. Klaagster stelt dat zij een uitermate onaangenaam gesprek heeft gevoerd met de psychiater en de psychiater ontkent dat dit gesprek heeft plaatsgevonden en als het al heeft plaatsgevonden, zegt zij niet de bewoordingen te hebben gebruikt waarvan klaagster haar beschuldigt. Volgens klaagster zou het betreffende gesprek hebben plaatsgevonden in november 2023. Zij verbleef toen al niet meer op de psychiatrische afdeling van D en kan dus in die maand geen gesprek hebben gevoerd met de psychiater. Ook als sprake is van een vergissing bij klaagster over de datum waarop het gesprek zou hebben plaatsgevonden, is het college van oordeel dat dit klachtonderdeel faalt. Klaagster heeft - tegenover de ontkenning van de psychiater – niet nader onderbouwd dat de psychiater zich dreigend en intimiderend tegen haar heeft uitgelaten. De verklaring van de kantoorgenoot van haar advocaat die zij heeft ingediend volstaat in dit verband niet. Ook indien de psychiater op de zitting van 27 november 2023 desgevraagd niet expliciet zou hebben ontkend zich dreigend en intimiderend tegen klaagster te hebben uitgelaten, kan dit niet worden opgevat als een (impliciete) bekentenis. Klaagster heeft verder aangevoerd dat zij het gesprek heeft opgenomen op haar telefoon en dat zij die telefoon door toedoen van de psychiater niet meer in haar bezit heeft, maar ook dit betoog heeft zij niet onderbouwd. Nu het college op basis van het dossier evenmin kan vaststellen dat het verwijt terecht is, faalt dit klachtonderdeel en is het daarmee kennelijk ongegrond.
Niet zelf eigendommen mogen inpakken
5.5 Nadat klaagster wederom van de psychiatrische afdeling was weggelopen, werd
zij overgeplaatst naar een andere locatie. Klaagster zegt dat zij niet de gelegenheid
heeft gekregen om zelf haar spullen in te pakken en dat toen zij die spullen eenmaal
ontving, onder andere de telefoon met de geluidsopname van het vervelende gesprek
met de psychiater bleek te ontbreken.
5.6 De psychiater heeft ontkend dat klaagster niet zelf haar spullen mocht inpakken.
5.7 Het college kan op basis van het dossier niet beoordelen hoe het vertrek van klaagster bij D is verlopen. Het is het woord van klaagster tegen dat van de psychiater en het is voor het college niet mogelijk om het verwijt van klaagster te toetsen. Het klachtonderdeel faalt daarom en is kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 3 januari 2025 door P.M.E. Bernini, voorzitter,
L.W.M. Creemers, lid-jurist, A.M. van Hemert, C.M. Sonnenberg, en H.J. Kolthof,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door F.J.E. van Geijn, secretaris.