ECLI:NL:TGZRAMS:2025:183 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7803
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:183 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-07-2025 |
Datum publicatie: | 22-07-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7803 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een arts (in opleiding tot psychiater). Klaagster werd gezien door de arts voor een intake op de polikliniek Psychiatrie. Klaagster betwist de genoemde diagnose en klaagt daarnaast over het schenden van de informatieplicht door de arts, onzorgvuldige dossiervorming, schending van het beroepsgeheim en een gebrekkige voorlichting. Het college oordeelt dat de arts adequaat heeft gehandeld door klaagster te onderzoeken en advies te geven over mogelijk zinvolle behandelingen. Verder stelt het college vast dat ten aanzien van een ontbrekend verslag van het adviesgesprek sprake is van een omissie, maar een dergelijke incidentele fout is onvoldoende om de arts hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De arts heeft excuses aangeboden, verbetering toegezegd en de continuïteit van zorg is niet in het gedrang geweest. Ook de andere onderdelen van de klacht zijn ongegrond. |
A2024/7803
Beslissing van 22 juli 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing van 22 juli 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klaagster,
gemachtigde: de heer C,
tegen
D,
arts (in opleiding tot psychiater),
werkzaam in E,
verweerder, hierna ook: de arts,
gemachtigden: mr. E en mr. F, beiden werkzaam in G.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster werd op 25 januari 2024 gezien door de arts voor een intake op de
polikliniek Psychiatrie. In het kader van de opleiding heeft de arts, werkzaam onder
supervisie, zelfstandig de intake gedaan. De bevindingen van de intake werden, na
overleg met de supervisor en collega’s met klaagster besproken. Klaagster betwist
de daarin genoemde diagnose en klaagt daarnaast over het schenden van de informatieplicht
door de arts, onzorgvuldige dossiervorming, schending van het beroepsgeheim en een
gebrekkige voorlichting.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna
licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 november 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail van klaagster van 30 januari 2025 met bijlage;
- het proces-verbaal van het op 25 februari 2025 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van klaagster van 4 april 2025 met bijlagen, binnengekomen op 8 april
2025;
- de brief van klaagster van 24 april 2025 met bijlagen, binnengekomen op 29 april
2025;
- de brief van de gemachtigden van verweerder van 13 mei 2025 met bijlage, binnengekomen
op 15 mei 2025;
- de brief van klaagster van 15 mei 2025 met bijlage, binnengekomen op 19 mei 2025;
- de brief van klaagster van 18 mei 2025 met bijlagen, binnengekomen op 20 mei 2025.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 10 juni 2025. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Een gemachtigde van verweerder heeft een pleitnotitie voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Na verwijzing door haar huisarts, werd klaagster op 25 januari 2024 gezien door
de arts voor een intake op de polikliniek Psychiatrie, bij de zorglijn Stemmingsstoornissen.
Zij is bekend met een moeilijk te behandelen depressie en wenst esketamine als behandeling
te proberen. De intake heeft onder meer als doel bestaande klachten te bespreken,
nader onderzoek te verrichten voor diagnostiek en te beoordelen of er een behandelindicatie
bestaat en welke soort behandeling aan de orde is. In het kader van de opleiding is
de arts werkzaam onder supervisie. De supervisor is aanwezig aan het begin en het
eind van de intake om eventuele vragen en het vervolg te bespreken. Verder heeft de
arts de intake zelf gedaan. De bevindingen van de intake werden, na overleg met de
supervisor, door de arts met klaagster en haar ex-partner besproken. De arts heeft
een uitgebreid intakeverslag gemaakt.
3.2 Na afloop van de intake zijn de bevindingen van de arts ingebracht in het multidisciplinair overleg (MDO) op 5 februari 2024. Hierin werd onder meer geadviseerd om met dr. Z., de psychiater met veel ervaring in de indicatiestelling en uitvoer van esketamine behandelingen bij depressieve stoornissen, te overleggen en contact te zoeken met de behandelend psychiater van klaagster, dr. Y., over de behandelmogelijkheden, waaronder psychotherapie.
3.3 Op 7 februari 2024 werd klaagster door de arts gezien voor een terugkoppeling van het MDO en advies over de behandelmogelijkheden. Hiervan is geen notitie gemaakt. Diezelfde avond verzocht klaagster de arts per e-mail haar te verwijzen naar X voor Mentalisation Based Therapy (MBT).
3.4 Naar aanleiding van dit bericht heeft op 16 februari 2024 een telefonisch consult
plaatsgevonden. Omdat klaagster niet in staat was dit gesprek zelf te voeren, heeft
de arts - met instemming van klaagster - gesproken met de ex-partner van klaagster
(tevens haar gemachtigde in deze procedure). Tijdens dit gesprek werden de belangrijkste
bevindingen en conclusies wederom besproken. Gelet op het verzoek voor de MBT behandeling
werd afgesproken dat de eigen psychiater van klaagster een verwijzing zou kunnen regelen
naar X voor de beoogde behandeling.
3.5 Op 27 februari 2024 vond een indicatiegesprek plaats met klaagster, haar ex-partner
en dr. Z. Tijdens dit gesprek werd wederom uitgelegd dat er geen indicatie werd gezien
voor de esketamine behandeling, maar wel perspectief ten aanzien van MBT.
3.6 Op 1 maart 2024 heeft verweerder een eindbrief/terugkoppeling verstuurd naar de verwijzend huisarts van klaagster met in kopie een afschrift aan de behandelend psychiater.
3.7 Op 5 maart 2024 heeft klaagster per brief aangegeven dat zij de gestelde diagnose betwist en haar onvrede geuit over de intake en de verslaglegging in het medisch dossier.
3.8 Op 7 maart 2024 heeft de supervisor klaagster gebeld en voorgesteld om samen het intakeverslag door te nemen en eventuele onjuistheden aan te passen. Tevens werd klaagster geïnformeerd over de mogelijkheid van vernietiging van de brief. Afgesproken werd om klaagster enige bedenktijd te geven en er werd een vervolgafspraak gemaakt op 25 maart 2024.
3.9 Op 25 maart 2024 heeft de supervisor klaagster telefonisch gesproken. Er werd afgesproken om een gesprek te organiseren onder leiding van de klachtenfunctionaris. Dat gesprek vond geen doorgang vanwege klaagster’s situatie. Klaagster heeft aangegeven wel een schriftelijke reactie te willen ontvangen op haar brief van 5 maart 2024.
3.10 De arts en de supervisor hebben op 5 april 2024 per brief gereageerd, de vragen van klaagster beantwoord en haar gewezen op de mogelijkheid van een toegevoegd addendum en het recht op vernietiging van het dossier.
3.11 Hierna heeft klaagster onderhavige tuchtklacht ingediend tegen de arts.
4. De klacht en de reactie van de arts
4.1 Klaagster verwijt de arts:
a) Het stellen van een onjuiste diagnose;
b) Schending van de informatieplicht;
c) Een onzorgvuldige dossiervorming;
d) Het schenden van het beroepsgeheim;
e) Een gebrekkige voorlichting over verdere behandelmogelijkheden.
4.2 De arts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts in opleiding
tot psychiater. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener
geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt
dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.2 Tenslotte zal het college de verweten gedragingen van de arts bezien en beoordelen als die van een arts in het tweede jaar van de opleiding tot psychiater, die onder directe supervisie stond en wiens bevindingen door hem werden ingebracht en getoetst in het MDO met daaruit voortvloeiende adviezen voor behandeling.
Klachtonderdeel a) Onjuiste diagnose
5.3 De door de arts gestelde – en door klaagster betwiste - diagnose ‘depressie
secundair aan mogelijke persoonlijkheidsproblematiek’ is tot stand gekomen aan de
hand van een intake op de poli Psychiatrie en het bijbehorende MDO met de supervisor
en collega psychiaters, waaronder de deskundige op het terrein van esketamine behandelingen
bij depressieve stoornissen. Er waren volgens de arts aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis.
Om dat vast te kunnen stellen was nader onderzoek nodig en daarom heeft de arts in
overleg met zijn supervisor psychotherapeutische interventies voorgesteld.
5.4 Mede gelet op de totstandkoming van de intake samen met de supervisor, de toetsing van de bevindingen in het opeenvolgende MDO, de consultatie van de esketamine deskundige, het gezamenlijke terugkoppelingsgesprek met de supervisor en de fase van de opleiding, heeft de arts naar het oordeel van het college adequaat gehandeld door klaagster te onderzoeken en advies te geven over mogelijk zinvolle behandelingen. Hij was hiertoe bevoegd en bekwaam en hij heeft zijn conclusies multidisciplinair afgestemd. Van de diagnose (waaronder de conclusie dat voor een esketaminebehandeling geen indicatie was) kan niet worden gezegd dat deze onjuist was. Het dossier biedt ook geen steun voor de stelling van klaagster dat de arts de esketamine deskundige zodanig heeft beïnvloed en/of gestuurd dat deze (zelfstandig werkende) psychiater de conclusie van de arts zonder meer heeft gevolgd.
5.5 Wel zet het college vraagtekens bij de diepgang en omvang van het onderzoek. Weliswaar
is klaagster verwezen voor een deskundigenadvies rond de esketaminebehandeling, maar
dan nog had een breder onderzoek verwacht mogen worden, zeker van een specialistische
afdeling van een academisch ziekenhuis. Zo mist het college voldoende aandacht voor
de exclusiecriteria voor de esketaminebehandeling en de (medisch-biologische) voorgeschiedenis
van klaagster (manie, gebruik antipsychotica, bijwerkingen bij diverse behandelingen,
schildklierprobleem). Het college mist het bredere onderzoek dat de conclusie (geen
esketaminebehandeling) beter had kunnen onderbouwen, waardoor
klaagster de conclusie van de arts wellicht beter had begrepen en zich hier mogelijk
ook meer in had kunnen vinden.
5.6 Gelet op de beperkte ervaring en de positie van de arts binnen het behandelteam leidt dit echter niet tot een verweerder aan te rekenen tuchtrechtelijk verwijt.
5.7 Klachtonderdeel a) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel b) Schending informatieplicht
5.8 Het college begrijpt dit klachtonderdeel als een onvolledige informatieverstrekking
door de arts over het intakeverslag. De arts zou relevante onderdelen zoals in het
verslag vastgelegd, niet met klaagster hebben besproken tijdens het vervolggesprek.
Dat niet alle aspecten uit het verslag met klaagster zijn besproken, wordt door de
arts bevestigd.
5.9 Vanzelfsprekend moet de patiënt worden geïnformeerd over de intake en daarmee met de belangrijkste bevindingen uit het verslag. Tijdens de verslagbespreking heeft de arts dit gedaan en daarbij de casusconceptualisatie schematisch weergegeven. Het schema is als bijlage bij het verweerschrift gevoegd, klaagster heeft ter zitting bevestigd dat dit schema is gehanteerd en besproken. Uit deze schematische weergave maakt het college op dat de belangrijkste zaken met klaagster zijn besproken. In het dossier zijn weliswaar meer bevindingen en vastleggingen opgenomen, maar van de arts kan niet worden verwacht (zoals klaagster doet) dat hij al deze aspecten integraal aan klaagster voorlegt en bespreekt. Dat de arts bijvoorbeeld heeft afgezien van het bespreken van bijzaken die niet bepalend zijn geweest voor de conclusies, kan het college volgen. Tevens heeft klaagster de gelegenheid gekregen tot het stellen van vragen.
5.10 Het college begrijpt de handelswijze van de arts en volgt hierin het verweer van de arts.
5.11 Klachtonderdeel b) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel c) Onzorgvuldige dossiervorming
5.12 De arts wordt verweten geen verslag te hebben gemaakt van het gesprek dat plaatsvond
op 7 februari 2024 en daarmee een onzorgvuldige dossiervorming. De arts erkent het
belang van een zorgvuldige dossiervorming en vindt het zeer spijtig dat het verslag
van het adviesgesprek op 7 februari 2024 in het medisch dossier ontbreekt. Hij kan
zich niet herinneren wat de reden hiervan is en biedt klaagster zijn oprechte excuses
aan voor deze omissie. Gebruikelijk is dat een korte notitie wordt gemaakt en toegevoegd
aan het medisch dossier. De arts trekt het zich persoonlijk aan en geeft aan in de
toekomst extra alert te zijn op zijn dossiervoering.
5.13 Ondanks deze omissie is de continuïteit van zorg niet in het gedrang gekomen,
aangezien de conclusies van het verslag wel met klaagster zijn besproken, hetgeen
blijkt uit de e-mail die klaagster later die dag stuurde naar de arts.
5.14 Het college stelt vast dat sprake is van een omissie, maar een dergelijke incidentele fout is onvoldoende om de arts hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De arts heeft excuses aangeboden, verbetering toegezegd en de continuïteit van zorg is niet in het gedrang geweest.
5.15 Klachtonderdeel c) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel d) Schenden beroepsgeheim
5.16 Volgens klaagster had de eindbrief van 23 februari 2024, ondertekend door de
arts en zijn supervisor, niet zonder haar expliciete toestemming verstuurd mogen worden
naar de (verwijzend) huisarts en haar behandelend psychiater.
5.17 Het college verwijst allereerst naar de herziene KNMG richtlijn 2024 ‘Omgaan met medische informatie’, waarin expliciete toestemming binnen de GGZ context de regel is (1.5.2.2). De richtlijn bevestigt de landelijke samenwerkingsafspraken tussen de GGZ en huisartsen over expliciete toestemming. Het college ziet in dit geval geen reden om van de richtlijn af te wijken.
5.18 Het ziekenhuis waar de arts werkzaam is, hanteert echter de regel van veronderstelde toestemming ten aanzien van het informeren van een verwijzer. Die regel wijkt daarmee af van hetgeen de beroepsgroep heeft vastgelegd in de richtlijn 2024.
5.19 Voor zover de arts al bewust is afgeweken van de recente KNMG-richtlijn, kan hem dat niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. Immers, de arts was aan het begin van zijn opleiding en handelde overeenkomstig het geldend beleid in het ziekenhuis. Hij heeft een concept van de eindbrief ter accordering voorgelegd aan zijn supervisor die akkoord ging met verzending. Gelet op zijn positie binnen het zorgteam kon niet van hem worden verwacht dat hij daarvan (in strijd met de instructie van de supervisor) zou afwijken.
5.20 Het college neemt daarbij ook in aanmerking dat het bestuur van het ziekenhuis inmiddels de interne beleidslijn voorlopig terzijde heeft gesteld (en dus de landelijke richtlijn volgt) in afwachting van de resulaten van de landelijke discussie op dit punt.
5.21 Volgens klaagster had de eindbrief evenmin zonder haar expliciete toestemming verstuurd mogen worden naar de behandelend psychiater.
5.22 De arts erkent dat voor het versturen van de brief naar de psychiater de toestemming van klaagster nodig was. Echter, hij heeft afgezien van het vragen van deze expliciete toestemming, omdat klaagster zelf had verzocht om een verwijzing naar X voor een MBT-behandeling en de arts met klaagster had afgesproken dat haar behandelend psychiater deze verwijzing naar X kon regelen. De arts meende er goed aan te doen de (specialisten)eindbrief/verwijzing naar de psychiater te sturen opdat daarmee (een deel van) de lange wachttijd bij verwijzing naar X vermeden kon worden. Ook deze brief is voorgelegd aan en medeondertekend door de supervisor. Dit alles op zichzelf en in onderling verband bezien, concludeert het college ook over verzending van de eindbrief naar de behandelend psychiater niet tot een aan de arts tuchtrechtlijk te maken verwijt.
5.23 Klachtonderdeel d) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel e) Gebrekkige voorlichting behandelmogelijkheden
5.24 Gelet op de gestelde diagnose heeft de arts klaagster een psychotherapeutische
behandeling geadviseerd. Die behandeling wordt echter niet aangeboden in het ziekenhuis
waar de arts werkzaam is. Expertise over een dergelijke behandeling ontbrak bij de
arts. Klaagster kwam zelf met het voorstel om haar te verwijzen naar X voor een behandeling
middels MBT. X is een instelling die psychotherapie aanbiedt en gespecialiseerd is
in behandeling van persoonlijkheidsproblematiek. Omdat de exacte vorm van psychotherapie
het beste kan worden bepaald door de instelling die deze therapie aanbiedt, is hierover
door de arts geen uitgebreide informatie verstrekt.
5.25 Het college vindt deze handelswijze van de arts navolgbaar en acht dit handelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.26 Klachtonderdeel e) is daarmee ongegrond.
Slotsom
5.27 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond
zijn.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, A.P. den Exter,
lid-jurist, H.J. de Boer, A.C.M. Kleinsman en H.J. Kolthof, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22
juli 2025.