ECLI:NL:TGZRAMS:2025:182 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2025/8133
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:182 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-07-2025 |
Datum publicatie: | 22-07-2025 |
Zaaknummer(s): | A2025/8133 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Deels gegronde klacht tegen een psychiater. Klaagster heeft een onderzoek ondergaan bij de psychiater naar een mogelijke autismespectrumstoornis. Zij klaagt over de bejegening en de wijze van onderzoek. Daarnaast is zij van mening dat de psychiater een verkeerde diagnose heeft gesteld. Het college is van oordeel dat de psychiater onvoldoende onderzoek heeft gedaan om de door hem getrokken conclusie dat geen sprake was van ASS en (hooguit) van een communicatiestoornis (voldoende) te onderbouwen. Zo kon van de psychiater verwacht worden dat hij alle zogenoemde B-criteria van de DSM-5 naar ASS had doorgenomen bij zijn onderzoek en uitleg. Verder had mogen worden verwacht dat de psychiater een heteroanamnese en een uitgebreidere ontwikkelingsanamnese had afgenomen en de resultaten van de eerder afgenomen NIDA-vragenlijsten had geïntegreerd in zijn oordeel. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. Volgt een berisping. |
A2025/8133
Beslissing van 22 juli 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 22 juli 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klaagster,
tegen
C,
psychiater,
destijds werkzaam in B,
verweerder, hierna ook: de psychiater.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster heeft een onderzoek ondergaan bij de psychiater naar een mogelijke
autismespectrumstoornis. Zij klaagt over de bejegening en de wijze van onderzoek.
Daarnaast is zij
van mening dat de psychiater een verkeerde diagnose heeft gesteld.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht deels gegrond is. Hierna vermeldt
het college
eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 6 februari 2025;
- het verweerschrift met bijlage;
- de e-mail van klaagster van 7 april 2025;
- de brief van klaagster van 30 april 2025 met bijlagen, binnengekomen op 2 mei
2025;
- de e-mail van verweerder van 27 mei 2025 met bijlage.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het
college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij geen gebruik
gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 10 juni 2025. De partijen zijn
verschenen,
klaagster vergezeld door een vriend. De partijen hebben hun standpunten mondeling
toegelicht.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster is een 55-jarige vrouw die, na opmerkingen van anderen, door haar
huisarts is
verwezen naar de psychiater voor nader onderzoek in verband met aanwijzingen voor
een
autismespectrumstoornis (hierna: ASS).
3.2 Klaagster heeft twee gesprekken gehad met de psychiater, op 25 september 2024
en 1 oktober
2024. In het kader van zijn onderzoek heeft de psychiater gevraagd naar haar persoonlijke
omstandigheden zoals leefsituatie, sociale contacten, echtscheiding, arbeidsverleden
en de
psychiatrische voorgeschiedenis en medicatie. Voorafgaand heeft een psycholoog uit
de praktijk
enkele vragenlijsten naar ASS bij klaagster afgenomen.
3.3 Het eerste gesprek is niet naar tevredenheid van klaagster verlopen, bij het
tweede gesprek
heeft zij daarover haar ongenoegen geuit en de psychiater heeft daarop gereageerd.
3.4 Na afloop en op basis van het door hem ingestelde onderzoek concludeert de psychiater
dat
(onder toepassing van DSM-5) bij klaagster geen sprake is van ASS, maar (zoals omschreven
in het
verweerschrift: hooguit) van een communicatiestoornis.
3.5 Tijdens een derde gesprek op 20 november 2024 worden de bezwaren van klaagster
met de
psychiater besproken in bijzijn van de psycholoog. Dit leidt er niet toe dat de
bezwaren worden
weggenomen. Op 6 februari 2025 dient klaagster (na ontvangst van haar dossier) onderhavige
tuchtklacht in.
4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Klaagster verwijt de psychiater dat hij:
a) tijdens het eerste gesprek op een nare manier een trauma naar boven heeft gehaald;
b) een onveilige situatie heeft gecreëerd tijdens beide gesprekken;
c) belangrijke aspecten niet goed heeft vastgelegd en gerapporteerd;
d) ten onrechte stelt dat klaagster egocentrisch is;
e) geen blijk geeft van zelfreflectie en/of empatisch vermogen;
f) overprikkeling verwart met hoogsensitiviteit;
g) ten onrechte geen duidelijke obsessies heeft vastgesteld;
h) zijn diagnose niet goed heeft uitgelegd, en;
i) ten onrechte een communicatiestoornis heeft vastgesteld.
4.2 De psychiater heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de
beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere
professionele standaarden.
Klachtonderdeel a) tot en met g) bejegeningsklachten en signalen gemist
5.2 Het college ziet aanleiding om deze klachtonderdelen (vanwege hun onderlinge
samenhang)
gelijktijdig te behandelen.
5.3 Klaagster verwijt (samengevat) dat de psychiater een bestaand trauma (samenhangend
met een
echtscheiding) heeft opgerakeld. Voorts verwijt zij hem dat hij haar onheus heeft
behandeld door
vragen te stellen die niet relevant waren en/of met een smalende intonatie en haar
antwoorden en
reacties niet serieus heeft genomen en/of onjuist heeft vastgelegd. Door deze bejegening
voelde zij
zich in een onveilige situatie en daardoor geremd om voldoende te reageren.
5.4 De psychiater stelt dat hij alleen relevante en (voor het onderzoek) noodzakelijke
vragen
heeft gesteld, betwist bepaalde verwijten (zoals het niet met naam voorstellen bij
aanvang) en
heeft voor bepaalde handelingen (zoals het toegooien dan wel toeschuiven van een
notitieblokje)
zijn excuses aangeboden.
5.5 Partijen verschillen van mening over de aard en toon van beide gesprekken. Klaagster
verwijt
de psychiater onheuse bejegening en de psychiater weerspreekt dat. Klaagster erkent
(desgevraagd,
ter zitting) dat de psychiater in het kader van zijn onderzoek ’moeilijke vragen’
moest stellen,
maar zij is van mening dat hij daarin te ver is gegaan. Ter zitting heeft het college
kunnen
vaststellen (in de reacties van beiden op bijvoorbeeld vragen) dat klaagster en
de psychiater
duidelijk verschillende opvattingen hebben over de wijze waarop een door de psychiater
uit te
voeren onderzoek moet worden uitgevoerd. Voor een deel zien de verwijten van klaagster
ook op de
door de psychiater gehanteerde intonatie en de door haar ervaren spanning. Dergelijke
verwijten
zijn uit de aard der zaak (nu niemand anders aanwezig was bij beide gesprekken,
anders dan
klaagster en de psychiater) moeilijk achteraf te toetsen.
5.6 In een dergelijk geval, waarbij sprake is van het woord van de één tegen dat
van de ander en
in de stukken van het geding geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de juistheid
van de
stelling van klaagster, kan het college niet vaststellen dat het verwijt van klaagster
juist is.
Aan het woord van de één kan immers niet meer waarde worden gehecht dan aan het
woord van de ander.
Deze klachtonderdelen voor zover ze zien op de bejegening, zijn daarom ongegrond.
5.7 Klaagster is voorts (bij deze klachtonderdelen) van mening dat de psychiater
signalen heeft
gemist (duidelijke obsessies) en overprikkeling verwart met hoogsensitiviteit.
5.8 Het college kan klaagster hierin niet volgen. De psychiater stelt dat hij tijdens
zijn
onderzoek geen obsessies heeft vastgesteld en het college heeft geen aanwijzingen
dat hij
daarbij signalen heeft gemist. Het dossier bevat daartoe ook geen aanknopingspunten.
De door
klaagster gegeven voorbeelden (bladzijde 8 van haar klaagschrift) zijn onvoldoende
voor een ander
oordeel, nog daargelaten dat dit de conclusie van de psychiater op zichzelf genomen
niet anders had
hoeven maken.
5.9 Het college heeft evenmin aanleiding om te concluderen dat de psychiater overprikkeling
verwart met hoogsensitiviteit. Veeleer moet worden aangenomen dat sprake is van
een misverstand. De
psychiater beschrijft in zijn eindverslag de klachten als overprikkeling en dat
is een
professionele keuze (voor de bewoordingen) op basis van zijn bevindingen. Dat leidt
niet tot een
(tuchtrechtelijk) verwijtbaar handelen.
5.10 Op grond van het voorgaande zijn de klachtonderdelen a) tot en met g) ongegrond.
Klachtonderdeel h) de diagnose niet goed uitgelegd
5.11 In zijn eindrapportage aan de huisarts heeft de psychiater een beschrijving
gegeven van de
(medische) voorgeschiedenis van klaagster, haar medicatie en de observaties van
de psychiater bij
zijn onderzoek. Hij sluit af met zijn conclusie, die weliswaar kort en bondig is,
maar – naar het
oordeel van het college - wel duidelijk. Mede gelet op de reeds tijdens beide gesprekken
gegeven
uitleg heeft de psychiater klaagster in voldoende mate uitgelegd wat zijn diagnose
was. Uit het
klaagschrift en de toelichting ter zitting blijkt ook dat klaagster deze diagnose
heeft begrepen.
Dat zij het niet eens is met de diagnose, maakt niet dat haar verwijt doel treft.
Dit
klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel i) ten onrechte een communicatiestoornis vastgesteld
5.12 Klaagster is van mening dat de psychiater een onjuiste diagnose heeft gesteld.
Uit de
toelichting ter zitting, op daartoe gestelde vragen, heeft de psychiater bevestigd
dat uit de
eerder door een psycholoog bij klaagster afgenomen NIDA-vragenlijsten indicaties
volgden voor ASS.
Echter, bij het vervolgonderzoek is de psychiater niet gebleken van vormen van dwangmatigheid
bij
klaagster. Nu deze dwangmatigheden zich niet voordeden, concludeerde de psychiater
dat geen sprake
was van ASS en (hooguit) van een communicatiestoornis.
5.13 Het college is van oordeel dat de psychiater daarmee onvoldoende onderzoek heeft
gedaan om de
door hem getrokken conclusie (voldoende) te onderbouwen. De enkele omstandigheid
dat geen sprake is
van dwangmatigheden (hetgeen klaagster overigens betwist) is onvoldoende basis voor
deze diagnose.
Zo kon van de psychiater verwacht worden dat hij alle zogenoemde B-criteria van
de DSM-5 naar ASS
had doorgenomen bij zijn onderzoek en uitleg. Enkel de opmerking dat er geen dwangmatigheid
is
vastgesteld, volstaat niet om de diagnose ASS niet te stellen. Verder had mogen
worden verwacht dat
de psychiater een heteroanamnese en een uitgebreidere ontwikkelingsanamnese had
afgenomen en de
resultaten van de eerder afgenomen NIDA-vragenlijsten had geïntegreerd in zijn oordeel.
De
psychiater heeft dit alles nagelaten en daarmee is zijn onderzoek te beperkt en
is zijn diagnose,
inhoudende geen aanwijzingen voor ASS maar hooguit van een communicatiestoornis,
te kort door te
bocht en onvoldoende onderbouwd. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Slotsom
5.14 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat het laatste klachtonderdeel gegrond
is en de klacht
voor het overige ongegrond.
Maatregel
5.15 De bevindingen van de psychiater tijdens het door hem uitgevoerde onderzoek
zijn op zichzelf
genomen niet onjuist. Echter, het onderzoek, op verzoek van klaagster en de huisarts
specifiek naar
ASS, was te beperkt van opzet en daarmee onvolledig en dus onvoldoende. Daarmee
is de getrokken
conclusie en de geformuleerde diagnose onvoldoende onderbouwd.
5.16 Hoewel het college zich bewust is van de zwaarte van de op te leggen maatregel,
kan onder
deze omstandigheden niet worden volstaan met een waarschuwing, zijnde een zakelijke
terechtwijzing
voor een fout die iedere beroepsgenoot kan maken. Van een psychiater kan worden
verwacht dat hij
een volledig en volwaardig onderzoek instelt, zeker als dit door klaagster en haar
huisarts
specifiek gevraagd wordt. Ook ter zitting heeft de psychiater niet laten blijken,
ondanks daartoe
gestelde vragen en gemaakte opmerkingen van het college, zich (alsnog) bewust te
zijn van de
tekortkomingen van zijn onderzoek. Het college acht onder deze omstandigheden een
berisping passend
en geboden.
Publicatie
5.17 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin
gelegen dat andere psychiaters mogelijk iets kunnen leren van wat hiervoor over
(de aard en omvang
van) het uitgevoerde onderzoek is overwogen en geconcludeerd. De publicatie zal
plaatsvinden zonder
vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdeel i) gegrond;
- legt de psychiater de maatregel op van berisping;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt
en ter
publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Medisch Contact en De Psychiater.
Deze beslissing is gegeven door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, A.P. den Exter,
lid-jurist, H.J. de Boer, A.C.M. Kleinsman en H.J. Kolthof, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan
door R. van der Vaart, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.