ECLI:NL:TGZRAMS:2025:160 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7671

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:160
Datum uitspraak: 27-06-2025
Datum publicatie: 27-06-2025
Zaaknummer(s): A2024/7671
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht van de IGJ tegen een arts. De IGJ is ontvankelijk en het rapport wordt in de beoordeling betrokken. De arts is werkzaam als arts aan gedetineerden en arrestanten. Het is aannemelijk geworden dat de arts twee bezoeken heeft afgelegd aan een patiënt met pijnklachten. Het verweer van de arts, dat hij patiënt maar één keer heeft gezien, is onvoldoende onderbouwd. De arts heeft op onzorgvuldige wijze off-label methadon verstrekt aan de patiënt die acute pijn had. Hij is daarmee afgeweken van de relevante richtlijnen en protocollen, zonder deugdelijke motivering. Daarnaast heeft de arts met betrekking tot de patiënt geen medisch dossier bijgehouden van zijn behandelcontacten met hem en de in dat kader voor de zorgverlening verrichte handelingen. Klacht gegrond, voorwaardelijke schorsing van 6 maanden met omschrijving van bijzondere voorwaarden.

A2024/7671
Beslissing van 27 juni 2025


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 27 juni 2025 op de klacht van:

INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
gevestigd in Utrecht,
klaagster,
vertegenwoordigd door: M.A. Schleijpen MSc en mr. Q.J.M.A. Amelink, hierna ook: de Inspectie,

tegen

A,
arts,
destijds werkzaam in B,
verweerder, hierna ook: de arts.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1. Op 30 april 2022 is de arts om een consult gevraagd voor een arrestant op een politiebureau in B (hierna: de patiënt). De patiënt klaagde over hevige pijn in zijn bovenbeen die was ontstaan bij zijn arrestatie. De arts heeft hem pijnstilling in de vorm van methadon verstrekt.

1.2. De inspectie verwijt de arts dat hij op onzorgvuldige wijze off-label methadon heeft verstrekt aan de patiënt en dat hij geen zorg heeft gedragen voor een zorgvuldige en volledige dossiervorming van de zorg die hij aan de patiënt heeft verleend.

1.3. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1. Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 27 september 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de mail van de arts van 3 maart 2025;
- het wrakingsverzoek van verweerder van 15 april 2025;
- de aanvulling op het wrakingsverzoek van verweerder van 17 april 2025;
- de uitspraak van de wrakingskamer van 28 april 2025;
- de mails van verweerder van 2 en 7 mei 2025.

2.2. De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt omdat de arts hier geen prijs op stelde.

2.3. De arts heeft op 15 en 17 april 2025 een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden-beroepsgenoten van het college van de zitting van 9 mei 2025. Dit verzoek is op 28 april 2025 afgewezen door de wrakingskamer (A2025/8401).

2.4. De zaak is behandeld op de openbare zitting van 9 mei 2025. De partijen zijn verschenen. De partijen hebben pleitnotities voorgelezen en deze aan het college en de andere partij overhandigd.

3. Wat is er gebeurd?
3.1. Sinds 2019 werkte de arts op basis van een overeenkomst van opdracht voor de eerstelijnsorganisatie C (hierna: de instelling), onderdeel van D, gericht op huisartsenzorg aan gedetineerden en arrestanten. Op 30 april 2022, zeer vroeg in de ochtend, heeft de arts het verzoek gekregen een arrestant te bezoeken op een politiebureau in B, die pijnklachten had. Een assistent-coördinator van het politiebureau (een zogenoemde ACO, hierna ACO) had in het door de politie gebruikte incidentregistratiesysteem, genaamd BHV (hierna BHV), over de patiënt, voor zover van belang, het volgende genoteerd:
‘1 – 30/04/2022 – 05:47 – Last van zijn knie. Zakte door zijn benen heen’.

3.2. Omstreeks 06:20 uur heeft de arts de patiënt bezocht in zijn cel en hem daar gezien en gesproken. De patiënt klaagde over hevige pijn in de bovenbenen. Blijkens het BHV heeft de arts de patiënt om 06:34 uur pijnstilling gegeven, in de vorm van 2 paracetamol en 5 mg. methadon. In het digitale systeem van de instelling ten behoeve van het bijhouden van een medisch dossier door hun artsen over de geleverde zorg aan cliënten (arrestanten), genaamd E, hierna: E), is door de arts geen medisch dossier voor de patiënt aangemaakt. Wel heeft de arts na zijn consult op het politiebureau een formulier achtergelaten met de volgende tekst:
‘spierpijn bovenbeen li>re, paracetamol 500 mg 2 stuks 4x daags, methadon 5 mg.’

3.3. Later op de ochtend, rond 10:15 uur, heeft de patiënt aan medewerkers van het politiebureau opnieuw te kennen gegeven dat hij pijn heeft. Een ACO heeft daarop opnieuw telefononisch contact gezocht met de arts. Deze ACO heeft in het systeem het volgende genoteerd:
‘2 – 30/04/2022 – 10:15 – Verdachte gaf wederom aan dat hij niet op zijn benen kon staan en veel pijn had. Hierop contact gehad met de politiearts [naam arts]. Politiearts gaf aan dat het spierpijn was en dat de pijn verergerde naarmate de alcohol uit het lichaam ging. Politiearts gaf aan dat de verdachte paracetamol mocht krijgen. Politiearts achtte het niet nodig om nogmaals langs te komen, aangezien er geen enkele aanwijzing is op letsel aan de rug of aan het hoofd.’

3.4. Omstreeks 11:00 uur heeft de patiënt blijkens een aantekening van de ACO in het BHV nogmaals pijnstilling gekregen, ditmaal 2 paracetamol en 20 mg methadon. Ook hiervan is niets aangetekend in E.

3.5. Toen de patiënt het politiebureau mocht verlaten, heeft hij overgegeven bij de receptie en kwam hij angstig over. Op verzoek van de patiënt heeft de politie een ambulance voor hem gebeld en is hij vervoerd naar de afdeling SEH van het F. Aldaar is een totale inscheuring (ruptuur) van een bovenbeenspierpees vastgesteld, zowel rechts als links. De patiënt is opgenomen in het ziekenhuis, hij is geopereerd op 1 mei 2022 en hij is op 5 mei 2022 ontslagen uit het ziekenhuis.

3.6. Op 23 mei 2022 heeft de patiënt aangifte gedaan bij de politie van mishandeling door de arts wegens het toedienen van verkeerde medicatie, waarop het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek is gestart. De arts heeft een tegenaangifte gedaan tegen de patiënt. Het strafrechtelijk onderzoek was ten tijde van de zitting in deze tuchtprocedure nog niet afgerond.

3.7. Op 6 juli 2022 is de arts op non-actief gesteld door de instelling. Op 29 juli 2022 heeft het OM een melding gedaan bij de IGJ over zijn behandeling van de patiënt. Op 18 augustus 2022 heeft de instelling de opdrachtovereenkomst met de arts beëindigd wegens disfunctioneren. Op 22 augustus 2022 heeft de instelling een (verplichte) melding gedaan aan de IGJ vanwege de beëindiging van die opdrachtovereenkomst.

3.8. In augustus 2022 heeft de arts zijn privé-aantekeningen over de behandeling van de patiënt (vastgelegd in een Word-document) toegezonden aan de instelling. Dit is gebeurd nadat de instelling had ontdekt dat er geen medisch dossier over de behandeling van de patiënt was bijgehouden in E en dit kenbaar had gemaakt aan de arts. In de privé-aantekeningen van de arts is het volgende opgenomen:
‘S/ Melding 05:50, XXX zou last van zijn knie hebben, zou gezakt zijn door zijn benen. Bij aankomst 06:13 geeft dhr. aan geen medicatie te gebruiken en geen alcohol en/of drugs. Zou geen last hebben van zijn knieën. Maar eerder van bovenbenen. Kent deze klachten niet.
O/ Helder en adequaat. AH 16/m. Kan knieën buigen zonder pijn te voelen in knieën in zittende houding. Kan zelfstandig staan en lopen. Gaat wel gepaard met enige moeite en geeft pijn aan m.n. bovenbenen. Bij inspectie aanwijzingen van trauma bovenbenen. Bij palpatie pijnlijke bovenbeenspieren meer links dan rechts.
E/ Spierpijn bovenbenen.
P/ Gerustgesteld. Paracetamol 500 mg 2 stuks 4 daags. Omdat geen NSAID geadviseerd om 5 mg methadon in te nemen. Is een lage dosering werkt langzamer maar langer. Indien dadelijk in vrijheid en klachten niet minderen dan advies dienstdoend huisarts.’

3.9. De arts heeft nadien te kennen gegeven aan de instelling waarvoor hij werkzaam was dat hij een typefout had gemaakt in zijn privé-aantekingen in de zinsnede: ‘Bij inspectie aanwijzingen van trauma bovenbenen’. Dit had volgens hem moeten zijn: ‘Bij inspectie geen aanwijzingen van trauma bovenbenen.’

3.10. De IGJ heeft in de periode april 2022 tot en met april 2024 een onderzoek verricht naar het handelen van de arts. Op 6 september 2022 heeft de IGJ in dat kader de arts om een schriftelijke reflectie verzocht met betrekking tot de bevindingen van de IGJ. Daarop heeft de arts de visie van een bevriend chirurg op zijn handelen aan de IGJ gestuurd. Op 27 september 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de IGJ en de arts, waarin de arts zijn zienswijze op de bevindingen heeft gegeven. In mei 2024 heeft de IGJ haar onderzoeksrapport afgerond.

3.11. Uit het dossier en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht leidt het college voorts het volgende af ten aanzien van de professionele activiteiten van de arts:

3.11.1. ten aanzien van zijn opleiding en professionele achtergrond:
De arts heeft naar eigen zeggen zijn opleiding tot arts afgerond aan de Universiteit G in 1999/2000 en is gepromoveerd in 2002. Na het behalen van zijn diploma heeft hij veel gewerkt in de medische zorg aan justitiabelen, op diverse locaties. Op enig moment is hij via H begonnnen met de opleiding forensische geneeskunde. Deze opleiding heeft hij in 2023 gestaakt na een conflict met zijn opleiders. Momenteel ligt het geschil met zijn opleiders in hoger beroep voor bij het gerechtshof I. De arts zegt daarnaast de opleiding nucleaire geneeskunde en ouderengeneeskunde te hebben afgerond.

3.11.2. ten aanzien van zijn werkzaamheden na de beëindiging van de opdrachtovereenkomst door de instelling in augustus 2022:
In november 2023 heeft de arts de IGJ telefonisch laten weten dat hij op dat moment op zzp-basis als ANIOS werkzaam was in de nacht- en weekenddiensten van een ziekenhuis. De arts heeft het ziekenhuis niet verteld van het lopende IGJ- en OM-onderzoek. Ter zitting liet de arts weten dat hij op dit moment als basisarts werkt bij F te B, met asielzoekers met ernstige psychiatrische stoornissen en op de longafdeling, voornamelijk in de avond- en nachtdiensten. Ook heeft de arts gezegd dat hij kort na de zitting een overstap zou gaan maken naar de forensisch-psychiatrische afdeling van J in B, om daar als basisarts werkzaam te zijn in de avond-, nacht- en weekenddiensten.


4. De klacht en de reactie van de arts
4.1. Klaagster verwijt de arts dat hij:
a) op onzorgvuldige wijze off-label methadon heeft verstrekt aan de patiënt;
b) geen zorg heeft gedragen voor een zorgvuldige en volledige dossiervorming van de zorg die hij aan de patiënt had verleend.

4.2. De arts heeft daarop als volgt gereageerd.
Allereerst heeft hij – samengevat – aangevoerd dat het door de IGJ verrichte onderzoek fouten en lacunes bevat, waardoor ontlastende informatie ontbreekt. Zo heeft de IGJ niet voldaan aan zijn verzoek om een gesprek teneinde zijn standpunt toe te lichten, noch aan zijn verzoek om ontlastend materiaal op te vragen bij het Openbaar Ministerie. Voorts is ten onrechte een opleidersbrief over zijn functioneren in de opleiding niet meegenomen in de beoordeling en loopt er een hoger beroep tegen het besluit tot beëindiging van die opleiding. De arts vindt daarom dat het onderzoeksrapport van de IGJ buiten beschouwing moet blijven in deze procedure en dat er een nader onderzoek door een onafhankelijke expert met goedkeuring van beide partijen nodig is.
De arts heeft bovendien de klachtonderdelen inhoudelijk weersproken en concludeert dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3. Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college Ontvankelijkheid van de klacht, het onderzoeksrapport van de IGJ
5.1. Voor zover de verweren die de arts primair heeft aangevoerd zien op de ontvankelijkheid van de klacht van de IGJ, treffen ze geen doel. Het valt in beginsel niet binnen de taakstelling en bevoegdheden van het college om het onderzoek van de IGJ aan te vullen. Het college ziet in hetgeen de arts aanvoert ook overigens geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat het onderzoek van de IGJ niet zorgvuldig zou zijn geweest, dat het beginsel van hoor en wederhoor jegens de arts niet zou zijn geborgd, of dat IGJ op basis van haar bevindingen redelijkerwijs niet tot de door haar getrokken conclusies heeft kunnen komen.

5.2. De arts heeft in september 2022 zowel schriftelijk als mondeling zijn zienswijze op de bevindingen geuit bij de IGJ. De stelling van de arts dat hij onvoldoende gegevens had om zijn verdediging te onderbouwen doordat hij na zijn op non-actiefstelling niet langer toegang had tot het digitale systeem van de instelling, volgt het college niet. Ter zitting heeft de IGJ immers benadrukt dat de arts op dat moment nog voldoende tijd heeft gehad om zijn lopende patiëntentaken af te ronden, in welk verband hij ook toegang had tot de digitale systemen, wat de arts niet heeft weersproken. Dit blijkt voorts uit de brief van de HR-adviseur van de instelling aan de arts d.d. 7 juli 2022, waarin zij schrijft dat zijn toegang tot alle systemen is geblokkeerd, hetgeen ruim 2 maanden na het consult met de patiënt is (30 april 2022).

5.3. De IGJ heeft ter zitting voorts toegelicht dat zij het Openbaar Ministerie wel, maar vergeefs, heeft verzocht om inzage in het strafdossier. Dat de IGJ niet beschikt over (de arts mogelijk ontlastend) dossiermateriaal uit het strafrechtelijk onderzoek doet naar het oordeel van het college evenwel in de gegeven omstandigheden aan de volledigheid van het eigen onderzoek van IGJ niet af. Het strafrechtelijk onderzoek heeft immers geen directe relatie met het tuchtrechtelijk te beoordelen handelen van de arts in de onderhavige procedure. Dat laatste geldt ook voor het functioneren van de arts in voornoemde opleiding en de lopende procedure daarover.

5.4. Concluderend worden deze verweren van de arts verworpen. De IGJ is ontvankelijk in haar klacht. Dat er geen onafhankelijk deskundigenbericht is opgesteld, is daarvoor geen beletsel. Het college zal de klacht dus inhoudelijk beoordelen.

5.5. Het voorgaande brengt tevens mee dat het college, anders dan de arts voorstaat, het onderzoeksrapport van de IGJ dat de IGJ ter onderbouwing van de klacht heeft overgelegd, bij de inhoudelijke beoordeling zal betrekken.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.6. De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Klachtonderdeel a) onzorgvuldige off-label verstrekking methadon

5.7. Over het feitelijke handelen van de arts op 30 april 2022 lopen de stellingen van de
partijen op een aantal essentiële punten uiteen.

5.8. De IGJ heeft aangevoerd dat vast is komen te staan dat de arts de patiënt twee maal in zijn cel heeft bezocht, dat hij geen lichamelijk onderzoek bij de patiënt heeft verricht en dat hij de patiënt niet heeft voorgelicht over de verstrekking van de methadon.
De arts heeft aangevoerd dat hij de patiënt één maal heeft bezocht in zijn cel, dat hij de patiënt wel lichamelijk heeft onderzocht en dat hij de patiënt volgens het beginsel van informed consent heeft voorgelicht over de voorschrijving van methadon.

5.9. Vaststaat dat de arts op 30 april 2022 in de vroege ochtend gebeld werd door de politie met het verzoek naar het politiebureau te komen omdat er een arrestant was met pijnklachten. Vast staat voorts dat de arts omstreeks 06:20 uur de patiënt heeft bezocht in zijn cel. Volgens de herinnering van de arts kon de patiënt op dat moment staan, maar had hij wel “vreselijke pijn”. Naar zeggen van de arts heeft hij de patiënt lichamelijk onderzocht. In zijn spoedkoffer bevond zich als pijnstilling op dat moment (uitsluitend) paracetamol en methadon. De arts heeft de patiënt toen naar eigen zeggen voorgelicht over de risico’s van methadongebruik en heeft hem 2 paracetamols en 5 mg methadon verstrekt.

5.10. Blijkens het Inspectierapport heeft de patiënt betwist dat hij lichamelijk is onderzocht door de arts en dat hij informatie zou hebben gekregen over de methadon. Volgens de patiënt mompelde de arts iets en gaf de arts hem een pil, zonder te zeggen welk medicijn het was.

5.11. De arts betwist dat hij degene is geweest die het tweede bezoek aan de patiënt in zijn cel heeft afgelegd op 30 april 2022 (omstreeks 10:30 uur), waarbij aan de patiënt 2 paracetamols en 20 mg methadon is verstrekt, althans heeft hij aangevoerd zich daar niets van te kunnen herinneren. Volgens de arts heeft hij na zijn eerste consult omstreeks 06:20 uur uitsluitend nog telefonisch advies gegeven over de patiënt.

5.12. Uit de log-gegevens van de toegangspas van de arts tot het cellencomplex bij het politiebureau waar de patiënt verbleef, is gebleken dat deze toegangspas (die op naam van de arts staat) op 30 april 2022 is gebruikt om 06:32 uur, 10:44 en 10:52 uur. De instelling waar de arts werkzaam was, heeft verklaard dat iedere zorgverlener zijn eigen toegangspas heeft en dat het uitlenen van de pas aan een andere persoon niet is toegestaan.

5.13. De arts heeft verklaard dat hij zijn toegangspas niet heeft uitgeleend aan een andere persoon. Voorts heeft de arts verklaard dat hij mogelijk een andere arrestant op het cellencomplex in dezelfde gang heeft bezocht op 30 april 2022 om 10:44 en/of 10:52 uur of dat hij om een andere reden de cellengang is opgegaan, zoals dat hij daar iets vergeten was, dat er iets op de grond lag of was gevallen of omdat hij de uitgang naar buiten ging zoeken via de cellengang. De arts heeft geen registraties of declaraties opgemaakt van zijn bezoek(-en) aan patiënt(-en) op 30 april 2022 op het politiebureau.

5.14. De patiënt heeft aan de IGJ verklaard dat dezelfde arts die hem op 30 april 2022 in de vroege ochtend had bezocht, hem ook later op de ochtend heeft bezocht, en dat hij hem een pil heeft gegeven die groter was dan die hij die ochtend van hem had gekregen. Van een politie-medewerker heeft de patiënt pas later gehoord dat het om methadon ging, omdat die medewerker dit op een briefje had staan, aldus de patiënt.

5.15. De ACO die op 30 april 2022 omstreeks 11:00 uur in het BHV had opgetekend dat aan de patiënt 2 paracetamol en 20 mg methadon is verstrekt, heeft aan de IGJ verklaard dat methadon niet standaard op het politiebureau aanwezig is en daardoor alleen door een arts aan een arrestant kan worden verstrekt. Medewerkers van het politiebureau kunnen alleen medicatie verstrekken aan een arrestant in opdracht van een arts. In dat geval schrijft een arts het recept uit voor de medicatie, haalt de medewerker de medicatie op bij de apotheek en verstrekt de medewerker de medicatie vervolgens aan de arrestant.


5.16. De arts heeft verklaard na zijn bezoek aan de patiënt op 30 april 2022 omstreeks 06:20 uur geen methadon te hebben achtergelaten op het bureau en ook geen recept voor methadon te hebben uitgeschreven.

5.17. Het college is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de arts zowel het eerste als het tweede consult bij de patiënt heeft verricht. Dit oordeel is gebaseerd op de loggegevens van de toegangspas van de arts, de verklaring van de patiënt, de verklaring van de ACO over het medicatiebeleid op het politiebureau, de verklaring van de arts dat hij zijn toegangspas niet heeft uitgeleend en de verklaring van de arts dat hij geen (recept voor) methadon op het politiebureau heeft achtergelaten. De enkele verklaring van de arts dat hij zich het tweede bezoek niet kan herinneren en dat er mogelijk andere redenen zijn geweest waarom hij op de genoemde tijdstippen in de cellengang aanwezig is geweest, zijn naar het oordeel van het college onvoldoende specifiek en onvoldoende onderbouwd om een andere vaststelling van feiten te rechtvaardigen. De omstandigheid dat de arts zijn bezoek(-en) aan de patiënt, tegen de regels van zijn werkgever in, zonder goede reden niet heeft geregistreerd en/of gedeclareerd, leidt ertoe dat ook hiervan geen bewijs voor de aan-/afwezigheid van de arts op bepaalde tijdstippen die dag kan worden afgeleid.

5.18. Het bovenstaande brengt het college tot de conclusie dat aannemelijk is geworden dat de arts op 30 april 2022 aan de patiënt, naast paracetamols, als pijnstilling 1x 5 mg methadon en 1x 20 mg methadon heeft voorgeschreven.

5.19. Omtrent de reden voor het voorschrijven van de methadon heeft de arts aangevoerd
dat dit de beste optie was omdat hij op dat moment geen reguliere pijnstilling in de vorm van NSAID’s bij zich had en omdat de dosering laag was. Voorts heeft de arts aangevoerd dat methadon (ook) kan worden gegeven bij acute pijn, dat het niet geldt als offlabel-medicatie voor pijn en dat er landelijke protocollen zijn die het gebruik van methadon tegen acute pijn ondersteunen. Hij heeft ook mailberichten van enkele collega-artsen in het geding gebracht die deze visie onderschrijven.

5.20. Het college overweegt als volgt. Het off-label voorschrijven van medicatie wordt meestal ingegeven door medische richtlijnen, farmacotherapeutische handboeken en wetenschappelijke literatuur. Het Zorg Istituut Nederland onderscheidt vijf situaties voor off-label voorschrijven:
1. Het geneesmiddel is geregistreerd voor een indicatie, waarbij het gebruik beperkt is als derde of vierde keuze, en men wil het als eerste- of tweedekeuzemiddel gebruiken.
2. Het geneesmiddel wordt voorgeschreven bij een andere patiëntengroep dan waarvoor de indicatie bedoeld is.
3. Er zijn onvoldoende gegevens om het middel voor te schrijven bij patiënten met een ernstige stoornis, terwijl die gegevens er wel zijn bij patiënten met een geringe stoornis.
4. Het kan zijn dat kinderen voor een indicatie worden uitgesloten omdat er geen wetenschappelijke gegevens, geen passende toedieningsvorm en dosering beschikbaar zijn.
5. Het geneesmiddel wordt voor een heel andere indicatie gebruikt.

5.21. De arts heeft de aan de patiënt verstrekte methadon gebruikt als eerstekeuzemiddel,
terwijl het gebruik ervan beperkt was tot derde of vierde keuze. Methadon als pijnstiller was (en is) volgens de geldende medische richtlijnen, zoals de NHG-Standaard Pijn (NHG, 2018) geen eerstekeuzemiddel voor de acute pijn die patiënt had. Kortom, de hierboven onder (1.) beschreven situatie heeft zich voorgedaan.

5.22. Volgens het Standpunt Offlabel voorschrijven (KNMG 2020) hoeven in deze situatie
weliswaar geen uitgebreide behandelprotocollen aanwezig te zijn, maar moet de arts wel handelen op basis van gedocumenteerde gegevens van de beroepsgroep. Voorts is vereist dat de arts de patiënt informeert dat hij een off-label geneesmiddel krijgt voorgeschreven en dat de patiënt daarvoor zijn toestemming (informed consent) verleent, waarbij aangeraden wordt dit zorgvuldig te documenteren. Voorts moet de arts nagaan of een acceptabele andere behandeling met een voor die aandoening geregistreerd geneesmiddel beschikbaar is. Ten slotte is van belang dat de arts een goede afweging maakt tussen eventuele risico’s en het nut van het off-label geneesmiddel.

5.23. Het college stelt vast dat niet is gebleken, noch in het medisch dossier noch
desgevraagd ter zitting, dat de arts het off-label gebruik van methadon als pijnstiller op medisch-inhoudelijke gronden heeft gemotiveerd. De arts heeft deze afwijking van de richtlijnen en protocollen dus niet kunnen rechtvaardigen. De omstandigheid dat hij geen andere pijnstilling in zijn spoedkoffer aanwezig had dan paracetamol en methadon geldt niet als zodanig. Bovendien had de arts de mogelijkheid gehad om spoedmedicatie aan te vragen bij de apotheek.

5.24. Gegeven de feitelijke verstrekking van de methadon, overweegt het college voorts als volgt. Als niet (voldoende) weersproken, staat vast dat de arts in het medisch dossier niet heeft opgetekend dat hij de patiënt op de hoogte heeft gesteld welke medicatie hij verstrekt kreeg, hem niet heeft voorgelicht over de voor- en nadelen en mogelijke bijwerkingen hiervan, laat staan dat patiënt vervolgens akkoord is gegaan met deze verstrekking (informed consent). Het college gaat er bij deze stand van zaken vanuit dat, zoals de patiënt zelf heeft verklaard, de arts dit ook feitelijk heeft nagelaten. Het college is dan ook met de IGJ van oordeel dat dit ontbreken van informed consent de verstrekking van methadon aan de patiënt eveneens onzorgvuldig maakt. Ook dit nalaten is de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.25. Concluderend is klachtonderdeel a gegrond.


Klachtonderdeel b) onzorgvuldige dossiervoering
5.26. Het tweede klachtonderdeel luidt dat de arts geen zorg heeft gedragen voor een zorgvuldige en volledige dossiervorming van de zorg die hij aan de patiënt heeft verleend.

5.27. Vaststaat dat van de zorg die door de arts aan de patiënt is verleend op 30 april 2022, geen medisch dossier is opgemaakt in E. De arts heeft verklaard dat hij om verschillende redenen (zoals een slechte internetverbinding door veel metaal in de muren) het E-syteem niet goed werkte op het politiebureau. Daarom maakte hij vaak ter plaatse aantekeningen in een Word-bestand die hij dan later, thuis, overzette in E. Waarom dit deze keer niet is gelukt, kan de arts niet verklaren. Hij verifieerde niet of dit gelukt was.

5.28. In augustus 2022 heeft de arts zijn privé-notities (zie hiervoor onder 3.8) over de zorgverlening aan de patiënt van zijn consult op 30 april 2022 omstreeks 06:20 uur opgestuurd ter attentie van de instelling, nadat deze had ontdekt dat er geen medisch dossier was aangemaakt in E en nadat deze de arts hierover had benaderd. Voor het college is niet vast te stellen wanneer deze aantekeningen door de arts zijn gemaakt. In ieder geval staat vast dat deze niet in E opgenomen zijn geweest in de periode op of rondom de datum van het medisch handelen van de arts. Dat betekent dat voor de patiënt, voor medewerkers van het politiebureau en voor hulpverleners van de patiënt geen medisch dossier voorhanden was over het medisch handelen voorafgaand aan de opname van de patiënt op de afdeling SEH en de spoedoperatie de volgende dag.

5.29. Het formulier dat de arts op 30 april 2022 heeft opgemaakt over zijn bezoek aan de patiënt en dat hij heeft achtergelaten op het politiebureau bevat slechts zeer summiere informatie over de medische toestand van de patiënt (‘spierpijn bovenbeen li>re, paracetamol 500 mg 2 stuks 4x daags, methadon 5 mg.’) en voldoet daarmee niet aan de eisen die aan een medisch dossier mogen worden gesteld.

5.30. Over het tweede consult van de arts aan de patiënt op 30 april 2022 omstreeks 10:30 uur zijn in het geheel geen notities van de arts vindbaar, noch in een Word-document, noch in een politie-formulier, noch in E. De arts kan zich niet herinneren dat hij dit consult heeft verricht, maar zoals uiteengezet onder randnummer 5.10 acht het college het aannemelijk geworden dat de arts dit consult ook heeft verricht.

5.31. Ingevolge artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek is de arts verplicht om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Daarin dient hij onder meer aantekening te houden van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de uitgevoerde verrichtingen, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk is. Het is de verantwoordelijkheid van de arts hiervoor zorg te dragen, ook als bekend is dat er geregeld problemen zijn met het systeem waarin het medisch dossier wordt opgeslagen. Het is dan de taak van de arts te verifiëren of dit is gelukt.


5.32. Uitvoering geven aan een behandelbeleid is een dynamisch proces. Het is van belang dit proces en eventuele aanpassingen daarin nauwgezet vast te leggen. Adequate dossiervoering dient de continuïteit van de zorgverlening, vergemakkelijkt de overdracht, strekt in geval van complicaties of incidenten tot vergemakkelijking van reconstructie van de toedracht en stelt de behandelaar in staat -waar nodig- verantwoording af te leggen van het gevoerde beleid.

5.33. Goede, toegankelijke en begrijpelijke verslaglegging in het medisch dossier van een patiënt is van groot belang, niet alleen voor de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening en begeleiding, maar ook vanwege de verantwoording en toetsbaarheid van het handelen van de desbetreffende hulpverlener. Het medisch dossier voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Dat verweerder niet aan zijn dossierplicht heeft voldaan, wordt hem dus eveneens tuchtrechtelijk aangerekend.

5.34. Klachtonderdeel b is gegrond.

Slotsom
5.35. Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht geheel gegrond is.

Maatregel
5.36. Het college legt aan de arts de maatregel van een voorwaardelijke schorsing op, op de wijze zoals hierna zal worden toegelicht. Daarbij heeft het college de volgende omstandigheden betrokken.

5.37. De arts heeft op onzorgvuldige wijze off-label methadon verstrekt aan de patiënt die acute pijn had. Hij is daarmee afgeweken van de relevante richtlijnen en protocollen, zonder deugdelijke motivering. Het college rekent dit de arts zwaar aan. Immers, het off-label voorschrijven of verstrekken van medicatie is niet zonder risico’s voor patiënten. Bij de beoordeling van een geneesmiddel door de bevoegde instanties wordt de balans van werkzaamheid en bijwerkingen bepaald voor de toepassing bij een bepaalde indicatie én bij een bepaalde patiëntengroep. De karakteristieken van de patiëntengroep worden bepaald door de klinische onderzoeken die zijn gedaan. Omdat er door de beoordelingsinstantie geen systematische beoordeling van de werkzaamheid en bijwerkingen van het off-label-gebruik heeft plaatsgevonden, kan het off-label-gebruik voor de patiënten onverwachte gevolgen hebben. Bovendien is niet gebleken van informed consent, wat het handelen van de arts nog verwijtbaarder maakt. Aangenomen moet immers worden dat de patiënt geenszins op de hoogte was van, laat staan akkoord was met, het optreden van die mogelijke bijwerkingen.

5.38. Daarnaast heeft de arts met betrekking tot de patiënt geen medisch dossier bijgehouden van zijn behandelcontacten met hem en de in dat kader voor de zorgverlening verrichte handelingen. Dit tuchtrechtelijk verwijt klemt in dit geval temeer, nu het gaat om de zorg aan een kwetsbare patiënt in een vrijheidsbenemende setting, te weten een arrestant in een politiecel. Voor dergelijke patiënten geldt dat zij vaak een gebrekkige medische documentatie hebben die de arts veelal niet kent en dat de arts hen vaak maar één of enkele keren ziet. Deze onzorgvuldigheid van de arts heeft dan ook onaanvaardbare risico’s met zich meegebracht voor de kwaliteit en veiligheid van de aan de patiënt geleverde zorg.

5.39. Het college acht dit een zorgelijke situatie, temeer gelet op het volgende. Allereerst is sprake van tuchtrechtelijke recidive. De IGJ heeft ook reeds op 17 april 2013 een klacht tegen de arts ingediend bij het RTG (Den Haag) onder meer terzake van onzorgvuldige medische verslaglegging. Het RTG heeft bij uitspraak van 4 maart 2014 onder meer dit klachtonderdeel gegrond verklaard. De zaak is in hoger beroep beoordeeld door het CTG, die bij uitspraak van 15 maart 2013 de gegrondverklaring van dit klachtonderdeel in stand heeft gelaten en de arts daarvoor een waarschuwing heeft opgelegd (C2014:171). De arts is bovendien in de periode november 2020 tot en met maart 2022 door de instelling tot drie keer toe gewezen op het onvoldoende registreren van zijn medische contacten met patiënten, laatstelijk dus vlak voor de patiëntencontacten van de arts met de patiënt op 30 april 2022. Hoewel hem dus herhaaldelijk en bovendien nog zeer recent het belang van dossiervoering was ingescherpt, heeft hij hier toch vanaf gezien in het geval van patiënt.

5.40. Daar komt bij dat de arts, noch blijkens het onderzoek door de IGJ, noch ter zitting in staat is gebleken tot enige reflectie op zijn handelwijze. Ook ter zitting heeft de arts, hoewel hij hierover uitvoerig is bevraagd door het college, geen inzicht getoond in het onjuiste handelen, maar gefocust op zijn kennelijk sterke perceptie dat hij een goede medische hulpverlener is, die niets fout heeft gedaan maar telkens verkeerd begrepen wordt en zelf onzorgvuldig wordt behandeld. Ook bleek ter zitting dat de arts niet noemenswaardig heeft deelgenomen aan enige intervisie, ook niet na de uitspraak van het CTG, en dat hij in de praktijk met name solitair werkt, conform zijn voorkeur. De arts heeft zich dus geenszins toetsbaar opgesteld en heeft daar kennelijk ook geen behoefte aan.

5.41. Het college maakt zich daarom ernstige zorgen om de veiligheid van de aan hem toevertrouwde patiënten. Dit klemt temeer nu de arts nog steeds werkzaam is en volgens eigen zeggen zal zijn als basisarts, met name in settings met kwetsbare patiënten, en vooral in de nacht- en weekenddiensten, waarbij er in mindere mate sprake is van collegiaal toezicht.

5.42. Concluderend acht het college het herhalingsgevaar aanzienlijk, op grond van de volgende factoren:
i. onzorgvuldig voorschrijven van off-label methadon
ii. geen informed consent hierover
iii. ontbrekende dossiervoering
iv. het eerder gegeven oordeel van het CTG over dossiervoering
v. op het werk al meerdere keren aangesproken op dossiervoering
vi. geen zelfreflectie
vii. geen tot weinig collegiaal toezicht
viii. ontbreken van intervisie.

5.43. Op grond van de gegeven omstandigheden acht het college de oplegging aan de arts van een voorwaardelijke schorsing gedurende zes maanden met een proeftijd van twee jaren onder de in de beslissing gespecificeerde voorwaarden, passend en proportioneel.

Publicatie
5.44. In het algemeen belang zal deze beslissing bovendien worden gepubliceerd, zoals vermeld in de beslissing. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere artsen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- schorst de bevoegdheid van de arts om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van zes maanden;
- beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het college later anders mocht bepalen omdat de arts voor het einde van een proeftijd van twee jaren:
• zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als arts behoort te betrachten, of in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt; en/of
• zich niet heeft gehouden aan de volgende bijzondere voorwaarden:
a) de arts zal deelnemen aan een supervisietraject bij een erkende supervisor binnen de proeftijd van twee jaren. De arts doet binnen een maand na het ingaan van de proeftijd aan de IGJ opgave van de persoon van de supervisor;
b) de arts informeert de IGJ uiterlijk drie maanden na het ingaan van de proeftijd over concreet geformuleerde supervisiedoelen, waarbij de supervisie in ieder geval is gericht op de in deze uitspraak gegrond verklaarde klachtonderdelen en (zelf)reflectie in dat kader. De doelen worden in samenspraak met de supervisor geformuleerd;
c) de arts voert gedurende de proeftijd in ieder geval één keer per maand een gesprek met de supervisor; d) de arts informeert de IGJ iedere drie maanden schriftelijk, te starten drie maanden na het ingaan van de proeftijd over de voortgang van het supervisietraject. Deze informatie, welke mede is ondertekend door de supervisor, moet in ieder geval omvatten: de aard, de globale inhoud, voortgang en frequentie van de supervisiegesprekken;
e) de arts geeft de supervisor schriftelijk toestemming om de IGJ daarover direct te informeren indien het supervisietraject is afgebroken of gestopt;
f) de arts informeert de IGJ door middel van een door de supervisor ondertekende en
onderbouwde verklaring als de supervisor voor het verstrijken van de proeftijd van mening is dat de met de supervisiegesprekken te behalen doelen zijn bereikt.
- draagt de IGJ op toezicht te houden op de voornoemde voorwaarden onder a t/m f;
- bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden;
- bepaalt dat de proeftijd uitsluitend loopt gedurende de periode dat de arts in het register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit te oefenen;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.


Deze beslissing is gegeven door P.J. van Eekeren, voorzitter, E. Pans, lid-jurist, I. Weenink, A. Wewerinke en J.C. van der Molen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door V.K.M. Hanssen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2025.