ECLI:NL:TGZRAMS:2025:158 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7745
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:158 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-06-2025 |
Datum publicatie: | 24-06-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7745 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een neuroloog. Klaagster is in oktober 2014 naar de SEH doorverwezen vanwege aanhoudende koorts. Zij is opgenomen, waarna een forse longontsteking is vastgesteld. Hierna kreeg klaagster beginnende uitvalsverschijnselen, waarbij eerst werd gedacht aan migraine met aura. Na een CT-scan werd uitgegaan van hersenabcessen. Uiteindelijk bleek dat klaagster meerdere herseninfarcten had doorgemaakt. De neuroloog was als hoofdbehandelaar betrokken tijdens de opname en behandeling van klaagster op de afdeling Neurologie. Klaagster maakt de neuroloog verschillende verwijten. Het college is van oordeel dat de neuroloog adequaat en zorgvuldig heeft gehandeld en dat zij in redelijkheid tot de werkdiagnose migraine met aura kon komen. De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond. |
A2024/7745
Beslissing van 24 juni 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 24 juni 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: C,
tegen
D,
neuroloog,
destijds werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de neuroloog,
gemachtigde: mr. S.J. Muntinga, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is naar de SEH doorverwezen vanwege ruim een week aanhoudende koorts.
Zij is opgenomen waarna er een forse longontsteking is vastgesteld. Hierna kreeg klaagster
beginnende uitvalsverschijnselen, waarbij eerst werd gedacht aan migraine met aura.
Toen de situatie van klaagster verslechterde en zij meerdere uitvalsverschijnselen
kreeg, werd uitgegaan van hersenabcessen. Uiteindelijk bleek dat klaagster meerdere
herseninfarcten had doorgemaakt.
1.2 De neuroloog was betrokken als hoofdbehandelaar tijdens klaagsters opname op de afdeling Neurologie.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 18 oktober 2024;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 21 oktober 2024;
- het aanvullende klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 24 oktober 2024;
- aanvullende bijlagen van de gemachtigde van klaagster, ontvangen op 22 november
2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 2 maart 2025 met aanvullende stukken;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 3 maart 2025 met aanvullende stukken;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 11 maart 2025;
- de e-mail van de gemachtigde van de neuroloog van 11 april 2025, met een reactie
op het proces-verbaal, welke aan het proces-verbaal is gehecht;
- een DVD-rom, ontvangen van de gemachtigde van de neuroloog, overhandigd tijdens
het mondelinge vooronderzoek.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Klaagster (geboren in 1982) is op 18 oktober 2014 om 20.19 uur door de huisartsenpost
aangemeld voor verdere beoordeling op de SEH van het E (hierna: het ziekenhuis). De
reden van aanmelding was (citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
‘koorts onder AB, hoesten, tachycard/buikpijn’. Een ANIOS interne geneeskunde van
het ziekenhuis (verweerster in de zaak A2022/7724, hierna: de SEH-arts) heeft klaagster
opgevangen en beoordeeld. Zij werkte onder supervisie van een internist (verweerder
in de zaak A2024/7744, hierna: de internist).
3.2 De SEH-arts heeft bij klaagster een anamnese afgenomen waaruit bleek dat klaagster reeds negen dagen hoge koorts had. De klachten begonnen met hoesten, benauwdheid, brandend gevoel in de keel bij ademhalen en hoofdpijn. Zij kreeg al twee soorten antibiotica. Zij was na enkele dagen ook misselijk, had last van braken en buikpijn in de hele buik.
3.3 Uit lichamelijk onderzoek dat de SEH-arts verrichtte bleek dat klaagster koorts van 41,3 graden had, een hartslag van 135 p/m, ze was alert en kon meewerken aan de controles. De bloeddruk was 135/74 (94) mmHg, saturatie 95%. Er was geen sprake van nekstijfheid.
3.4 Aanvullend heeft de SEH-arts een bloedonderzoek uitgevoerd, heeft zij twee soorten antibiotica via infuus toegediend en is een ECG en X-thorax gemaakt. Uit de X-thorax kwam naar voren dat sprake was van een uitgebreide longontsteking. Uit de bloeduitslagen kwamen verhoogde ontstekingswaarden en afwijkende leverwaarden naar voren, waarna een CT thorax/abdomen is gemaakt. Uit de CT thorax/abdomen kwam het beeld naar voren van een forse longontsteking links met pleuravocht, rechts in de top ook kleine infiltratieve afwijkingen, geen pleuravocht rechts.
3.5 De SEH-arts heeft vervolgens telefonisch overleg gevoerd met de internist. In
dit overleg leek op basis van de al langer bestaande koorts, de hoge ontstekingswaarde
CRP 325, de afwijkende Xthorax/CT thorax pneumosepsis en de lage leucocytenwaarde
een longontsteking veroorzaakt door een atypische verwekker (mycoplasma) het meest
voor de hand te liggen. De werkdiagnose werd atypische pneumoniae. Klaagster werd
om 23.39 uur vanaf de SEH opgenomen op de afdeling Nefrologie, Interne geneeskunde
& Reumatologie van het ziekenhuis.
3.6 In de nacht van 19 oktober 2014 rond 00.30 uur gaf klaagster bij de verpleging aan een tinteling te voelen in haar tong. Volgens het verpleegkundig verslag was de tong niet gezwollen en was de spraak onveranderd. In overleg met de SEH-arts, die ook dienstdeed voor problemen in het ziekenhuis tijdens de nachtdienst, is er een afwachtend beleid gevoerd en zijn er geen wijzingen aangebracht in de medicatie. De SEH-arts is daarna niet meer betrokken geweest bij de behandeling van klaagster, haar dienst duurde tot 08.30 uur (op 19 oktober 2014).
3.7 Op 19 oktober 2014 heeft de internist samen met de arts-assistent van de interne
geneeskunde (verweerder in de zaak A2024/7746, hierna: de arts) in de ochtend visite
gelopen bij klaagster. Haar temperatuur was gedaald naar 38,8 en de CRP-waarde was
gezakt van 325 naar 222 mg/L. De internist oordeelde dat de klinische status passend
en stabiel was. Rond 11.30 uur gaf klaagster aan dat zij hoofdpijn had, hiervoor schreef
de arts Imigran/sumatripan voor. Het volgende staat hierover genoteerd in het (verpleegkundigen)dossier:
‘Mw. voelt zich zwak en ziek gaf on 11.30 aan te voelen een migraine aanval te gaan
krijgen, heeft hiervoor imigran voorgeschreven gekregen. Een uurtje na innamen wilde
mw douche. mw voelde zich op dat moment goed. na 5min douche werd mw niet lekker.
Werd duizelig en collabeerde haast. Mw op bed gelegt. Controles GB 115/67 P 97 Temp
37.7. Mw zweten ook erg. (…) Na half uur gaf mw aan vlekken te zien aan haar linker
oog. Arts gewaarschuwd. Bij aankomt van de arts kon mw haar rechter arm niet meer
gecontroleerd optillen en later dit ook niet meer. Mw draait ook erg met haar ogen.
Neuroloog ass is in consult gevraagd. heeft mw. onderzocht. (…)’
3.8 In de middag van 19 oktober 2014 is de arts bij patiënte geroepen in verband met
toenemende hoofdpijn en mogelijk neurologische uitval bestaande uit meer hoofdpijn
en zwarte vlekken in haar linker gezichtsveld, tintelingen aan de rechterarm en rechterkant
van haar gezicht. De arts heeft de dienstdoende arts-assistent van de neurologie in
consult gevraagd rond 14.15 uur. In het dossier (van de interne) staat het volgende
genoteerd:
‘(…)
hoofdpijn, raar gevoel rechter gelaatshelft
Herkende hoofdpijn van migraine
Imigran gegeven maar houdt veel klachten.
Minder kracht/sturing rechter arm, tintelingen rechter gelaatshelft en rechter arm.
Subtiel minder meebewegen rechter mondhoek
Zwarte vlekjes linker gelaatshelft
C/ hoofdpijn met voornamelijk sensibele en geringe motore uitval rechts:
DD migraine met aura, CVA, Hersenabces
B/ consult neuro – indicatie CT?;’
3.9 Rond 14.30 uur is verweerster (hierna: de neuroloog) samen met een arts-assistent
in consult gekomen om klaagster te beoordelen. De tintelingen werden door de neuroloog
passend geacht bij een migraine met aura. In het (ICC-)dossier werden de volgende
bevindingen genoteerd:
‘HZ: (…) sensomotoriek ongestoord.
BE: kan rechter arm niet goed heffen, (…) Kracht proximaal minimaal gr 4/5, distaal
minimaal 4/5 (venflon op handrug). (…)
OE: Kracht 5/5. (…)’
3.10 Om 16.00 uur werd klaagster opnieuw beoordeeld, door de arts-assistent neurologie:
‘BE: Kracht proximaal 5-/5, distaal knijpkracht 5-/5 (wordt beperkt door venflon,
angstig om te knijpen geeft dit aan), vingerstrekkers 5-/5.’ In overleg met de neuroloog
werd de differentiaaldiagnose, gelet op de verbetering, gesteld op migraine met aura,
d.d. ischemie. Er werd afgesproken dat er direct gebeld zou worden bij achteruitgang
en dat klaagster in de avond zou worden herbeoordeeld.
3.11 Om 23.00 uur bleek de toestand van klaagster achteruit te zijn gegaan. Er was sprake van woordvindingstoornissen en het wegdraaien van de ogen. Door de arts is met spoed de dienstdoende arts-assistent van de neurologie gebeld. De arts-assistent neurologie beoordeelde dat sprake was van asymmetrische mondhoek rechts, achteruitgang van de kracht van de rechterarm, krachtsverlies van het rechterbeen en een stotterende spraak. De arts-assistent heeft overleg gevoerd met de neuroloog. Er is met spoed een CT-scan verricht, waaruit (volgens de radioloog) het beeld van hersenabcessen naar voren kwam.
3.12 Door de arts is met de internist overlegd over het beloop en voor het advies met betrekking tot het beleid met antibiotica. De internist heeft geadviseerd om met de medisch microbioloog te overleggen over het indekken van andere, mogelijke verwekkers. Hierna zijn de arts en de internist niet meer betrokken geweest bij de behandeling.
3.13 Klaagster werd behandeld voor de diagnoses abces en infarct. In overleg met de microbioloog is gestart met medicatie. Klaagster is overgeplaatst naar de afdeling Neurologie op de stroke unit, omdat er volgens de beoordelend arts van de Intensive Care (IC) nog geen indicatie was om klaagster daar op te nemen. Er werd besloten een lumbaalpunctie te verrichten om meer duidelijkheid te krijgen of er sprake was van een infectie of een infarct. Dit is door de arts-assistent neurologie en de neuroloog geprobeerd, maar niet gelukt.
3.14 In de nacht van 20 oktober 2014 werd klaagster afatisch en kortademig. Klaagster
is aan het einde van de ochtend overgebracht naar de afdeling IC. Na uitgebreide beeldvorming
(herhaalde CT-scans en MRI-scan) werd een groot ischemisch CVA gezien. Vanaf de opname
op de IC was de neuroloog niet meer betrokken bij de behandeling.
3.15 Op 24 oktober 2021 is klaagster overgedragen aan het F. Bij de overdracht aan
het F s als conclusie in de brief het volgende opgenomen:
‘herseninfarcten in meerdere stroomgebieden, DD: cardiale emboliebron (endocarditis
niet aangetoond), vasculitis, hypercoagulopathie e.c.i.’
4. De klacht en de reactie van de neuroloog
4.1 Klaagster verwijt de neuroloog dat:
a) er geen goede samenwerking was tussen de neuroloog en de internist;
b) zij klaagster niet de zorg heeft gegeven die zij verdiende;
c) zij ten onrechte een diagnose van migraine uit 2006 gebruikte als reden om de
ABCDE-methodiek niet te doorlopen, geen differentiaal diagnose met een diagnostisch
plan op te stellen en geen risicoanalyse te maken;
d) zij klaagster zelf had moeten bezoeken;
e) de radiologen de CT-scans niet wisten af te lezen;
f) door de neuroloog en de artsen de vakkennis niet is onderhouden;
g) er op inhumane wijze met klaagster is omgegaan.
4.2 De neuroloog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Vooraf
5.1 Het tuchtcollege onderkent dat de situatie veel impact heeft op het leven van
zowel klaagster als haar naasten. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft de gemachtigde
(tevens vader) van klaagster toegelicht dat klaagster na medio oktober 2014 meermaals
in het ziekenhuis heeft gelegen, afasie heeft, rechtszijdig is verlamd, rolstoelafhankelijk
is geworden, tot weinig meer in staat is en afhankelijk van haar ouders is voor haar
zorg. Terwijl zij hoogopgeleid is en goed functioneerde, is zij nu tot veel niet meer
in staat en is zij het gezag over haar dochter (geboren in 2014) kwijtgeraakt. Het
college begrijpt dat dit trieste verloop leed heeft veroorzaakt. Echter, dat maakt
niet dat in de klacht de neuroloog zonder deugdelijke onderbouwing verweten kan worden
dat sprake is van ‘gemakzucht’, ‘grove nalatigheid om niet adequaat te handelen’ en
gebrek aan samenwerking.
5.2 De vraag die het college moet beantwoorden is of de neuroloog in oktober 2014 de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. Dat is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende neuroloog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Het college houdt voorts rekening met het grote tijdsverloop (ruim tien jaar sinds oktober 2014) waardoor verweerster de omstandigheden en de behandeling niet steeds goed kan herinneren.
5.3 Verder merkt het college op dat de klacht binnen de in artikel 65, lid 5, Wet BIG genoemde verjaringstermijn van tien jaren is ingediend. Deze (fatale) termijn is gaan lopen op 19 oktober 2014, zodat het door het college op 18 oktober 2024 ontvangen klaagschrift, waarin duidelijk is gemaakt wat de neuroloog wordt verweten, tijdig is ingediend.
Klachtonderdelen b, c, d en g) het medisch handelen
5.4 Klaagster stelt dat de neuroloog klaagster niet zelf heeft onderzocht, dat zij
heeft verzuimd om de ABCDE-methodiek te hanteren, een differentiaaldiagnose op te
stellen en een risicoanalyse te maken. Dit heeft de neuroloog betwist. Het college
stelt vast, aan de hand van de stukken waaronder het medisch dossier, dat de neuroloog
klaagster wel zelf heeft gezien en lichamelijk heeft onderzocht, en dat op de momenten
dat de neuroloog klaagster niet zelf bezocht, zij met de arts-assistent neurologie
voldoende adequaat overleg heeft gevoerd. Het was hierbij niet noodzakelijk om de
door klaagster geopperde ABCDE-methode toe te passen. De diagnose van migraine was
een werkdiagnose, waarbij in de differentiaaldiagnose nog stond opgenomen ‘CVA of
hersenabces’. De neuroloog heeft volgens het college in redelijkheid tot de werkdiagnose
migraine met aura kunnen komen. De geringe zwakte rechts is geïnterpreteerd als gevolg
van de algehele malaise, het infuus in de rechterarm of als gevolg van de migraine,
of als combinatie van deze factoren. Het is voldoende te volgen dat in deze fase,
met de symptomen van dat moment en bij een jonge vrouw met een heel kleine a priori
kans op een beroerte en een voorgeschiedenis van migraine met aura, nog niet is overwogen
dat er sprake was van herseninfarcten.
5.5 Het college kan klaagster dus niet volgen in haar verwijt dat de neuroloog haar niet zelf heeft beoordeeld. Deze beoordeling was om 14.30 uur, samen met de arts-assistent neurologie. De neuroloog heeft klaagster weliswaar niet gezien op de momenten dat de toestand van klaagster achteruitging, maar dat was ook niet noodzakelijk, nu er door de betrokken arts-assistent(en) elke keer tijdig overleg met de neuroloog is gevoerd waarbij de bevindingen werden besproken en het beleid werd afgestemd. Ook heeft de neuroloog een vangnet gecreëerd door te staan op laagdrempelig contact bij een verslechtering of verandering van de situatie en door nog twee controlemomenten te houden. Op het moment dat de situatie van klaagster verslechterde, is de neuroloog opnieuw in huis gekomen en is er direct actie ondernomen door aanvullend onderzoek (CT-scan en poging tot het doen van een lumbaalpunctie) en is medicatie ingezet om de diagnoses uit de differentiaaldiagnose tegen te gaan. De neuroloog heeft klaagster zelf neurologisch onderzocht en zelf geprobeerd een lumbaalpunctie te doen. Ook was er wel degelijk een differentiaaldiagnose. Concluderend zijn de klachtonderdelen b, c, d en g ongegrond.
Klachtonderdelen a, e en f) de samenwerking
5.6 Klaagster is van mening dat er tussen de neuroloog en de internist geen goede
samenwerking was. Dit kan het college niet vaststellen. Uit de aantekeningen in het
dossier maakt het college op dat tussen de beide afdelingen juist is gecommuniceerd
en gereageerd op vragen. Op de momenten dat de Neurologie in consult werd geroepen
om de verandering van de klachten van klaagster op de afdeling Interne te beoordelen,
werd daar tijdig op gereageerd. Over de eventuele verandering van de klachten van
klaagster is destijds de afspraak gemaakt dat neurologie weer zou worden opgeroepen.
Ook werden er door de neurologie meerdere controlemomenten ingebouwd. Dit klachtonderdeel
is ongegrond.
5.7 Klaagster heeft niet onderbouwd hoe de neuroloog haar vakkennis niet zou hebben bijgehouden. Dit wordt bovendien betwist door de neuroloog. Het college komt dan ook niet tot een dergelijke beoordeling.
5.8 Voor zover de klacht betrekking heeft op anderen dan de neuroloog, zal het college niet overgaan tot een beoordeling van de klacht, omdat dit in strijd in met het beginsel van persoonlijke verwijtbaarheid in het tuchtrecht. Ook de klachtonderdelen e en f zijn daarmee ongegrond. Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 24 juni 2025 door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,
H.R.H. de Geus en J.A. Carpay, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.