ECLI:NL:TGZRAMS:2025:157 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7744
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:157 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-06-2025 |
Datum publicatie: | 24-06-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7744 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een internist. Klaagster is in oktober 2014 naar de SEH doorverwezen vanwege aanhoudende koorts. Zij is opgenomen, waarna een forse longontsteking is vastgesteld. Hierna kreeg klaagster beginnende uitvalsverschijnselen, waarbij eerst werd gedacht aan migraine met aura. Na een CT-scan werd uitgegaan van hersenabcessen. Uiteindelijk bleek dat klaagster meerdere herseninfarcten had doorgemaakt. De internist was als hoofdbehandelaar betrokken tijdens de opname en behandeling van klaagster op de afdeling Interne. Klaagster maakt de internist verschillende verwijten. Het college is van oordeel dat de internist adequaat en zorgvuldig heeft gehandeld en dat op basis van de gegevens die uit het lichamelijk onderzoek en de aanvullende onderzoeken zijn gekomen het met de internist afgestemde beleid juist was. De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond. |
A2024/7744
Beslissing van 24 juni 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 24 juni 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: C,
tegen
D,
internist,
destijds werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de internist,
gemachtigde: mr. S. Dik, werkzaam te Amsterdam.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster is in oktober 2014 naar de SEH doorverwezen vanwege ruim een week
aanhoudende koorts. Zij is opgenomen waarna er een forse longontsteking is vastgesteld.
Hierna kreeg klaagster beginnende uitvalsverschijnselen, waarbij eerst werd gedacht
aan migraine met aura. Toen de situatie van klaagster verslechterde en zij meerdere
uitvalsverschijnselen kreeg, werd na een CT-scan uitgegaan van hersenabcessen. Uiteindelijk
bleek dat klaagster meerdere herseninfarcten had doorgemaakt.
1.2 De internist was betrokken als hoofdbehandelaar tijdens klaagsters opname op de afdeling Interne.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 17 oktober 2024;
- het aanvullende klaagschrift met bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 2 maart 2025 met aanvullende stukken;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 3 maart 2025 met aanvullende stukken;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 11 maart 2025;
- de e-mail van de gemachtigde van de internist van 8 april 2025, met een reactie
op het proces-verbaal, welke aan het proces-verbaal is gehecht.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Klaagster (geboren in 1982) is op 18 oktober 2014 om 20.19 uur door de huisartsenpost
aangemeld voor verdere beoordeling op de SEH van het E (hierna: het ziekenhuis). De
reden van aanmelding was (citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
‘koorts onder AB, hoesten, tachycard/buikpijn’. Een ANIOS interne geneeskunde van
het ziekenhuis (verweerster in de zaak A2022/7724, hierna: de SEH-arts) heeft klaagster
opgevangen en beoordeeld. Zij werkte onder supervisie van de internist.
3.2 De SEH-arts heeft bij klaagster een anamnese afgenomen waaruit bleek dat klaagster reeds negen dagen hoge koorts had. De klachten begonnen met hoesten, benauwdheid, brandend gevoel in de keel bij ademhalen en hoofdpijn. Zij kreeg al twee soorten antibiotica. Zij was na enkele dagen ook misselijk, had last van braken en buikpijn in de hele buik.
3.3 Uit lichamelijk onderzoek dat de SEH-arts verrichtte bleek dat klaagster koorts van 41,3 graden had, een hartslag van 135 p/m, ze was alert en kon meewerken aan de controles. De bloeddruk was 135/74 (94) mmHg, saturatie 95%. Er was geen sprake van nekstijfheid.
3.4 Aanvullend heeft de SEH-arts een bloedonderzoek uitgevoerd, heeft zij twee soorten antibiotica via infuus toegediend en is een ECG en X-thorax gemaakt. Uit de X-thorax kwam naar voren dat sprake was van een uitgebreide longontsteking. Uit de bloeduitslagen kwamen verhoogde ontstekingswaarden en afwijkende leverwaarden naar voren, waarna een CT thorax/abdomen is gemaakt. Uit de CT thorax/abdomen kwam het beeld naar voren van een forse longontsteking links met pleuravocht, rechts in de top ook kleine infiltratieve afwijkingen, geen pleuravocht rechts.
3.5 De SEH-arts heeft vervolgens telefonisch overleg gevoerd met de internist. In dit overleg leek op basis van de al langer bestaande koorts, de hoge ontstekingswaarde CRP 325, de afwijkende Xthorax/CT thorax pneumosepsis en de lage leucocytenwaarde een longontsteking veroorzaakt door een atypische verwekker (mycoplasma) het meest voor de hand te liggen. De werkdiagnose werd atypische pneumoniae. Klaagster werd om 23.39 uur vanaf de SEH opgenomen op de afdeling Nefrologie, Interne geneeskunde & Reumatologie van het ziekenhuis.
3.6 In de nacht van 19 oktober 2014 rond 00.30 uur gaf klaagster bij de verpleging
aan een tinteling te voelen in haar tong. Volgens het verpleegkundig verslag was de
tong niet gezwollen en was de spraak onveranderd. In overleg met de SEH-arts, die
ook dienstdeed voor problemen in het ziekenhuis tijdens de nachtdienst, is er een
afwachtend beleid gevoerd en zijn er geen wijzingen aangebracht in de medicatie. De
SEH-arts is daarna niet meer betrokken geweest bij de behandeling van klaagster, haar
dienst duurde tot 08.30 uur (op 19 oktober 2014).
3.7 Op 19 oktober 2014 heeft de internist samen met de arts-assistent van de interne
geneeskunde (verweerder in de zaak A2024/7746, hierna: de arts) in de ochtend visite
gelopen bij klaagster. Haar temperatuur was gedaald naar 38,8 en de CRP-waarde was
gezakt van 325 naar 222 mg/L. De internist oordeelde dat de klinische status passend
en stabiel was. Rond 11.30 uur gaf klaagster aan dat zij hoofdpijn had, hiervoor schreef
de arts Imigran/sumatripan voor. Het volgende staat hierover genoteerd in het (verpleegkundigen)dossier:
‘Mw. voelt zich zwak en ziek gaf on 11.30 aan te voelen een migraine aanval te gaan
krijgen, heeft hiervoor imigran voorgeschreven gekregen. Een uurtje na innamen wilde
mw douche. mw voelde zich op dat moment goed. na 5min douche werd mw niet lekker.
Werd duizelig en collabeerde haast. Mw op bed gelegt. Controles GB 115/67 P 97 Temp
37.7. Mw zweten ook erg. (…) Na half uur gaf mw aan vlekken te zien aan haar linker
oog. Arts gewaarschuwd. Bij aankomt van de arts kon mw haar rechter arm niet meer
gecontroleerd optillen en later dit ook niet meer. Mw draait ook erg met haar ogen.
Neuroloog ass is in consult gevraagd. heeft mw. onderzocht. (…)’
3.8 In de middag van 19 oktober 2014 is de arts bij patiënte geroepen in verband met
toenemende hoofdpijn en mogelijk neurologische uitval bestaande uit meer hoofdpijn
en zwarte vlekken in haar linker gezichtsveld, tintelingen aan de rechterarm en rechterkant
van haar gezicht. De arts heeft de dienstdoende arts-assistent van de neurologie in
consult gevraagd rond 14.15 uur. In het dossier (van de Interne) staat het volgende
genoteerd:
‘(…)
hoofdpijn, raar gevoel rechter gelaatshelft
Herkende hoofdpijn van migraine
Imigran gegeven maar houdt veel klachten.
Minder kracht/sturing rechter arm, tintelingen rechter gelaatshelft en rechter arm.
Subtiel minder meebewegen rechter mondhoek
Zwarte vlekjes linker gelaatshelft
C/ hoofdpijn met voornamelijk sensibele en geringe motore uitval rechts:
DD migraine met aura, CVA, Hersenabces
B/ consult neuro – indicatie CT?;’
3.9 Rond 14.30 uur is de neuroloog (verweerster in de zaak A2024/7745, hierna: de
neuroloog) samen met een arts-assistent in consult gekomen om klaagster te beoordelen.
De tintelingen werden door de neuroloog passend geacht bij een migraine met aura.
In het (ICC-)dossier werden de volgende bevindingen genoteerd:
‘HZ: (…) sensomotoriek ongestoord.
BE: kan rechter arm niet goed heffen, (…) Kracht proximaal minimaal gr 4/5, distaal
minimaal 4/5 (venflon op handrug). (…)
OE: Kracht 5/5. (…)’
3.10 Om 16.00 uur werd klaagster opnieuw beoordeeld, door de arts-assistent neurologie:
‘BE: Kracht proximaal 5-/5, distaal knijpkracht 5-/5 (wordt beperkt door venflon,
angstig om te knijpen geeft dit aan), vingerstrekkers 5-/5.’ In overleg met de neuroloog
werd de differentiaaldiagnose, gelet op de verbetering, gesteld op migraine met aura,
d.d. ischemie. Er werd afgesproken dat er direct gebeld zou worden bij achteruitgang
en dat klaagster in de avond zou worden herbeoordeeld.
3.11 Om 23.00 uur bleek de toestand van klaagster achteruit te zijn gegaan. Er was sprake van woordvindingstoornissen en het wegdraaien van de ogen. Door de arts is met spoed de dienstdoende arts-assistent neurologie gebeld. De arts-assistent neurologie beoordeelde dat sprake was van asymmetrische mondhoek rechts, achteruitgang van de kracht van de rechterarm, krachtsverlies van het rechterbeen en een stotterende spraak. De arts-assistent heeft overleg gevoerd met de neuroloog. Er is met spoed een CT-scan verricht, waaruit (volgens de radioloog) het beeld van hersenabcessen naar voren kwam.
3.12 Door de arts is met de internist overlegd over het beloop en voor het advies met betrekking tot het beleid met antibiotica. De internist heeft geadviseerd om met de medisch microbioloog te overleggen over het indekken van andere, mogelijke verwekkers. Hierna zijn de arts en de internist niet meer betrokken geweest bij de behandeling.
3.13 Klaagster werd behandeld voor de diagnoses abces en infarct. In overleg met de microbioloog is gestart met medicatie. Klaagster is overgeplaatst naar de afdeling Neurologie op de stroke unit, omdat er volgens de beoordelend arts van de Intensive Care (IC) nog geen indicatie was om klaagster daar op te nemen. Er werd besloten een lumbaalpunctie te verrichten om meer duidelijkheid te krijgen of er sprake was van een infectie of een infarct. Dit is door de arts-assistent neurologie en de neuroloog geprobeerd, maar niet gelukt.
3.14 In de nacht van 20 oktober 2014 werd klaagster afatisch en kortademig. Klaagster is aan het einde van de ochtend overgebracht naar de afdeling IC. Na uitgebreide beeldvorming (herhaalde CT-scans en MRI-scan) werd een groot ischemisch CVA gezien. Vanaf de opname op de IC was de neuroloog niet meer betrokken bij de behandeling.
3.15 Op 24 oktober 2021 is klaagster overgedragen aan het F. Bij de overdracht aan
het F is als conclusie in de brief het volgende opgenomen:
‘herseninfarcten in meerdere stroomgebieden, DD: cardiale emboliebron (endocarditis
niet aangetoond), vasculitis, hypercoagulopathie e.c.i.’
4. De klacht en de reactie van de internist
4.1 Klaagster verwijt de internist:
a) dat hij op 18 oktober 2014 zelf naar het ziekenhuis had moeten komen om zich
te vergewissen van de medische toestand van klaagster en de behandeling, of een andere
ervaren collega had moeten sturen;
b) dat hij de partner en ouders van klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van
het ziektebeloop van klaagster;
c) inadequate communicatie en organisatie van de zorg, en;
d) inadequate dossiervoering dan wel onvoldoende toezicht op dossiervoering door
zijn collega’s.
4.2 De internist heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Vooraf
5.1 Het tuchtcollege onderkent dat de situatie veel impact heeft op het leven van
zowel klaagster als haar naasten. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft de gemachtigde
(tevens vader) van klaagster toegelicht dat klaagster na medio oktober 2014 meermaals
in het ziekenhuis heeft gelegen, afasie heeft, rechtszijdig is verlamd, rolstoelafhankelijk
is geworden, tot weinig meer in staat is en afhankelijk van haar ouders is voor haar
zorg. Terwijl zij hoogopgeleid is en goed functioneerde, is zij nu tot veel niet meer
in staat en is zij het gezag over haar dochter (geboren in 2014) kwijtgeraakt. Het
college begrijpt dat dit trieste verloop leed heeft veroorzaakt. Echter, dat maakt
niet dat in de klacht de internist zonder deugdelijke onderbouwing verweten kan worden
dat hij zich ‘onverantwoordelijk [heeft] opgesteld’ en dat sprake is van ‘gemakzucht’
en ‘grove nalatigheid'.
5.2 De vraag die het college moet beantwoorden is of de internist in oktober 2014 de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. Dat is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende internist. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Het college houdt voorts rekening met het grote tijdsverloop (ruim tien jaar sinds oktober 2014) waardoor verweerder de omstandigheden en de behandeling niet steeds goed kan herinneren.
5.3 Verder merkt het college op dat de klacht binnen de in artikel 65, lid 5, Wet BIG genoemde verjaringstermijn van tien jaren is ingediend. Deze (fatale) termijn is gaan lopen op 19 oktober 2014 zodat het door het college op 17 oktober 2024 ontvangen klaagschrift, waarin duidelijk is gemaakt wat de internist wordt verweten, tijdig is ingediend.
Klachtonderdeel a) de behandeling op 18 oktober 2014
5.4 De internist had ten tijde van de opname van klaagster op zaterdagavond dienst
als achterwacht van de interne geneeskunde. Dit houdt in dat de internist op dat moment
niet in het ziekenhuis aanwezig was en gebeld kon worden voor overleg, wat in casu
ook is gebeurd. Op het moment dat de internist gebeld werd, waren er al meerdere onderzoeken
bij klaagster uitgevoerd waarvan ook al resultaten binnen waren en was medicatie toegediend.
Klaagster vindt dat de internist alsnog naar het ziekenhuis had moeten komen om klaagster
zelf te beoordelen, ofwel een andere specialist naar klaagster had moeten sturen.
5.5 Het college kan klaagster daarin niet volgen. De onderzoeken die door de SEH-arts waren ingezet waren adequaat, zoals ook door het college is vastgesteld in de gelijktijdig behandelde klacht tegen de SEH-arts. De SEH-arts heeft overleg gevoerd met de internist en het beleid werd met de internist afgestemd. Dit is een gangbare praktijkvoering binnen een ziekenhuis, zeker in de rol van achterwachtdienst. Er waren – op dat moment, maar ook later – voor de internist geen aanwijzingen dat hij zelf klaagster had moeten zien. Daar komt bij dat de internist de volgende dag zelf dienst had en wist dat hij klaagster tijdens de visiteronde die enkele uren later plaatsvond zelf nog zou zien. Het met de internist afgestemde beleid en het handelen van de internist waren zorgvuldig en adequaat. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b) partner en ouders zijn niet geïnformeerd
5.6 De situatie van klaagster was ten tijde van de opname op de SEH en de opname
op de afdeling Interne (de opnames waarbij de internist hoofdbehandelaar was) stabiel.
Zij was aanspreekbaar, kon vragen beantwoorden, en bovendien was zij een meerderjarige
wilsbekwame patiënt. Er was daarom voor de internist geen directe aanleiding om contact
op te nemen met partner en/of familie. Uit het dossier blijkt dat de familie wel is
benaderd op het moment dat de situatie van klaagster verslechterde en zij zelf ook
de wens uitte dat contact met haar familie zou worden opgenomen. Eerder was hier volgens
het college dan ook geen aanleiding toe.
5.7 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op het opnemen van contact met partner/familie ten aanzien van de diagnose migraine en het migrainemiddel Imigran, oordeelt het college ook dat dit contact niet aangewezen was. Volgens de internist en zoals uit het dossier blijkt, was klaagster stabiel, kon zij namens zichzelf spreken en heeft zij zelf met de internist gesproken over de bij haar bekende klachten van migraine. Klaagster heeft op dat moment zelf verwoord dat de klachten die zij op dat moment ervaarde leken op de klachten die zij had als zij een migraineaanval had. Omdat klaagster hierover zelf het woord nam, was er voor de internist geen aanleiding om hierover haar partner of andere familieleden te spreken. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel c) inadequate communicatie en organisatie van de zorg
5.8 Het is het college niet gebleken van inadequate communicatie en organisatie
van de zorg. Zoals hiervoor overwogen, is het college van oordeel dat de zorg en behandeling
van klaagster adequaat en zorgvuldig was. De rol die de internist had – achterwacht
en later hoofdbehandelaar tijdens de opname op de afdeling Interne – is wat betreft
de organisatie van de zorg juist uitgevoerd. De diagnose die in overleg met de internist
is gesteld, bleek later de juiste te zijn geweest en hierop is een gepast beleid gevoerd.
De internist had op dat moment – hoe triest ook – nog niet kunnen uitgaan van de later
gestelde diagnose van herseninfarcten, omdat de klachten en resultaten van de onderzoeken
daar nog niet op wezen. Er is niet gebleken van inadequate communicatie. Klachtonderdeel
c is ongegrond.
Klachtonderdeel d) inadequate (/inadequaat toezicht op de) dossiervoering
5.9 Volgens klaagster is de dossiervoering onvolledig en heeft de internist er niet
op toegezien dat de zorgverleners zorgdroegen voor adequate dossiervoering. Tijden
en namen van de behandelend artsen ontbreken volgens klaagster in de rapportverslagen.
Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, kan het college klaagster daarin niet
volgen. De klacht vindt ook geen steun in het patiëntendossier. Uit het dossier is
goed te achterhalen wanneer wie betrokken is geweest bij de behandeling van klaagster.
Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 24 juni 2025 door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,
H.R.H. de Geus en J.A. Carpay, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.