ECLI:NL:TGZRAMS:2025:145 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7135

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:145
Datum uitspraak: 06-06-2025
Datum publicatie: 06-06-2025
Zaaknummer(s): A2024/7135
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een longarts. Klager is na ontslag uit een kliniek in het buitenland verwezen naar een ziekenhuis in Nederland met de vraagstelling of sprake was van COPD. Klager is – kort gezegd – ontevreden over de behandeling in het ziekenhuis.Het college oordeelt als volgt. Uit de stukken blijkt dat de kliniek heeft geadviseerd klager te verwijzen naar zowel een cardioloog als een longarts, wat ook is gebeurd. De stelling van klager dat het advies van de kliniek niet zou zijn gecommuniceerd of gedeeld met andere artsen kan het college dan ook niet volgen. Meer specifiek blijkt uit de stukken van de kliniek niet dat er een plekje op de longen zou zijn gezien, wat nader moest worden onderzocht, zoals klager betoogt. De reden voor verwijzing van de huisarts naar de longpoli was het onderzoeken van de aanwezigheid van COPD, zoals ook door de kliniek is genoteerd. Daarnaast stelt het college vast dat er geen aanknopingspunten zijn dat de door klager gestelde lichamelijke gevolgen, voor zover deze zouden blijken uit de overlegde stukken, enigerwijze veroorzaakt zouden zijn door het handelen of nalaten van de longarts.

A2024/7135
Beslissing van 6 juni 2025


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 6 juni 2025 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klager,

tegen

C,
longarts,
werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de longarts,
gemachtigde: mr. D, werkzaam te B.

1. De zaak in het kort
1.1 Klager is na ontslag uit een E ziekenhuis via de huisarts verwezen naar het
F (hierna: het ziekenhuis) met de vraagstelling of sprake was van COPD. Klager is – kort gezegd – ontevreden over de behandeling in het ziekenhuis. De longarts heeft klager op 12 mei 2020 op het poliklinisch spreekuur gezien, heeft een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht - bestaande uit onder meer laboratoriumonderzoek, röntgenfoto’s van de longen (X-thorax) en een longfunctieonderzoek. Vervolgens heeft hij de uitslagen met klager telefonisch besproken.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 9 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 30 september 2024.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. Deze klacht hangt samen - en is daarom gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld – met de klacht tegen een cardioloog, geregistreerd onder nummer A2024/7134.

3. De feiten

3.1 Op 16 februari 2020 heeft klager in E, naar eigen zeggen, een acute
hartstilstand gehad, waarvoor hij is opgenomen in G in H in E (hierna: de kliniek). Hier heeft klager een dotterprocedure ondergaan en is hij behandeld door het plaatsen van stents.

3.2 Na ontslag is klager via de huisarts verwezen naar het ziekenhuis met de vraagstelling of sprake was van COPD.

3.3 De longarts heeft klager voor het eerst op 12 mei 2020 op het poliklinisch spreekuur
gezien. Tijdens dit consult heeft de longarts een anamnese afgenomen, lichamelijk onderzoek verricht en geconcludeerd dat mogelijk sprake was van COPD. Vervolgens is er laboratoriumonderzoek verricht en zijn er röntgenfoto’s van de longen (X-thorax) gemaakt. Er is ook een afspraak gemaakt voor een longfunctieonderzoek.

3.4 Op 19 mei 2020 zijn de uitslagen van de onderzoeken telefonisch door de longarts
met klager besproken. In het medisch dossier staat het volgende genoteerd over de uitslagen van het aanvullend onderzoek:


lab:
CRP=3 Hb =8.7
capA: 7.41/ 34/21-3/(59)/(92%)
Staande X-thorax twee richtingen. Geen eerder onderzoek ter vergelijking.
Degeneratie van het skelet. Normale weke delen. Scherp afgrensbare
diafragmakoepels. Afplatting van de diafragmakoepels en geringe toename van de
retrosternale ruimte, wat zou kunnen passen bij beeld van COPD. Heldere sinus
pleurae. Trachea in de midlijn. Slank mediastinum superius. Elongatie van de thoracale aorta. Corgrootte binnen de norm (CTR 0.4). Scherp afgrensbare verdichtingen
projecterend over de linker long, vermoedelijk pleurale verbredingen betreffend. Geen consolidaties of nodulaire afwijkingen. Geen pleuravocht.
Conclusie:
Afplatting van de diafragmakoepels en geringe toename van de retrosternale ruimte, wat
zou kunnen passen bij beeld van COPD.
Pleurale verbredingen links. DD bij status na asbest expositie.
LF:
TLC: 8.36 ( 126 %)
VC: 4.93 ( 120 %)
FEV1 : 3.12 ( 112 %)
Tiff: 65 %

DCOcSB: 57 %
Conclusie COPD Gold1, tevens verlaagde DCO
Wrch pleurale verbredingen zoals bij st na asbest expositie
Beleid iom patient nu geen wens/ noodzaak tot opstarten inhalatie R/
ontslag longpoli

3.5 Hierna heeft de longarts klager niet meer gezien en zijn de resultaten van de onderzoeken schriftelijk met de huisarts gedeeld.

4. De klacht en de reactie van de longarts
4.1 Klager verwijt de longarts:
a) Incompetentie door middel van nalatigheid en onzorgvuldig handelen;
b) Het niet delen of communiceren met andere artsen van het advies van de kliniek om de afwijking op de CT-scan van de long verder te onderzoeken;
c) Het onnodig in gevaar brengen van de gezondheid van klager, terwijl in de medische
vakbladen al begin 2020 de grote toename van longkanker werd vermeld.

4.2 De longarts heeft het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
5.1 Klager concludeert dat het advies van de kliniek niet is gecommuniceerd en gedeeld met andere artsen. Hij heeft, naar het college begrijpt op een later moment, na het ondergaan van onderzoeken in het ziekenhuis op 7 juli 2023 via zijn huisarts te horen gekregen dat de mededeling vanuit het ziekenhuis was dat alles in orde was en dat hij pas over drie jaar voor controle terug moest komen. Vijf weken later kregen zijn vrouw en hij echter te horen: “dat het er niet best uit zag en wij de uitvaartpolissen tevoorschijn konden halen”. Klager stelt dat de longarts zeer nalatig en onzorgvuldig is geweest, niet de zorg heeft verleend die je mag verwachten en daarmee zijn gezondheid onnodig in gevaar heeft gebracht.

5.2 De longarts heeft aangevoerd dat hij bij het eerste consult de verwijzing van de huisarts als uitgangspunt heeft genomen en na de anamnese en het lichamelijk onderzoek de juiste vervolgonderzoeken heeft aangevraagd om te komen tot een onderbouwde diagnose omtrent aanwezigheid van COPD. Dat er door de kliniek zou zijn medegedeeld dat er een plekje op de longen van klager was geconstateerd en dat dit zou moeten worden onderzocht in Nederland is niet terug te zien in de verwijzing van de huisarts naar het ziekenhuis. In de brief van de kliniek wordt niet genoemd dat er nader onderzoek op pulmonaal terrein zou moeten plaatsvinden. Ook wordt er geen verdenking op een maligne
aandoening uitgesproken. Daarnaast was er op de X-thorax geen solide intrapulmonale afwijking gezien, maar een beeld passend bij pleurale verbreding.

De criteria voor de beoordeling
5.3 De vraag is of de longarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende longarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de longarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Inhoudelijke beoordeling
5.4 Het college ziet aanleiding de onder 4.1 genoemde klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken, omdat deze met elkaar samenhangen.

5.5 Het college stelt voorop dat uit het klaagschrift valt af te leiden dat klager op 30 oktober 2023 een heel naar bericht heeft ontvangen over zijn gezondheid en dat hij kennelijk ernstig ziek bleek te zijn. Het college stelt daarnaast vast dat het college weliswaar een vermoeden heeft dat het hierbij om de diagnose longkanker gaat, maar dat de diagnose niet in de stukken als zodanig staat vermeld. Het college kan als gevolg daarvan niet als vaststaand feit uitgaan van de diagnose longkanker.

5.6 Het college stelt verder op basis van de stukken van de kliniek vast dat er in E is vastgesteld dat sprake was van zogenoemd (cardiaal) restlijden en dat sprake was van een cardiaal probleem. Het volgende is hierover opgenomen:
Diagnosen:
1. Akuter Nicht-ST-Hebungs-Myokardinfarkt (NSTEMI)
2. Koronare 3- Gefäßerkrankung mit normaler LV-Funktion
- Aktuell: erfolgreiche RCA-PTCA und Stentimplantation (2x DES) am 16.02.2020
- Erneute Intervention in 6 Wochen infolge verbliebener hochgradiger RIVA-Stenose empfohlen
3. Infrarenale Aorten-Aneurysma bis zum 3.5 cm
4. Ethanolkonsum (1,2 ‰)
5. Latente Hypothyreose
6. Nikotinabusus

5.7 Verder blijkt uit de stukken dat de kliniek heeft geadviseerd klager te verwijzen naar zowel een cardioloog als een longarts, wat ook is gebeurd. De stelling van klager dat het advies van de kliniek niet zou zijn gecommuniceerd of gedeeld met andere artsen kan het college dan ook niet volgen. Meer specifiek blijkt uit de stukken van de kliniek niet dat er een plekje op de longen zou zijn gezien, wat nader moest worden onderzocht, zoals klager betoogt. De reden voor verwijzing van de huisarts naar de longpoli was het onderzoeken van de aanwezigheid van COPD, zoals ook door de kliniek is genoteerd.

5.8 Daarnaast stelt het college vast dat er geen aanknopingspunten zijn dat de door klager gestelde lichamelijke gevolgen, voor zover deze zouden blijken uit de overlegde stukken, enigerwijze veroorzaakt zouden zijn door het handelen of nalaten van de longarts. Het college vindt het zeer spijtig voor klager dat hij te horen heeft gekregen dat hij zo ernstig ziek bleek te zijn, maar het college ziet geen aanwijzingen om te constateren dat de longarts in strijd heeft gehandeld met de zorg die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.

Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 6 juni 2025 door E.P. de Beij, voorzitter, B.E.E.M. van den Borne en M.C.E. van den Heuvel, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A. Valé, secretaris.