ECLI:NL:TGZRAMS:2025:143 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7877
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:143 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-06-2025 |
Datum publicatie: | 03-06-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7877 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. Klager verwijt de arts dat hij hem via een rechterlijke machtiging gedwongen heeft laten opnemen. De arts had geen betrokkenheid bij deze opname. Hij heeft zeer zorgvuldig gehandeld door een vermoeden van dementie uit te spreken, maar een definitief oordeel daarover uit te stellen totdat klagers problematisch alcoholgebruik tot aanvaardbare proporties zou zijn teruggebracht. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
A2024/7877
Beslissing van 3 juni 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 3 juni 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen
C,
internist, destijds arts-assistent in opleiding tot internist,
destijds werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de arts,
gemachtigden: mr. E en mr. F, werkzaam te D.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager is in 2019 door zijn huisarts verwezen naar de arts na zorgen over klagers
toestand. De arts vermoedde bij onderzoek dat er sprake was van dementie, maar wilde
een definitief oordeel daarover uitstellen totdat klagers problematische alcoholgebruik
tot aanvaardbare proporties zou zijn teruggebracht, bij voorkeur via een detox opname.
Klager wilde niet meewerken aan zo’n opname. Klager verwijt de arts dat hij klager
vervolgens via een rechterlijke machtiging gedwongen heeft laten opnemen.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 27 november 2024;
- het aanvullende klaagschrift;
- het tweede aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 3 april 2025.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Op 4 juli 2019 heeft de arts klager onderzocht. De arts was op dat moment vierdejaars
AIOS interne geneeskunde. Klager was verwezen door zijn
huisarts na zorgen over klagers toestand. Er was volgens de huisarts bij klager
sprake van schulden, ruzies, decorumverlies en alcoholmisbruik.
3.2 Op 10 juli 2019 heeft de arts klager opnieuw gezien en onderzocht. Klager is op 17 juli 2019 gedwongen opgenomen op de gesloten afdeling van een zorginstelling.
4. De klacht en de reactie van de arts
4.1 Klager verwijt de arts dat die enerzijds concludeerde dat er geen aanwijzingen
waren voor een neurodegeneratieve aandoening, maar anderzijds toen wel een rechterlijke
machtiging voor gedwongen opname heeft aangevraagd. Klager zegt dat hij vervolgens
bijna 180 dagen tegen zijn wil is opgenomen in een zorginstelling en dat de arts bij
een second opinion op 20 december 2019 tot de conclusie kwam dat er bij klager geen
sprake was van dementie, maar klager niettemin in de zorginstelling moest blijven.
Klager meent dat de arts eerder nader onderzoek had moeten doen.
4.2 Daarnaast heeft klager nog klachten gericht tegen de weigering van de zorginstelling
om hem vrij te laten, en zegt hij dat hij veel reis- en verblijfkosten heeft moeten
maken in verband met het door de politie innemen van zijn rijbewijs.
4.3 De arts heeft het college verzocht de klachten ongegrond te verklaren.
4.4 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de arts geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden.
5.2 Het college oordeelt dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.3 De arts heeft aangevoerd dat er bij het onderzoek op 4 juli 2019 een verdenking
op dementie bestond, maar dat een diagnose niet goed gesteld kon worden wegens het
alcoholprobleem van klager. De arts heeft vervolgens overleg gevoerd met G en de GGZ
over de wenselijkheid van een detox opname voor klager, zodat daarna nadere diagnostiek
kon plaatsvinden. Door de problematiek van klager in combinatie met zijn leeftijd
bleek deze detox opname echter niet haalbaar.
5.4 Daarna heeft de arts klager op 10 juli 2019 een tweede maal op een consult
gezien. Klager heeft toen gezegd dat hij niet zou meewerken aan een opname. De arts
heeft de regie vervolgens overgedragen aan klagers huisarts en heeft klager daarna
niet meer gezien. Wel heeft hij op 12 augustus 2019 nog contact over klager gehad
met de specialist ouderengeneeskunde van de zorginstelling waar klager toen (verplicht)
verbleef. Bij dit contact heeft de arts nadrukkelijk gezegd dat hij het vermoeden
had van onderliggende dementie, maar deze diagnose niet durfde te stellen wegens klagers
alcoholmisbruik.
5.5 De arts heeft zijn standpunt onderbouwd met aantekeningen uit het medisch
dossier van klager. Het college heeft op basis van het onderbouwde vastgesteld dat
de arts niet degene is geweest die de aanvraag voor een Rechterlijke Machtiging voor
gedwongen opname en verblijf heeft gedaan. De arts had geen betrokkenheid bij deze
opname. Hij had de regie na het tweede consult van 10 augustus 2019 overgedragen.
Dit deel van de klacht is dus kennelijk ongegrond.
5.6 Er is evenmin sprake van foutieve informatie van de arts als gevolg waarvan de
gedwongen opname plaatsvond. De arts heeft juist zeer zorgvuldig gehandeld door
wel een vermoeden van dementie uit te spreken, maar een definitief oordeel daarover
uit te stellen totdat klagers problematisch alcoholgebruik tot aanvaardbare proporties
zou zijn teruggebracht, bij voorkeur via een detox opname. Klager heeft daaraan echter
niet willen meewerken, waarna de arts de regie heeft overgedragen aan klagers huisarts.
Ook dit deel van de klacht is kennelijk ongegrond.
5.7 De overige klachten hebben geen betrekking op verweerder zodat deze onbesproken
kunnen blijven.
Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 3 juni 2025 door G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
H.R.H. de Geus en C.M.F. Kruijtzer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand,
secretaris.