ECLI:NL:TGZRAMS:2025:142 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7279
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:142 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-06-2025 |
Datum publicatie: | 03-06-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7279 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klager was onder ambulante behandeling bij de crisisdienst van een GGZ-instelling. De psychiater was zijn regiebehandelaar. De psychiater heeft klager meerdere keren zelf onderzocht. De diagnose is goed onderbouwd en navolgbaar. De door de psychiater voorgeschreven medicatie, in samenspraak met klager, was passend gezien de diagnose. Overige klacht ook ongegrond. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
A2024/7279
Beslissing van 3 juni 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 3 juni 2025 op de klacht van:
A,
verblijvende in B,
klager,
tegen
C,
psychiater,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de psychiater,
gemachtigden: mr. A.W. Hielkema en mr. P. Dijkstra, werkzaam in Utrecht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager was in de periode van 1 november 2021 tot en met 14 januari 2022 onder
ambulante behandeling bij de crisisdienst van een GGZ-instelling. De psychiater was
zijn regiebehandelaar. Klager is van mening dat de psychiater hem niet serieus heeft
genomen en dat daardoor ten onrechte de diagnose waanstoornis is gesteld en medicatie
is voorgeschreven.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 7 juni 2024;
- de namens klager verzonden e-mails van 13 en 19 augustus 2024 met aanvullende
bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 19 december 2024.
2.2 Klager heeft op 4 en 8 april 2025 aan de vooronderzoeker van het college telefonisch
meegedeeld dat hij de tegen de psychiater gerichte klacht wil intrekken. Daarbij heeft
hij gezegd dat hij de klacht op een later moment opnieuw zal indienen. Op grond van
artikel 65d lid 2 sub a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
wordt de
behandeling gestaakt, tenzij de aangeklaagde zorgverlener schriftelijk verklaart
voortzetting van de klacht te verlangen. De gemachtigde van de psychiater heeft bij
brief van 14 april 2025 aan het college bericht dat de psychiater voorzetting van
de klachtbehandeling wenst.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Op 1 november 2021 is klager door zijn huisarts verwezen naar de crisisdienst
van E in verband met een psychotisch toestandsbeeld. Klager is daar in ambulante behandeling
gekomen. De psychiater was zijn regiebehandelaar.
3.2 Op 2 november 2021 heeft klager een opnamegesprek gehad met een arts van de crisisdienst
en een verpleegkundige. Ook de vriendin van klager was bij dit gesprek aanwezig. In
het dossier is naar aanleiding van dit gesprek het volgende genoteerd:
“(…) Sprake van dagelijks 1 gram cocaïnegebruik en frequent cannabisgebruik, sinds
2 weken ook alcoholgebruik. Nu sprake van (…) vreemde gebeurtenissen waarbij een groep
jongens uit de buurt voor zijn deur stonden, mogelijk dat zijn buurman die een bekende
oplichter is bij hem heeft ingebroken. Deze verhalen bevestigt zijn partner. Echter
daarna is patiënt geobsedeerd geraakt door betrokkenheid van de buurman waarbij hij
nu het gevoel heeft dat de buurman met lasers hem schokjes geeft, microfoons in zijn
huis heeft geplaatst en op zijn dak loopt. Is de hele dag bezig met bewijs vergaren,
heeft zijn ramen afgeplakt met tape en slaapt met een kogelwerend vest. Heeft ook
een keer een hologram van zichzelf gezien die de buurman zou projecteren. Is ook weer
cocaïne gaan gebruiken om s nachts wakker te blijven om de buurman te betrappen(…)”.
Geconcludeerd werd dat er sprake was van een waanstoornis die werd onderhouden door
veelvuldig cocaïnegebruik.
3.3 Op 3 november 2021 belde de vriendin van klager naar de meldkamer van de crisisdienst vanwege zorgen over het cocaïnegebruik van klager en zijn onrust. Op 4 november 2021 vond opnieuw een gesprek bij de crisisdienst plaats waarbij klager, zijn vriendin, een arts en de psychiater aanwezig waren. In overleg met klager werd rustgevende medicatie (lorazepam 1 mg) zo nodig voorschreven en werd afgesproken dat klager ergens anders zou slapen om tot rust te komen.
3.4 Op 8 november 2021 is de casus binnen het team van de crisisdienst besproken naar aanleiding van telefonisch contact met de vriendin waarin zij opnieuw haar zorgen over klager uitte. Besloten werd om een onafhankelijke beoordeling voor een crisismaatregel aan te vragen. Hiertoe hebben een arts en een psychiater (niet zijnde verweerder) klager thuis bezocht. De uitkomst van het huisbezoek was dat er toch geen crisismaatregel werd aangevraagd, omdat klager open stond voor het stoppen met cocaïne en het starten met antipsychotische medicatie.
3.5 Op 10 november 2021 heeft de psychiater een gesprek gehad met klager en zijn
vriendin en heeft hij haloperidol voorgeschreven.
3.6 Op 25 november 2021 lukte het niet meer om klager te spreken en bleek dat hij naar F was vertrokken.
3.7 Nadat klager weer terug was in Nederland, vond op 14 januari 2022 een gesprek plaats bij de crisisdienst tussen klager, de psychiater en een verpleegkundige. Het lukte niet om met klager tot een gedeelde probleemdefinitie te komen over zijn belevingen. Klager zag geen meerwaarde in het voorzetten van de contacten met de crisisdienst en er werden op dat moment geen aanwijzingen gezien voor acuut gevaar. De psychiater concludeerde dat de inzet van verplichte zorg niet proportioneel was en beëindigde de behandeling.
4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Klager verwijt de psychiater dat hij:
a) klager niet serieus heeft genomen en dat hij (daardoor) ten onrechte de diagnose
waanstoornis/schizofrenie heeft vastgesteld;
b) klager nooit zelf heeft onderzocht;
c) ten onrechte medicatie heeft voorgeschreven;
d) een verkeerde diagnose heeft gegeven waardoor klager TBS met dwangverpleging
riskeert.
4.2 De psychiater heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
De klachtonderdelen a) tot en met c) niet zelf onderzocht, onjuiste diagnose en ten
onrechte medicatie voorgeschreven
5.2 Het college beoordeelt deze klachtonderdelen gezamenlijk omdat deze allemaal
gaan over de beoordeling en behandeling van klager. Klager vindt dat de psychiater
onvoldoende naar hem heeft geluisterd en ten onrechte is uitgegaan van de verklaringen
van zijn vriendin. Hij vindt dat de psychiater hem had moeten onderzoeken en zijn
kant van het verhaal had moeten verifiëren. Volgens klager was er geen sprake van
wanen, maar van bedreigingen uit het criminele circuit. Klager heeft bij zijn klacht
meerdere bewijsstukken ingebracht, waaronder medische stukken uit een ziekenhuis in
F. Hieruit zou blijken dat er resten arsenicum in zijn bloed zijn aangetroffen. Verder
zou op basis van een CT-scan zijn vastgesteld dat hij geen schizofrenie heeft.
5.3 Het college kan klager niet volgen in zijn verwijt dat de psychiater hem niet zelf heeft onderzocht. Uit het medisch dossier blijkt namelijk dat de psychiater zelf ook meerdere keren met klager heeft gesproken en eigen waarnemingen en observaties heeft gedaan. Deze observaties sloten aan bij de waarnemingen van andere betrokken zorgverleners. Niet is gebleken dat de psychiater uitsluitend is afgegaan op de verklaringen van de vriendin van klager of dat hij klager niet serieus nam. De psychiater heeft juist beschreven dat er een kern van waarheid in de verklaringen van klager kan zitten, maar daarnaast dat er sprake was van verhoogde betekenisgeving. Naar het oordeel van het college is de diagnose ‘waanstoornis’ goed onderbouwd en navolgbaar. Dat er volgens klager later arsenicum in zijn bloed is aangetroffen en een CT-scan is gemaakt waarmee de diagnose niet werd bevestigd, maakt niet dat de beoordeling door de psychiater onzorgvuldig is geweest.
5.4 Tijdens de opname van klager heeft de psychiater haloperidol (1dd1mg), een antipsychoticum, voorgeschreven. Uit het dossier volgt dat dit in samenspraak met klager is gegaan. Omdat klager een voorgeschiedenis had met cardiale problematiek is eerst nog overleg geweest met een cardioloog. Hieruit bleek dat er geen contra-indicatie was om haloperidol te gebruiken. Het college is van oordeel dat de medicatie passend was gezien de gestelde diagnose en dat de psychiater bij het voorschrijven zorgvuldig heeft gehandeld.
5.5 De klachtonderdelen a) tot en met c) zijn daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d) gevolg voor strafzaak
5.6 Klager heeft naar voren gebracht dat de stukken uit zijn medisch dossier gebruikt
zijn in een strafzaak tegen hem. Een second opinion, waaruit zou blijken dat er geen
sprake is van schizofrenie, is in het strafproces niet meegenomen. Vanwege de door
de psychiater gestelde diagnose riskeert hij nu TBS met dwangverpleging. Het college
is van oordeel dat de psychiater hier niet verantwoordelijk voor kan worden gehouden,
omdat hij geen invloed heeft op de strafzaak en de stukken die hierbij worden gebruikt.
Daarnaast heeft het college hierboven overwogen, dat de psychiater op zorgvuldige
wijze tot de diagnose is gekomen. Ook klachtonderdeel d) is daarom kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 3 juni 2025 door E.A. Messer, voorzitter, F.M.J. Bruggeman
en T.A. Wouters, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris.