ECLI:NL:TGZRAMS:2025:141 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7278

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:141
Datum uitspraak: 03-06-2025
Datum publicatie: 03-06-2025
Zaaknummer(s): A2024/7278
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundig specialist GGZ. Tijdens klagers opname op de high intensive care van een GGZ-instelling was de verpleegkundig specialist zijn regiebehandelaar. De verpleegkundig specialist heeft klager regelmatig zelf onderzocht. De diagnose is navolgbaar en de medicatie was passend bij de gestelde diagnose. De verpleegkundig specialist heeft niet de crisismaatregel opgelegd. Wel heeft zij een beoordeling ten behoeve hiervan aangevraagd, dit is navolgbaar. Overig klachtonderdeel ook ongegrond. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

A2024/7278
Beslissing van 3 juni 2025

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 3 juni 2025 op de klacht van:

A,
verblijvende in B,
klager,

tegen

C,
verpleegkundig specialist GGZ,
werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundig specialist,
gemachtigden: mr. A.W. Hielkema en mr. P. Dijkstra, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort
1.1 Klager was van 28 februari 2022 tot en met 14 maart 2022 opgenomen op de high intensive care van een GGZ-instelling. De verpleegkundig specialist was zijn regiebehandelaar. Klager is van mening dat de verpleegkundig specialist hem niet serieus heeft genomen en dat daardoor ten onrechte de diagnose waanstoornis is gesteld, medicatie is voorgeschreven en een crisismaatregel is opgelegd.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 7 juni 2024;
- de namens klager verzonden e-mail van 13 augustus 2024 en twee e-mails van 19 augustus 2024 met aanvullende bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 19 december 2024.

2.2 Klager heeft op 4 en 8 april 2025 aan de vooronderzoeker van het college telefonisch meegedeeld dat hij de tegen de verpleegkundig specialist gerichte klacht wil intrekken. Daarbij heeft hij gezegd dat hij de klacht op een later moment opnieuw zal indienen. Op grond van artikel 65d lid 2 sub a van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg wordt de behandeling gestaakt, tenzij de aangeklaagde zorgverlener schriftelijk verklaart voortzetting van de klacht te verlangen. De gemachtigde van de verpleegkundig specialist heeft bij brief van 14 april 2025 aan het college bericht dat de verpleegkundig specialist voorzetting van de klachtbehandeling wenst.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten
3.1 Klager was van 1 november 2021 tot en met 14 januari 2022 onder ambulante behandeling bij de crisisdienst van E, in verband met een waanstoornis en cocaïnegebruik. De behandeling werd beëindigd vanwege afwezig ziektebesef en omdat er geen redenen waren voor een verplichte opname.

3.2 Op 28 februari 2022 heeft de crisisdienst bij klager een huisbezoek afgelegd naar aanleiding van een telefonische melding van klager dat hij zich thuis onveilig voelde. Klager heeft zich die dag vrijwillig laten opnemen op de high intensive care van E, locatie F. De verpleegkundig specialist was zijn regiebehandelaar en sprak klager die dag ook zelf over de opname. In het dossier is het volgende opgenomen onder de beschrijvende diagnose: “(…) weer sprake van een toename van de paranoïde wanen. Sprake van een herhaling waarbij patiënt denkt beschoten te worden met lasers door onbekenden waarbij zijn buurman mogelijk in het complot zit. Hiernaast is partner nu ook betrokken geraakt in het waansysteem waarbij patiënt ervan overtuigd is dat zij een buitenechtelijke relatie heeft en zij hem al 2 jaar vergiftigd met rattengif. Luxerende factor is wat onduidelijk maar een toename van cocaïnegebruik lijkt een rol te spelen.(…) Concluderend sprake van exacerbatie van psychotische klachten bij een al bekende waanstoornis, waarschijnlijk verergerd door toename van cocaïnegebruik.” In het verslag wordt melding gemaakt van (dreiging van) agressie in de thuissituatie.

3.3 Op 2 maart 2022 heeft de verpleegkundig specialist een beoordeling aangevraagd door een onafhankelijk psychiater in het kader van de aanvraag van een crisismaatregel. Klager is toen beoordeeld door psychiater G (verweerster in de zaak A2024/7277). De crisismaatregel werd diezelfde dag opgelegd en op 7 maart 2022 heeft de rechtbank de crisismaatregel voor drie weken voortgezet.

3.4 Op 9 maart 2022 heeft de verpleegkundig specialist contact gehad met de vrouw van klager in H, met de huisarts van klager en met klager zelf. Op basis van deze gesprekken is geconcludeerd dat klager veilig naar familie in H kon reizen en dat er toezicht zou zijn op het continueren van de antipsychotica. Daarop is een ontslagprocedure ingezet en is klager op 14 maart 2022 met ontslag gegaan.

4. De klacht en de reactie van de verpleegkundig specialist
4.1 Klager verwijt de verpleegkundig specialist dat zij:
a) op basis van onterechte aannames en valse verklaringen van de vriendin van klager een crisismaatregel heeft opgelegd;
b) klager niet serieus heeft genomen en dat zij (daardoor) ten onrechte de diagnose waanstoornis/schizofrenie heeft vastgesteld;
c) klager nooit zelf heeft onderzocht;
d) ten onrechte medicatie heeft voorgeschreven;
e) een verkeerde diagnose heeft gegeven waardoor klager TBS met dwangverpleging riskeert.

4.2 De verpleegkundige specialist heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de verpleegkundig specialist de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundig specialist. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundig specialist geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.2 Het college oordeelt dat de verpleegkundig specialist niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.

De klachtonderdelen a) tot en met d) niet zelf onderzocht, onjuiste diagnose, ten onrechte medicatie voorgeschreven en crisismaatregel opgelegd
5.3 Het college beoordeelt deze klachtonderdelen gezamenlijk omdat deze allemaal gaan over de beoordeling en behandeling van klager. Volgens klager heeft de verpleegkundig specialist zich laten misleiden door de verklaringen van zijn vriendin. Hij vindt dat de verpleegkundig specialist hem had moeten onderzoeken en de moeite had moeten nemen om zijn kant van het verhaal te verifiëren. Daardoor is ten onrechte de diagnose gesteld, medicatie voorgeschreven en een crisismaatregel opgelegd. Klager heeft bij zijn klacht meerdere bewijsstukken ingebracht, waaronder medische stukken uit een ziekenhuis in H. Hieruit zou blijken dat er resten arsenicum in zijn bloed zijn aangetroffen. Verder zou op basis van een CT-scan zijn vastgesteld dat hij geen schizofrenie heeft.

5.4 Het college kan klager niet volgen in zijn verwijt dat de verpleegkundig specialist hem niet zelf heeft onderzocht. Uit het medisch dossier blijkt dat de verpleegkundig specialist hem regelmatig heeft gezien en haar observaties heeft genoteerd in het dossier. Op 1 maart 2022 is klager lichamelijk onderzocht, maar hierbij werd geen andere verklaring voor de klachten van klager gevonden. Naar het oordeel van het college is de diagnose ‘waanstoornis’ goed onderbouwd en navolgbaar. Niet gebleken is dat de verpleegkundig specialist klager niet serieus heeft genomen of dat zij is uitgegaan van de verklaringen van zijn vriendin.

5.5 De verpleegkundig specialist heeft bij de opname van klager lorazepam (4 dd 2,5 mg) voorgeschreven en op 2 maart 2022 heeft zij, in overleg met klager, olanzapine (15 mg 1dd1) voorgeschreven. Deze medicatie is passend bij de gestelde diagnose en de gedragingen die klager had laten zien. Voordat de olanzapine is voorgeschreven is een ECG gemaakt en is overleg gevoerd met een cardioloog omdat klager een voorgeschiedenis had met cardiale problematiek. Dit is zorgvuldig geweest.

5.6 De verpleegkundig specialist heeft niet de crisismaatregel opgelegd. Wel heeft zij op 2 maart 2022 een beoordeling ten behoeve van de aanvraag van de crisismaatregel aangevraagd. Uit de notities van die dag in het dossier van klager blijkt dat de spanning bij klager opliep, dat hij medicatie weigerde en dat hij met ontslag wilde. Het is navolgbaar dat de verpleegkundig specialist naar aanleiding hiervan heeft besloten om klager door een onafhankelijk psychiater te laten beoordelen voor de voorbereiding van een crisismaatregel.

5.7 De klachtonderdelen a) tot en met d) zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e) gevolg voor strafzaak
5.8 Klager heeft naar voren gebracht dat de stukken uit zijn medisch dossier gebruikt zijn in een strafzaak tegen hem. Een second opinion, waaruit zou blijken dat er geen sprake is van schizofrenie, is in het strafproces niet meegenomen. Vanwege de door de verpleegkundig specialist gestelde diagnose riskeert hij nu TBS met dwangverpleging. Het college is van oordeel dat de verpleegkundig specialist hier niet verantwoordelijk voor kan worden gehouden, omdat zij geen invloed heeft op de strafzaak en de stukken die hierbij worden gebruikt. Daarnaast is het college van oordeel, zoals hierboven overwogen, dat de verpleegkundig specialist op zorgvuldige wijze tot de diagnose is gekomen. Ook klachtonderdeel e) is daarom kennelijk ongegrond.

Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 3 juni 2025 door E.A. Messer, voorzitter, W.M.E. Bil en
W.J. van der Meer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris.