ECLI:NL:TGZRAMS:2025:140 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7277
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:140 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-06-2025 |
Datum publicatie: | 03-06-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7277 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. In het kader van de voorbereiding van een crisismaatregel heeft de psychiater een medische verklaring opgesteld. De psychiater heeft klager zelf onderzocht en heeft op goede gronden tot haar diagnose kunnen komen. Overige klachtonderdelen ook ongegrond. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
A2024/7277
Beslissing van 3 juni 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 3 juni 2025 op de klacht van:
A,
verblijvende in B,
klager,
tegen
C,
psychiater,
werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de psychiater,
gemachtigden: mr. A.W. Hielkema en mr. P. Dijkstra, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager was opgenomen op de high intensive care van een GGZ-instelling. In het
kader van de voorbereiding van een crisismaatregel heeft de psychiater een medische
verklaring opgesteld. Klager verwijt de psychiater dat zij hem niet serieus heeft
genomen, een onjuiste diagnose heeft gesteld en ten onrechte een crisismaatregel heeft
opgelegd.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 7 juni 2024;
- de namens klager verzonden e-mails van 13 en 19 augustus 2024 met aanvullende
bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 19 december 2024.
2.2 Klager heeft op 4 en 8 april 2025 aan de vooronderzoeker van het college telefonisch meegedeeld dat hij de tegen de psychiater gerichte klacht wil intrekken. Daarbij heeft hij gezegd dat hij de klacht op een later moment opnieuw zal indienen. Op grond van artikel 65d lid 2 sub a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt de behandeling gestaakt, tenzij de aangeklaagde zorgverlener schriftelijk verklaart voortzetting van de klacht te verlangen. De gemachtigde van de psychiater heeft bij brief van 14 april 2025 aan het college bericht dat de psychiater voorzetting van de klachtbehandeling wenst.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Na een eerdere ambulante behandeling bij de crisisdienst van E, was klager vanaf
28 februari 2022 vrijwillig opgenomen op de high intensive care van die GGZ-instelling.
Zijn regiebehandelaar was mevrouw F, verpleegkundig specialist (verweerster in de
zaak A2024/7278, hierna: de regiebehandelaar).
3.2 Bij opname op de high intensive care is in het dossier van klager het volgende opgenomen: “(…) weer sprake van een toename van de paranoïde wanen. Sprake van een herhaling waarbij patiënt denkt beschoten te worden met lasers door onbekenden waarbij zijn buurman mogelijk in het complot zit. Hiernaast is partner nu ook betrokken geraakt in het waansysteem waarbij patiënt ervan overtuigd is dat zij een buitenechtelijke relatie heeft en zij hem al 2 jaar vergiftigd met rattengif. Luxerende factor is wat onduidelijk maar een toename van cocaïnegebruik lijkt een rol te spelen.” In het verslag wordt melding gemaakt van (dreiging van) agressie in de thuissituatie.
3.3 Vanwege oplopende spanning en omdat klager met ontslag wilde, heeft de regiebehandelaar op 2 maart 2022 een beoordeling aangevraagd ten behoeve van de voorbereiding op een crisismaatregel. De psychiater heeft die dag een medische verklaring opgesteld, waarin zij concludeert dat verplichte zorg voor klager nodig is. Diezelfde dag is de crisismaatregel opgelegd. Op 7 maart 2022 heeft de rechtbank de crisismaatregel voor drie weken voortgezet.
3.4 Op 9 maart 2022 heeft de regiebehandelaar contact gehad met klager, zijn vrouw in G en zijn huisarts. Op basis van deze gesprekken is geconcludeerd dat klager veilig naar familie in G kon reizen en dat er toezicht zou zijn op het continueren van de antipsychotica. Daarop is een ontslagprocedure ingezet en is klager op 14 maart 2022 met ontslag gegaan.
4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Klager verwijt de psychiater dat zij:
a) op basis van onterechte aannames en valse verklaringen van de vriendin van klager
een crisismaatregel heeft opgelegd;
b) klager niet serieus heeft genomen en dat zij (daardoor) ten onrechte de diagnose
waanstoornis/schizofrenie heeft vastgesteld;
c) klager nooit zelf heeft onderzocht;
d) een verkeerde diagnose heeft gegeven waardoor klager TBS met dwangverpleging
riskeert.
4.2 De psychiater heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
5.2 Het college oordeelt dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
De klachtonderdelen a) tot en met c) opleggen crisismaatregel, onjuiste diagnose en
niet zelf onderzocht
5.3 Het college beoordeelt deze klachtonderdelen gezamenlijk omdat deze allemaal
gaan over de beoordeling door de psychiater op 2 maart 2022. Volgens klager heeft
de psychiater hem niet zelf onderzocht en is zij uitgegaan van de onjuiste verklaringen
van zijn vriendin. Klager vindt dat de psychiater zijn kant van het verhaal had moeten
verifiëren. Volgens hem is er geen sprake van wanen, maar van bedreigingen uit het
criminele circuit. Klager heeft bij zijn klacht meerdere bewijsstukken ingebracht,
waaronder medische stukken uit een ziekenhuis in G. Hieruit zou blijken dat er resten
arsenicum in zijn bloed zijn aangetroffen. Verder zou op basis van een CT-scan zijn
vastgesteld dat hij geen schizofrenie heeft.
5.4 De psychiater heeft toegelicht dat een arts-assistent op 2 maart 2022 een groot deel van het gesprek met klager heeft gevoerd, maar dat zij klager ook zelf heeft gezien en gesproken. Het college heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de psychiater klager die dag niet zelf heeft beoordeeld. Uit de medische verklaring volgt dat klager is beoordeeld door een anios en de psychiater.
5.5 De psychiater heeft de crisismaatregel niet zelf opgelegd, dit is aan de burgemeester van de plaats waar de patiënt verblijft, maar zij heeft wel geoordeeld dat een crisismaatregel geïndiceerd was. Naar het oordeel van het college heeft de psychiater deze conclusie in haar verklaring voldoende onderbouwd en is niet gebleken dat zij is uitgegaan van de verklaringen van de vriendin van klager.
5.6 In de medische verklaring heeft de psychiater als (vermoedelijke) diagnose vermeld ‘Waanstoornis: achtervolgingstype bij onderliggend een stoornis in gebruik van cocaïne’ en als DSM-classificatie heeft zij op het formulier ingevuld dat er sprake is van ‘schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen’ en ‘middelgerelateerde verslavingsstoornissen’. Deze diagnose is voldoende onderbouwd door middel van de gedragingen die zij bij klager heeft gezien en die ook aansloten bij de waarnemingen van andere betrokken zorgverleners. Dat er volgens klager later arsenicum in zijn bloed is aangetroffen en een CT-scan is gemaakt waarmee de diagnose niet werd bevestigd, maakt niet dat de beoordeling door de psychiater onzorgvuldig is geweest.
5.7 De psychiater heeft verder meerdere gedragingen en feiten beschreven waaruit bleek dat er een vermoeden was dat het gedrag van klager onmiddellijk dreigend nadeel zou veroorzaken, bestaande uit gevaar voor agressie naar anderen, gevaar dat hij vanuit geladenheid en de dreiging hierbij agressie over zich afroept en gevaar dat hij in het verkeer een ongeluk veroorzaakt. Er is op 2 maart 2022 onderzocht of het gevaar kon worden afgewend indien klager naar familie in G zou reizen. Het is verdedigbaar dat de psychiater op dat moment concludeerde dat dit geen veilige optie was. Dat een week later een andere conclusie is getrokken maakt dit niet anders. Toen waren er namelijk wel aanwijzingen dat klager veilig met ontslag kon, omdat klager inmiddels ander gedrag had laten zien en er afspraken waren gemaakt over het continueren van de antipsychotica.
5.8 De klachtonderdelen a) tot en met c) zijn daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d) gevolg voor strafzaak
5.9 Klager heeft naar voren gebracht dat de stukken uit zijn medisch dossier gebruikt
zijn in een strafzaak tegen hem. Een second opinion, waaruit zou blijken dat er geen
sprake is van schizofrenie, is in het strafproces niet meegenomen. Vanwege de door
de psychiater gestelde diagnose riskeert hij nu TBS met dwangverpleging. Het college
is van oordeel dat de psychiater hier niet verantwoordelijk voor kan worden gehouden,
omdat zij geen invloed heeft op de strafzaak en de stukken die hierbij worden gebruikt.
Daarnaast heeft het college hierboven overwogen, dat de psychiater op zorgvuldige
wijze tot de diagnose is gekomen. Ook klachtonderdeel d) is daarom kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 3 juni 2025 door E.A. Messer, voorzitter, F.M.J. Bruggeman
en T.A. Wouters, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris.