ECLI:NL:TGZRAMS:2025:138 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7583
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:138 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-05-2025 |
Datum publicatie: | 28-05-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7583 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een huisarts. De huisarts wordt verweten dat hij de patiënt onheus heeft bejegend en dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan, waardoor vertraging is opgetreden in de behandeling van de longtumor bij de patiënt. Het college stelt vast dat de consulten niet goed (of in ieder geval niet optimaal) verliepen, maar het college kan niet vaststellen hoe de gesprekken precies zijn gegaan. Het college stelt vast dat de huisarts klager driemaal heeft gezien binnen een beperkte tijdspanne en dat het contact en de communicatie tijdens deze consulten niet optimaal was. Het college is van opvatting dat de huisarts (binnen genoemde beperkingen) op zorgvuldige wijze onderzoek heeft gedaan en tot de conclusies heeft kunnen komen waartoe hij is gekomen. Beide klachtonderdelen zijn ongegrond. |
A2024/7583
Beslissing van 28 mei 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 28 mei 2025 op de klacht van:
A,
overleden november 2024,
klager,
optredend voor hem B, hierna ook: klaagster,
wonende in C,
tegen
D,
huisarts,
destijds werkzaam in E,
verweerder, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. R. Kroes, werkzaam te Amsterdam.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 B klaagt namens haar overleden schoonvader (klager in deze klachtprocedure)
over de behandeling door de huisarts. Zij is van mening dat de huisarts ernstige fouten
heeft gemaakt (waaronder een verkeerde diagnose) waardoor de behandeling van de longtumor
bij haar schoonvader vertraging heeft opgelopen en hij onnodig pijn heeft gehad.
1.2 De huisarts verklaart dat hij deugdelijk (aanvullend) onderzoek heeft verricht en op grond daarvan een op zichzelf genomen begrijpelijke diagnose heeft gesteld (spierproblemen) die achteraf onjuist blijkt te zijn. Hij is van opvatting dat hij daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en de klacht daarmee ongegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 4 september 2024 en;
- het verweerschrift met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 18 april 2025. De partijen zijn verschenen, klaagster vergezeld van haar schoonmoeder en partner, en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen en hun gemachtigde hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Verweerder heeft een verklaring voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager is geboren in 1971. Bij hem wordt in mei 2023 longkanker geconstateerd,
hij is aan deze ziekte in november 2024 overleden. Namens hem wordt geklaagd over
de behandeling door de huisarts, destijds werkzaam als waarnemer in F in E. De huisarts
heeft klager tussen 17 februari en 15 maart 2023 driemaal gezien op consult.
3.2 Klager bezocht de huisartsenpraktijk enkele keren per jaar voor klachten samenhangend met de longen. In september 2015 meldt hij zich met borstkasklachten en in mei 2019 met hoestklachten. Klager rookte ruim een pakje sigaretten per dag gedurende veertig jaar. Meerdere malen is een X-thorax gemaakt, waarop geen bijzonderheden te zien waren.
3.3 Op 3 januari 2023 komt klager op consult bij een collega-huisarts van verweerder, gevolgd door een herhaalconsult op 12 januari, met hoestklachten en pijn aan de ribben. Saturatie en pols zijn normaal, en er zijn geen alarmsignalen. Klager krijgt het advies uit te zieken, met het advies om contact op te nemen bij verergering van de klachten. Op 6 februari 2023 volgt een telefoontje over aanhoudende pijn aan de ribben, maar klager komt die dag niet op consult.
3.4 Op 17 februari 2023 volgt het eerste consult met de huisarts. Bij het ophalen in de wachtkamer valt de huisarts niets op, maar in de spreekkamer zijn er direct hevige uitingen van pijn. Dit bemoeilijkt het lichamelijke onderzoek. Hij krijgt ook geen goed contact met klager, vanwege de emoties en onrust en schreeuwen van klager. Klager zegt zijn armen niet te kunnen bewegen, terwijl hij wild zwaait met beide armen – aldus de huisarts. In het dossier maakt de huisarts melding van een ‘theatrale presentatie’. In het dossier zijn meerdere brieven aangaande verslavingszorg opgenomen, klager gebruikte lange tijd methadon.
3.5 Bij het consult op 17 februari 2023 is sprake van drukpijn bij het schouderblad op de spieren die naar de bovenarm gaan zonder andere afwijkingen, en geen drukpijn op de borstkas. De huisarts concludeert dat er mogelijk sprake is van een spier– of peesletsel. Gelet op dit vermoeden laat de huisarts een echo maken van de rechterschouder.
3.6 Op het tweede consult op 8 maart 2023 vertelt de huisarts dat de echo geen afwijkingen
heeft laten zien. Klager meldt wederom veel pijn, maar vertelt ook dat hij een dag
eerder nog heeft gebokst. De huisarts vindt het ook in dit consult moeilijk om de
klachten goed uit te vragen, klager en zijn echtgenote kibbelen veel in een hem onbekende
taal. Zij stellen veel vragen maar luisteren niet – aldus de huisarts. Hij beschrijft
het als een ontregelend consult waarin hij niet de regie kan voeren. De huisarts stelt
vast dat de pijn nu meer aan de rugzijde wordt aangegeven met drukpijn aan de mediale
rand van het rechter schouderblad. Gelet op deze bevindingen regelt de huisarts röntgenonderzoek
van de rechterschouder en rechterschouderblad, en een bloedonderzoek. Door klager
wordt niet gevraagd om een longfoto, de huisarts ziet daar ook geen aanleiding voor
omdat alarmsignalen ontbreken.
3.7 De huisarts brengt zijn ervaringen (slechte communicatie met klager) in tijdens een intervisiebijeenkomst op 14 maart 2023. Hij hoopt hier handvatten te krijgen voor een betere communicatie.
3.8 Op het derde (en voor de huisarts laatste) consult op 15 maart 2023 vertelt hij aan klager dat het röntgenonderzoek geen afwijkingen heeft laten zien. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van bloedonderzoek. De huisarts concludeert dat sprake is van spierproblemen en schrijft klager oefentherapie voor. Vanwege een verleden met middelengebruik is de huisarts terughoudend met pijnbestrijding, voor de pijn schrijft hij eenmalig tramadol voor.
3.9 Op 16 maart 2023 meldt klager zich met pijn bij de Huisartsenpost G. Hij vertelt dat hij tien kilogram is afgevallen. Hij krijgt het advies om contact op te nemen met zijn eigen huisarts. Op 21 maart 2023 komt klager op consult bij een collega-huisarts die een X-thorax aanvraagt. Daarop wordt een afwijking in de rechterlongtop geconstateerd en klager wordt op 23 maart 2023 verwezen naar de longarts. De longarts laat een CT-thorax maken, waarbij wordt gedacht aan een doorgemaakte tuberculose-infectie. Nader onderzoek wijst in de richting van een longcarcinoom. Op 8 mei 2023 volgt de definitieve diagnose adenocarcinoom van de long, waarbij voorts wordt vastgesteld dat sprake is van doorgroei van de tumormassa richting de zenuwbanen boven de longtop. Op 16 mei 2023 wordt gestart met bestraling, in november 2024 komt klager te overlijden.
3.10 Na de doorverwijzing naar de longarts heeft de huisarts meerdere malen getracht om contact op te nemen met klager en zijn familie. Op 15 mei 2023 heeft klager vergezeld van zijn echtgenote een gesprek met de praktijkhouder. Zij vertellen dat zij ontevreden zijn over de huisarts maar geen gesprek willen. De huisarts stuurt klager op 31 mei 2023 een brief waarin hij zijn excuses aanbiedt voor de diagnose die achteraf onjuist blijkt te zijn. Hij biedt aan hierover in gesprek te gaan maar respecteert het als zij dat (vooralsnog) niet willen.
3.11 Op 21 oktober 2022 heeft de echtgenote van de patiënt de huisarts bezocht voor een consult. Zij heeft daarbij de spreekkamer voortijdig verlaten. In de klacht wordt het vermoeden uitgesproken dat een soortgelijke situatie zich ook heeft voorgedaan op 8 maart 2023.
4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klager verwijt de huisarts, zo vat het college de klacht samen, dat hij:
a) klager onheus heeft bejegend tijdens de consulten waardoor klager zich niet begrepen
en gehoord voelde;
b) klager onvoldoende heeft onderzocht (geen longfoto en geen bloedonderzoek) en
mede daardoor een verkeerde diagnose heeft gesteld waardoor vertraging is opgetreden
in de behandeling.
4.2 De huisarts erkent dat hij de klachten verkeerd heeft geïnterpreteerd als spierproblemen terwijl later de diagnose longkanker is gesteld. Hij is echter van opvatting dat hem daarvoor geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college stelt voorop dat het zich realiseert dat klaagster, haar partner
en haar schoonmoeder geraakt zijn door de gebeurtenissen, meer in het bijzonder de
ziekte en het overlijden van hun (schoon)vader en man. Het college heeft daar oog
voor, maar moet in deze procedure beoordelen of de huisarts bij het beroepsmatig handelen
is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dat is
een zakelijke beoordeling, waarin minder oog is voor het emotionele aspect van de
situatie van klaagster, haar partner en haar schoonmoeder.
Welke criteria gelden bij de beoordeling van de klachtonderdelen?
5.2 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Klachtonderdeel a) een onheuse bejegening van klager
5.3 Klager verwijt de huisarts een onheuse bejegening waardoor hij zich niet begrepen
en gehoord voelde.
5.4 De huisarts erkent en onderkent dat de communicatie in de spreekkamer onvoldoende was. Daardoor konden de klachten niet goed worden uitgevraagd en besproken, en kon hij niet altijd het lichamelijk onderzoek in voldoende mate uitvoeren. Klager wijt dit alles aan een onheuse bejegening door de huisarts en het niet juist inschatten van de klachten. De huisarts wijt het aan het niet goed luisteren, geen antwoord geven op vragen en onderling (klager en zijn echtgenote) kibbelen in een voor hem vreemde taal. De communicatie werd ook bemoeilijkt omdat klager een keer te laat was op het spreekuur (waardoor er geschoven moest worden), vanwege de drukte op de praktijk waardoor het niet mogelijk was om een collega mee te laten kijken, en klager wisselend was in zijn uitingen over pijn.
5.5 Het college stelt vast dat klager en de huisarts het eens zijn dat de consulten niet goed (of in ieder geval niet optimaal) verliepen. Zij verklaren tegenstrijdig over de oorzaak daarvan en de inhoud en wijze van communicatie in de spreekkamer. De verwijten van klager laten zich achteraf moeilijk op hun juistheid beoordelen. Het gaat dan om de toon, de context waarin woorden of uitlatingen worden gebruikt, en mogelijke misverstanden tussen patiënt en arts. Nu alleen klager, zijn echtgenote en de huisarts aan die gesprekken hebben deelgenomen, en alleen de echtgenote daarover kan verklaren (zoals zij ter zitting heeft gedaan) is niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de echtgenote van klager minder geloof verdient dan dat van de huisarts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager (en diens echtgenote) en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.
5.6 Het college merkt in dit verband op dat de huisarts heeft verklaard dat ook hij de communicatie niet optimaal vond. Hij heeft deze ervaring (anoniem) ingebracht in zijn Intervisiegroep en op die wijze geprobeerd om (voor zover die gebrekkige communicatie hem is toe te rekenen) aanwijzingen en suggesties te krijgen voor verbetering. Aansluitend heeft hij in november 2023 een cursus gevolgd om ook bij moeilijke patiëntcontacten effectief te communiceren.
5.7 Klager klaagt over de notitie ‘theatrale presentatie’ in het dossier en ziet dat als miskenning van de door hem ervaren pijn. Het college begrijpt dat dit als zodanig op klager is overgekomen. Echter, het college volgt de huisarts in zijn toelichting dat de omschrijving ‘theatraal’ moet worden gezien als het vaststellen van de discrepantie tussen de uiting door klager van pijn, en de observaties van de huisarts bij het lichamelijk onderzoek. Het is niet als diskwalificatie bedoeld, maar als een medisch technische notitie, zonder de bedoeling om klager te kwetsen.
5.8 Op 21 oktober 2022 heeft de echtgenote van klager de huisarts bezocht voor een consult, en heeft daarbij de spreekkamer voortijdig verlaten. Volgens klaagster was dat het gevolg van een onprettige bejegening door de huisarts waarna zij door hem de spreekkamer werd uitgezet. Volgens de huisarts was dat door de stemverheffing bij mevrouw waarna hij haar vriendelijk heeft verzocht de spreekkamer te verlaten. Wat daar van zij, in de klacht wordt het vermoeden uitgesproken dat een soortgelijke situatie zich ook heeft voorgedaan op 8 maart 2023 met klager. Dat wordt betwist door de huisarts, volgens hem heeft deze situatie zich alleen voorgedaan in 2022 in een consult met alleen de echtgenote. Omdat alleen sprake is van een vermoeden dat door de huisarts gemotiveerd is weersproken, zal het college dit klachtonderdeel verder onbesproken laten.
5.9 Op grond van het voorgaande komt het college tot de conclusie dat het contact en de communicatie bij de drie consulten niet voldoende was om tot een optimale diagnose te komen. In zoverre zijn partijen het eens. De huisarts heeft deze beperking (wat er zij van de oorzaak, dus wie het aan te rekenen is) onderkend en zijnerzijds gepoogd om de communicatie te verbeteren. Onder andere door het in zijn Intervisiegroep te bespreken. Dat het contact desondanks niet (voldoende) is verbeterd, ook al omdat het contact zich beperkte tot drie consulten in een beperkte tijdspanne, is de huisarts niet tuchtrechtelijk te verwijten.
5.10 Het college merkt in dit verband op dat de huisarts meermalen heeft aangeboden om in contact te treden, om de gebeurtenissen en de trieste afloop te bespreken. De familie heeft daar vooralsnog van afgezien. Het college heeft partijen ter zitting voorgehouden dat het (op basis van de opmerkingen van partijen) de indruk heeft dat een dergelijk contact zinvol kan zijn, ongeacht de door het college te nemen beslissing. Het college heeft beide gemachtigde de mogelijkheid voorgehouden om een dergelijk contact te faciliteren.
Klachtonderdeel b) onvoldoende onderzoek en verkeerde diagnose;
5.11 Klager verwijt de huisarts dat hij ondanks aandringen van hem en zijn echtgenote
geen longfoto heeft laten maken en geen bloedonderzoek heeft laten uitvoeren. Mede
daardoor is een verkeerde diagnose gesteld en is vertraging opgetreden in de behandeling
van de longtumor.
5.12 De huisarts erkent dat hij de klachten verkeerd heeft geïnterpreteerd als spierproblemen terwijl later de diagnose longkanker is gesteld. Hij is echter van opvatting dat hij destijds, op grond van de bevindingen bij de drie consulten, de echo van de schouder en de röntgenfoto van de schouder en het schouderblad op goede gronden kon concluderen tot spierproblemen en kon adviseren tot oefentherapie en pijnbestrijding. Dat op een later moment, na aanvullend onderzoek bleek dat sprake was van een longtumor kan hem niet worden aangerekend. Achteraf had hij graag eerder die diagnose gesteld, maar dat maakt niet dat zijn diagnose na de drie consulten daarom verkeerd was.
5.13 Het college stelt vast dat de huisarts klager driemaal heeft gezien binnen een beperkte tijdspanne. Het college neemt daarbij mede in aanmerking dat het contact, de communicatie tijdens deze drie consulten niet optimaal was vanwege ervaren pijn, onzekerheid en andere emoties. Dat is een feitelijke constatering, zonder dat (een der) partijen aan te rekenen. Echter, dat is wel een complicerende factor bij het stellen van een diagnose.
5.14 Het college heeft ter zitting de drie consulten in detail met de huisarts doorgenomen, inclusief zijn tussentijdse werkhypotheses en de door hem aangevraagde onderzoeken. Klager klaagde tijdens de consulten slechts over pijn in de schouder. Andere signalen die konden duiden op longkanker (prikkelhoest, longontsteking, bloed ophoesten, kortademig, afvallen en dergelijke) werden door klager niet genoemd. Het in de klacht genoemde verzoek om een bloedonderzoek is door de huisarts aangeboden, maar daarvan heeft klager geen gebruik gemaakt. De stelling dat gevraagd is om een longfoto vindt geen steun in het dossier, nog daargelaten dat de huisarts op goede gronden daar in dit stadium van kon afzien. De bij klager vastgestelde longkanker is van dien aard dat het in de regel niet snel is vast te stellen. De door klager genoemde symptomen (schouderklachten en borstkasklachten) kunnen een uiting zijn van longkanker, maar kunnen ook heel andere oorzaken hebben.
5.15 Het college is van opvatting dat de huisarts (binnen genoemde beperkingen) op zorgvuldige wijze onderzoek heeft gedaan en tot de conclusies (en vervolgonderzoeken) heeft kunnen komen waartoe hij is gekomen. De constateringen en aannames zijn op zichzelf genomen logisch en consistent. Dat achteraf gezien, de huisarts op het verkeerde spoor zat, is hem niet aan te rekenen. De eerder dat jaar door klager opgelopen luchtweginfectie, is door de huisarts bij zijn beoordeling meegenomen. Zijn conclusie dat deze infectie geen aanleiding gaf tot een andere diagnose en/of extra onderzoek, kan het college volgen.
5.16 Hoewel het college uiteraard begrip heeft voor de vragen en verwijten van de familie (zeker gezien het fatale verloop), leidt dat niet tot het oordeel dat de huisarts zijn (naar achteraf blijkt) onjuiste diagnose is aan te rekenen en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is naar het oordeel van het college dan ook ongegrond.
Slotsom
5.17 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht ongegrond is.
Publicatie
5.18 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere huisartsen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren.
De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen
of instanties herleidbare gegevens.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden
bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch
Contact.
Deze beslissing is gegeven door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, L.W.M. Creemers,
lid-jurist, A. Medema, M.C. Wolfs-Smits en G.J. Dogterom, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door R. van der Vaart, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.