ECLI:NL:TGZCTG:2025:9 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2371

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:9
Datum uitspraak: 22-01-2025
Datum publicatie: 22-01-2025
Zaaknummer(s): C2024/2371
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: .

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2371 van
A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg, hierna: klager, gemachtigde: mr. R. Kaya, advocaat te Enschede,
en
C., wonende in B., D., wonende in B., E., wonende in F.,
appellanten, hierna gedrieën: appellanten, gemachtigde:
mr. R. Kaya, advocaat te Enschede,
tegen
G., specialist ouderengeneeskunde, destijds werkzaam in B.,
verweerder in beide instanties, hierna: de specialist ouderengeneeskunde, gemachtigde: mr. L.A. van Driel, advocaat te Venlo.
1. Procesverloop, leeswijzer en oordeel
Klager heeft op 7 september 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in ’s Hertogenbosch een klacht ingediend tegen de specialist ouderengeneeskunde. Dat college heeft in zijn beslissing van 17 januari 2024, onder nummer H2022/4851, klager in de klachtonderdelen 2,3,4,6 en
7 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen 1 en 5 kennelijk ongegrond verklaard.
Klager en appellanten hebben tegen die beslissing gezamenlijk beroep ingesteld. De specialist ouderengeneeskunde heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Klager en appellanten hebben een reactie op het verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 november 2024. Klager en appellant C. waren beiden aanwezig. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigde mr. R. Kaya. De specialist ouderengeneeskunde was eveneens aanwezig. Hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L.A. van Driel. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht.
Het Centraal Tuchtcollege zal appellanten C., D. en E. in het beroep niet-ontvankelijk verklaren en het beroep van klager deels niet-ontvankelijk verklaren en voor het overige verwerpen. Het college is het eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege herhaalt eerst de inhoud van deze beslissing in punt 2 van de uitspraak. Vanaf punt 3 legt het Centraal Tuchtcollege uit hoe het tot zijn oordeel is gekomen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Klager heeft namens zijn zus (patiënte) een klacht ingediend tegen de SO. Op
20 april 2022 is een mentor benoemd over patiënte. Deze mentor, de wettelijk vertegenwoordiger van patiënte, stemt niet in met de klacht. Volgens de uitgangspunten in het tuchtrecht is klager daardoor niet gerechtigd deze klacht namens patiënte in te dienen.
1.2 Klager benoemt ook twee verwijten die hem wel zelf aangaan te weten onvoldoende en onzorgvuldige communicatie en het zonder voorafgaand overleg met klager voorschrijven van antidepressiva aan patiënte. Het college komt tot het oordeel dat deze klachten ongegrond zijn. Van verwijtbare communicatie of niet-communicatie is niet gebleken, omdat de SO met de eerste contactpersoon en nadien met de mentor heeft afgestemd en geen verplichting had tot een dergelijke afstemming met klager.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat klager deels kennelijk niet-ontvankelijk en de klacht deels kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klager niet-ontvankelijk dan wel de klacht ongegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 7 september 2022, met bijlagen;
- de brief van 31 oktober 2022, waarin de secretaris klager vraagt het mentorschap van patiënte toe te lichten;
- de brief van klager met bijlagen, ontvangen op 8 november 2022, waarin klager de positie van de mentor van patiënte toelicht;
- de brief van klager van 1 december 2022, met de beschikking van de rechtbank van 20 april 2022, waarmee ten behoeve van patiënte professioneel mentorschap en bewindvoering is ingesteld;
- de brief van klager ontvangen op 1 februari 2023, met het verzoekschrift van de mentor van 15 december 2022 tot ontslag bewindvoering en mentorschap;
- het verweerschrift met de bijlagen, waarbij het medisch dossier op verzoek van de SO (artikel 67 lid 3 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, Wet BIG) niet aan klager is toegestuurd;
- de brief van 3 mei 2023, waarin de secretaris de SO vraagt zijn reactie te geven op de communicatie met klager;
- de brief van de gemachtigde van de SO van 31 mei 2023 met bijlagen;
- de brief van klager ontvangen op 7 augustus 2023 met als bijlage een verklaring van mevrouw C., nicht van klager;
- de brief van de gemachtigde van verweerder van 9 oktober 2023, met als bijlage een kopie van het arrest van het gerechtshof H. van 13 juli 2023;
- proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek dat is gehouden op
9 oktober 2023.
3. De feiten
3.1 Patiënte (geboren in 1962) is op 21 december 2021 vanwege niet-aangeboren hersenletsel als gevolg van een herseninfarct opgenomen bij de zorgorganisatie waar de SO werkt. De SO was tot september 2022 hoofdbehandelaar van patiënte.
3.2 Op 20 april 2022 heeft de rechtbank ten behoeve van patiënte een onafhankelijke professionele mentor (en bewindvoerder) benoemd, met ingangsdatum van 1 mei 2022. Op 14 september 2022 heeft de kantonrechter het verzoek van de dochter van patiënte, ondersteund door klager, tot opheffing van het mentorschap afgewezen.
3.3 De mentor, de wettelijk vertegenwoordiger van patiënte, stemt niet in met de klacht. Volgens de uitgangspunten in het tuchtrecht is klager daardoor niet gerechtigd deze klacht namens patiënte in te dienen.
3.4 Klager heeft op diverse momenten getracht contact te zoeken met de SO om te overleggen over het beleid dat de SO hanteerde ten opzichte van patiënte. De SO is niet op de verzoeken tot inhoudelijk contact ingegaan, maar heeft wel contact gehouden met de contactpersoon van de familie, niet zijnde klager maar een ander familielid, dan wel met de mentor.
4. De klacht en de reactie van verweerder
4.1 Klager verwijt verweerder dat:
a. hij niet fatsoenlijk en zorgvuldig met klager heeft gecommuniceerd;
b. hij heeft geweigerd de PEG-sonde bij patiënte te verwijderen;
c. hij heeft geweigerd om een röntgenfoto te laten maken van de linkerheup van
patiënte;
d. hij zware medicatie heeft voorgeschreven op basis van verkeerde diagnoses;
e. hij zonder voorafgaand overleg met klager antidepressiva aan patiënte heeft voorgeschreven;
f. hij heeft geweigerd om patiënte door te verwijzen naar het ziekenhuis voor het maken van een tweede MRI-scan, en
g. heeft geweigerd om patiënte door te verwijzen naar een gespecialiseerd revalidatiecentrum.
4.2 De SO heeft het college verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Daarbij heeft de SO expliciet gewezen op de verklaring van de mentor van 24 februari 2023 (bijlage 5 bij verweerschrift), waarin de mentor schrijft (citaat inclusief eventuele taal- en spelfouten): “(…) Wij kunnen deze klacht niet ondersteunen. Wij hebben een fijne samenwerking ervaren met korte lijnen in de communicatie betreft behandeling en verzorging van mw [patiënte]. Wij hebben niet anders kunnen concluderen dat mevrouw de zorg, zowel medisch als psychisch, heeft gekregen die ze nodig heeft. Daar waar nodig hebben wij samen met de behandelaren ook goede zorgafspraken en plannen kunnen opstellen om de zorg te kunnen monitoren en stappen vooruit te kunnen zetten in de zelfredzaamheid van Mevr. [patiënte]. (…)”.
4.3 De SO stelt zich op het standpunt niet met klager te hoeven overleggen over het beleid en over medicatie, omdat hij dat heeft gedaan met het familielid dat als eerste aanspreekpunt fungeerde. Na instelling van het mentoraat is met de mentor gecommuniceerd.
5. Overwegingen
Ontvankelijkheid en klachtonderdelen 2,3,4,6 en 7
5.1 Klager heeft de klacht ingediend namens patiënte. Het staat vast dat ten behoeve van patiënte mentorschap (en bewindvoering) is ingesteld. Niet klager, maar de mentor is de wettelijk vertegenwoordiger van patiënte.
5.2 Volgens artikel 65 lid 1, sub a Wet BIG kan een tuchtzaak aanhangig worden gemaakt door een schriftelijke klacht van een rechtstreeks belanghebbende. Onder dit begrip valt in ieder geval patiënte zelf, maar ook een naaste betrekking van patiënte. Een naaste betrekking kan rechtstreeks belanghebbend zijn, als patiënte minderjarig zou zijn of anderszins wilsonbekwaam of als patiënte met de indiening van de klacht instemt.
5.3 De onderdelen 2,3,4,6 en 7 van de klacht van klager hebben betrekking op de behandeling van patiënte. De klachten betreffen niet het handelen of nalaten van de SO ten opzichte van klager zelf.
5.4 Op grond van artikel 1:453 Burgerlijk Wetboek is degene ten aanzien van wie een mentor is benoemd, onbevoegd rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn/haar verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. In dat wetsartikel is verder bepaald dat de mentor de betrokkene met betrekking tot die rechtshandelingen in en buiten rechte vertegenwoordigt.
5.5 Dit betekent dat klager slechts over de behandeling van patiënte kan klagen als de mentor van patiënte met de klacht instemt. De mentor heeft geschreven dat zij de klacht niet ondersteunt en toegelicht waarom dat het geval is. Het college leidt daaruit af dat de mentor niet instemt met (voortzetting van) de klacht van klager.
5.6 Gezien het bovenstaande stelt het college vast dat klager niet bevoegd is tot het aanhangig maken van de onderhavige klachtonderdelen 2,3,4,6 en 7 (in de zin van artikel 65 lid 1, sub a, Wet BIG) zodat klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in deze onderdelen van zijn klacht. Het college zal deze klachtonderdelen daarom niet verder inhoudelijk bespreken.
Klachtonderdelen 1 en 5
5.7 Het college oordeelt dat de SO niet gehouden was zijn beleid in het algemeen en specifiek aangaande de antidepressiva met klager te bespreken. Hij had zich slechts te richten op de eerste contactpersoon van de familie en nadien op de mentor. Het college oordeelt dat deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Kern van de klacht
4.1 De zus van klager (patiënte) is na een herseninfarct eind 2021 opgenomen bij de zorgorganisatie waar de specialist ouderengeneeskunde werkt. Klager heeft ten behoeve van patiënte een klacht ingediend tegen de specialist ouderengeneeskunde. De klacht bestaat uit zeven onderdelen. Vijf van deze klachtonderdelen (2, 3, 4, 6 en 7) gaan over de behandeling van patiënte. Twee klachtonderdelen (1 en 5) betreffen het handelen (met name de communicatie) van de specialist ouderengeneeskunde ten opzichte van klager zelf. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in de vijf klachtonderdelen over de behandeling van patiënte en de twee resterende klachtonderdelen ongegrond verklaard.
Standpunten van partijen
4.2 Klager en appellanten zijn het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Appellanten zijn dochters van patiënte. Zij verzoeken het Centraal Tuchtcollege om de klacht in al haar onderdelen alsnog gegrond te verklaren en de specialist ouderengeneeskunde te veroordelen in de kosten van de procedure in beroep en van de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege.
4.3 De specialist ouderengeneeskunde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om appellanten en klager in het beroep niet ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep te verwerpen.
Ontvankelijkheid appellanten in beroep
4.4 Op grond van artikel 73, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) kan tegen een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege bij het Centraal Tuchtcollege beroep worden ingesteld door (a) de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard, (b) de beklaagde en (c) de inspecteur.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat de klacht bij het Regionaal Tuchtcollege alleen door klager namens patiënte is ingediend. Het procesdossier biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de klacht mede door of namens appellanten is ingediend. Klager heeft er tijdens de mondelinge behandeling op
6 november 2024 op gewezen dat hij bij het mondeling vooronderzoek op
9 oktober 2023 heeft gezegd dat hij de klacht ook namens zijn nicht (het college begrijpt: mevrouw C.) heeft ingediend en dat hij in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege al heeft aangegeven dat de drie zusjes (C., D. en E.) hem in de klacht steunen. In het klaagschrift heeft klager echter duidelijk opgeschreven dat hij de klacht indient namens zijn zus omdat zij als gevolg van het opgetreden herseninfarct moeilijk kan spreken of schrijven. Daarbij komt dat klager in een aanvullende verklaring van 1 december 2022 (nogmaals) heeft bevestigd dat zijn zus hem heeft gemachtigd om de klacht in te dienen en dat hij, als het Regionaal Tuchtcollege die verklaring onvoldoende achtte, zelf als mantelzorger de klachten indiende. Dat appellanten klager steunden in de klacht en dat appellant C. dit ook in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege heeft bevestigd, betekent niet dat appellanten als procespartij betrokken waren in de procedure in eerste aanleg. Zij zijn daarom door het Regionaal Tuchtcollege terecht niet als procespartij bij de klachtprocedure aangemerkt. Gelet op artikel 73, eerste lid, Wet BIG, kunnen appellanten, anders dan klager, dus geen beroep instellen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Dit betekent dat zij niet ontvankelijk zijn in het beroep.
Nieuwe klachten in beroep
4.6 Een klager kan in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd en dan alleen – als gezegd – voor zover hij in die klachten door het Regionaal Tuchtcollege niet-ontvankelijk is verklaard of zijn klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover het beroepschrift nieuwe klachten bevat, is klager daarin niet-ontvankelijk. Het Centraal Tuchtcollege beperkt de beoordeling van het beroep tot de zeven klachtonderdelen die vermeld staan in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
De ontvankelijkheid van klager in de klachtonderdelen 2, 3, 4, 6 en 7
4.7 In artikel 65, eerste lid, onder a, Wet BIG is vastgelegd dat een klacht kan worden ingediend door een rechtstreeks belanghebbende. Daarbij dient in de eerste plaats te worden gedacht aan de patiënt van een zorgverlener. Uitgangspunt is dat de patiënt die daartoe behoorlijk in staat is, zelf degene is die beslist over het al dan niet indienen van een klacht over zijn of haar behandeling.
4.8 Als een patiënt een mentor heeft, is deze mentor de wettelijk vertegenwoordiger van die patiënt op het gebied van – onder meer – verzorging en behandeling. Anders dan het Regionale Tuchtcollege lijkt te veronderstellen, kan een patiënt die een mentor heeft ook zonder toestemming van die mentor een klacht indienen, tenzij aannemelijk is dat de patiënt ter zake van het indienen van die klacht wilsonbekwaam is. Als een patiënt met een mentor ter zake van het indienen van een klacht wilsonbekwaam is, kan een klacht over de behandeling van de patiënt alleen worden ingediend door de mentor zelf, als wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt, of door een ander met instemming van de mentor. Voor het antwoord op de vraag wie er gerechtigd is/zijn om een klacht in te dienen, is het moment van indiening van de klacht bepalend.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege acht op grond van de stukken en dat wat op de zitting is gezegd aannemelijk dat patiënte op het moment van indiening van de klacht – 7 september 2022 – niet meer in staat was om de betekenis en de gevolgen daarvan te overzien. Zij was niet meer in staat om haar wil hierover te bepalen en dus ter zake van de indiening van de klacht wilsonbekwaam. Patiënte had op dat moment een mentor. Dit betekent dat klager slechts over de behandeling van patiënte kon klagen als de mentor van patiënte met de klacht instemde. Uit de verklaring van de mentor van 24 februari 2023 volgt dat deze niet instemde met de indiening van de klacht en de voortzetting van de procedure. Zij heeft haar redenen hiervoor in die verklaring duidelijk toegelicht. Dat klager en andere familieleden ontevreden waren over het optreden van de mentor en hierover ook procedures hadden aangespannen bij de kantonrechter en het gerechtshof betekent niet dat het feit dat de mentor met de indiening van de klacht niet instemde, niet meer relevant is. Klager was dus niet gerechtigd om een klacht in te dienen over de behandeling van patiënte.
4.10 Anders dan klager betoogt, leidt artikel 7:465, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) niet tot een ander oordeel. Dit artikellid gaat over de situatie dat iemand wilsonbekwaam is en een curator of een mentor ontbreekt. In dit geval was wel sprake van een mentorschap, zodat dit artikellid hier geen betekenis heeft. Daarbij merkt het Centraal Tuchtcollege op dat de woorden ‘Ontbreekt zodanige persoon, of treedt deze niet op’ in de laatste volzin van artikel 7:465, derde lid, BW gaan over een ontbrekende of niet-optredende schriftelijk gemachtigde, niet over een ontbrekende of niet-optredende mentor. De uitleg die klager aan dit artikellid geeft is dus onjuist. Ten overvloede overweegt het Centraal Tuchtcollege hierbij dat uit het dossier blijkt dat er geen sprake van was dat de mentor niet optrad maar dat er sprake was van verschillen van inzicht tussen de mentor en (een deel van) de familie.
4.11 De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege klager in de klachtonderdelen 2, 3, 4, 6 en 7, die gaan over de behandeling van patiënte, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.12 Het Centraal Tuchtcollege wil hierbij nog opmerken dat het op grond van de stukken en hetgeen op de zitting over en weer is gezegd geen reden heeft om te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee de specialist ouderengeneeskunde heeft gehandeld en dat het geen aanwijzingen heeft gevonden voor tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
De klachtonderdelen 1 en 5
4.13 Deze klachtonderdelen gaan over de wijze waarop de specialist ouderengeneeskunde met klager heeft gecommuniceerd en het feit dat hij zonder overleg met klager bepaalde medicijnen aan patiënte heeft voorgeschreven. Klager heeft hier een eigen belang om een klacht in te dienen en is dus in deze klachtonderdelen wel ontvankelijk. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overweging van het Regionaal Tuchtcollege dat de specialist ouderengeneeskunde niet verplicht was om zijn beleid in het algemeen en specifiek aangaande de medicatie met klager te bespreken. Hij diende zich inderdaad slechts te richten op de eerste contactpersoon van de familie en nadien op de mentor.
4.14 De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege deze klachtonderdelen terecht ongegrond heeft verklaard.
Proceskosten
4.15 Aangezien het beroep deels niet-ontvankelijk wordt verklaard en deels wordt verworpen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in het beroep;
verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover daarbij nieuwe klachten naar voren zijn gebracht;
verwerpt het beroep van klager voor het overige;
wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Deze beslissing is gegeven door: Z.J. Oosting, voorzitter, Y. Buruma en T. Dompeling, leden juristen en H.J. Hasper en M.C. Gerritsen-Prins, leden beroepsgenoten, bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.