ECLI:NL:TGZCTG:2025:89 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2411
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:89 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-05-2025 |
Datum publicatie: | 27-05-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2411 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Klager en verweerder zijn tandarts in dezelfde plaats. De verhoudingen tussen beide tandartsen zijn al jaren ernstig verstoord. Klager verwijt verweerder dat hij zich zodanig niet collegiaal gedraagt dat dit in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Ook verwijt klager hem valsheid in geschrifte en het niet verstrekken van medische dossiers van naar klager overgestapte patiënten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en verweerder een berisping opgelegd. Verweerder heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht op een aanvullend punt gegrond en legt aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden op. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2411 van:
A., tandarts, werkzaam in B., appellant, tevens verweerder in incidenteel beroep, beklaagde in eerste aanleg, hierna: A., gemachtigde:
mr. L.H.E. Drenthe, advocaat te Amsterdam,
tegen
C., werkzaam in B., verweerder in beroep, tevens appellant in incidenteel beroep, klager in eerste aanleg, hierna: C., gemachtigde:
mr. E.E. Schmitt-Hoogeterp, advocaat te Utrecht.
1. Kern van de zaak
1.1 C. en A. zijn tandarts in dezelfde woonplaats. De verhoudingen tussen beide tandartsen zijn al jaren ernstig verstoord. C. verwijt A. dat hij zich zodanig oncollegiaal gedraagt dat dat in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Ook verwijt C. hem valsheid in geschrifte en het niet verstrekken van medische dossiers van naar C. overgestapte patiënten.
1.2 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan A. een berisping opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht eveneens gedeeltelijk gegrond en legt aan A. de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden op.
2. Verloop van de procedure
2.1 A. heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle van 23 februari 2024 met nummer Z2023/5348 (ECLI:NL:TGZRZWO:2024:26). Deze beslissing wordt als bijlage aan de uitspraak gehecht.
2.2 Het Centraal Tuchtcollege heeft de volgende stukken ontvangen:
- de stukken uit het dossier van het Regionaal Tuchtcollege;
- het pro-formaberoepschrift, ontvangen op 3 april 2024;
- het beroepschrift, ontvangen op 18 juni 2024;
- het verweerschrift in beroep tevens incidenteel beroepschrift, ontvangen op 16
augustus 2024;
- de brief van (de gemachtigde van) C. van 5 september 2024, ontvangen op 6 september
2024;
- het (voorwaardelijk) verweer in incidenteel beroep, ontvangen op 9 oktober 2024;
- de brief van (de gemachtigde van) C. van 24 maart 2025 met producties 81 t/m 91;
- de brief van (de gemachtigde van) A. van 24 maart 2025 met CTG producties 1 t/m
4;
- de brief van (de gemachtigde van) A. van 25 maart 2025;
- de e-mail van (de gemachtigde van) A. van 27 maart 2025;
- de brief van (de gemachtigde van) C. van 28 maart 2025;
- de brief van (de gemachtigde van) A. van 28 maart 2025;
- de e-mail van (de gemachtigde van) A. van 31 maart 2025;
- de e-mail van (de gemachtigde van) A. van 3 april 2025;
- de e-mail van (de gemachtigde van) C. van 3 april 2025.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 april 2025. Partijen waren daar aanwezig. A. werd bijgestaan door mr. L.H.E. Drenthe en mr. A.I. Keur. C. werd bijgestaan door mr. E.E. Schmitt-Hoogeterp en mr. J.P. Plasman. De spreekaantekeningen van mr. Drenthe en mr. Schmitt-Hoogeterp zijn toegevoegd aan het dossier van het Centraal Tuchtcollege. Voor de spreekaantekeningen van mr. Schmitt-Hoogeterp geldt dat alleen dat deel van de spreekaantekeningen is toegevoegd dat op de zitting daadwerkelijk is voorgelezen. Van de kant van C. zijn de volgende getuigen gehoord: de heer D. en de heer E.. Van de kant van A. is de volgende getuige gehoord: mevrouw F..
3. Feiten
3.1 Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten:
3.2 C. is praktijkhouder van een tandartsenpraktijk in B.. Zijn echtgenote is mede-eigenaar
van de praktijk. Ook A. is praktijkhouder van een tandartsenpraktijk in B.. Hij voert
deze praktijk samen met zijn echtgenote, eveneens tandarts.
De verhoudingen tussen A. en zijn echtgenote enerzijds en C. en zijn echtgenote
anderzijds, zijn al jaren ernstig verstoord.
3.3 Partijen hebben in de afgelopen jaren een aantal procedures tegen elkaar aanhangig gemaakt, zowel bij het tuchtcollege, de Commissie Intern Tuchtrecht (CIT) van de KNMT als bij de civiele rechter.
3.4 A. heeft op 6 juni 2019, 19 april 2019 en 24 september 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tuchtklachten ingediend tegen C. en zijn echtgenote heeft dit op 23 juli 2020 gedaan. A. heeft de klacht van 6 juni 2019 ingetrokken. De overige klachten zijn door het Regionaal Tuchtcollege niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaard.
3.5 A. heeft tijdens de onderhavige procedure in beroep een nieuwe tuchtklacht ingediend tegen C.. Het Regionaal Tuchtcollege heeft een deel van die klacht gegrond verklaard, maar C. geen maatregel opgelegd.
3.6 A. heeft in 2018, 2019 en 2022 klachten tegen C. ingediend bij de Commissie Intern Tuchtrecht (CIT) van de Koninklijke Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) die niet-ontvankelijk danwel ongegrond zijn verklaard. Naar aanleiding van de laatste klacht heeft de CIT in haar uitspraak van 3 mei 2023 met kenmerk 2023-1 A. niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en bepaald dat toekomstige klachten ingediend door of namens A. en/of diens echtgenote, niet door de CIT in behandeling zullen worden genomen.
3.7 In de periode 2019-2021 zijn door acht personen die eerder door C. zijn behandeld en (inmiddels) patiënt zijn bij de praktijk van A., tegen C. gerichte tuchtklachten ingediend. In een aantal zaken werd de patiënt daarbij bijgestaan door de gemachtigde van A.. In enkele zaken is door de patiënt hoger beroep ingesteld. (Een deel van) het door de gemachtigde gedeclareerde honorarium in voornoemde zaken is door of namens A. betaald. Van deze tuchtklachten zijn enkele deelklachten gegrond verklaard waarbij door het Regionaal Tuchtcollege één keer geen maatregel en twee keer een waarschuwing is opgelegd.
3.8 A. heeft een civiele procedure gevoerd tegen de echtgenote van C. en twee patiënten van A. hebben een civiele procedure gevoerd tegen C. met bijstand van de gemachtigde van A..
3.9 C. heeft op 11 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle een klacht ingediend tegen A.. Het RTG Zwolle heeft in deze zaak de IGJ gehoord. De IGJ heeft op 1 maart 2019 onder andere het volgende verklaard:
“Er is geen enkele andere tandarts in Nederland die zoveel energie van de Inspectie vraagt als A..”
En
“Een ruwe schatting is dat de afgelopen zes jaar circa een kwart FTE bezig geweest is met de verzoeken, meldingen en dreigingen van A.”.
In beroep heeft het Centraal Tuchtcollege C. deels niet-ontvankelijk verklaard in de klacht en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
3.10 Op 3 april 2022 heeft C. een klacht tegen A. ingediend bij de CIT. De klacht houdt in dat A. en zijn echtgenote in strijd met de gedragsregels voor tandartsen handelen, omdat zij de hand hebben in het (laten) indienen van (ongefundeerde) klachten tegen C. en hem geen medische dossiers van patiënten verstrekken. In de uitspraak d.d. 13 maart 2023 met kenmerk 2022-1 heeft de CIT de klacht gegrond verklaard en A. een berisping opgelegd.
3.11 A. heeft op 31 oktober 2023 een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) ingediend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Dit verzoek luidde als volgt: “Wij zijn het meest geïnteresseerd in correspondentie die u heeft met of over Tandartspraktijk C. en eventuele medewerkers van die praktijk die betrekking heeft op derde personen en organisaties (anders dan NZa en henzelf dus) over de afgelopen vijf jaar. Dit echter niet exclusief en/of dat we op voorhand bereid zijn om ons verzoek hiertoe exclusief bereid zijn te beperken.” De NZa heeft bij besluit van 7 december 2023 besloten om de door A. verzochte informatie niet openbaar te maken. De NZa heeft daarbij overwogen dat A. een veelvoud aan meldingen en klachten heeft ingediend tegen C. met enkel het doel om de concurrentiepositie van C. te beschadigen.
3.12 A. heeft op de website “P.-.com” een vlog geplaatst met de titel “Serie over Tuchtrecht – Hoe vervals je een medisch dossier?”. Deze door A. gemaakte vlog gaat over hoe je in het softwareprogramma J. achteraf aantekeningen kunt toevoegen en later de datum van de toevoeging kunt verwijderen, waardoor deze datum op een uitdraai niet meer zichtbaar is. A. verwijst daarbij naar een tandarts “niet eens zo ver hier vandaan” en naar een zaaknummer van het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle in een zaak die C. betreft. Op dezelfde website heeft A. een vlog geplaatst met de titel “Een ethisch dilemma… (puur hypothetisch)”. Deze gaat over de vraag hoe je zou moeten reageren als je een endo verkeerd hebt uitgevoerd en het tuchtcollege een waarschuwing oplegt. A. legt in de vlog de vraag voor of je je dan moet excuseren bij de patiënt of juist een commercieel promotiefilmpje voor je praktijk moet laten maken. A. heeft op 24 september 2023 nog een vlog gepost met de titel “Waarschuwing voor een nare Personeelswervingstruc in de Tandzorg”. Hierin verwijst hij naar ervaringen die met hem zouden zijn gedeeld over een “tandartsenpraktijk in de omgeving”. Op de LinkedIn pagina van A. staat een link naar deze vlog en wordt in een begeleidende tekst verwezen naar “de vrouw van de tandarts”.
3.13 Op zijn LinkedIn pagina heeft A. een foto geplaatst, gehaald van de Facebookpagina van de praktijk van C., met de volgende tekst:
“Een B.-se tandarts heeft al jaren een foto van een endodontische opening als profielfoto op facebook… en trots dat hij er op is, het bijschrift is iets in de trend van “haha, kijk een smiley”, en bij mij een endo met een smile”…
De endo kenners onder ons zullen dit waarschijnlijk eerder omschrijven als een slechte opening waar distaal nog duidelijk een dentine wal is overgebleven (vandaar de smiley), en verder zal de slechtzittende en lekkende cofferdam waarlangs het speeksel naarbinnen gutst ook wel opvallen.”
En
“Maar misschien vindt hij de profiel foto wel extreem goed bij hem passen; en geef hem eens ongelijk…”
Op LinkedIn heeft A. het volgende bericht geplaatst boven een röntgenfoto van een viertal gebitselementen:
“De (concept) richtlijn Antibioticagebruik in de Mondzorg […] is een bijzonder actueel onderwerp. Zo buigt binnenkort het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle zich namelijk over een casus waar een plaatselijke (B.-se) collega onderstaand pareltje produceerde (het gaat om de “endo” 26 – en ja, dit is de eindfoto okt. 2021). Toen patiënte zich gek genoeg een paar weken later met pijnklachten presenteerde (hoe kan dat nou?), schreef hij alleen Amoxiciline voor, zonder enig ander vervolgplan/verwijzing of wat dan ook, want de Antibiotica zou natuurlijk de pijn en alle problemen wel verhelpen… volg kenmerk Z2021/3742
#Antibiotica #Receptuur #Endodontologie #KNMT #Malpraxis #RTG #Tuchtklacht #B.”
A. heeft op LinkedIn voorts de volgende reacties geplaatst:
“Goh [..] ik heb nog een hele collectie mislukkingen van een collega uit de omgeving. Meest verschrikkelijke endo’s, kronen met dikke klodders cementresten waar in bijbehorend dossier staat “alle cementresten verwijderd”, onbehandelde paro en zo. Helaas lijkt hij actief te worden beschermd dus leren doet hij er niet van… waarom zou hij immers ook, hij weet donders goed dat hij beschermd wordt.”
En
“Tja, vertel mij wat […]. Ik heb een aantal door een plaatselijke “collega” mishandelde patiënten gefaciliteerd zodat ze onafhankelijke en professionele juridische bijstand konden krijgen van een advocaat.
Nee dat is foei, “de reputatie van een collega gaat boven de belangen van mijn patiënten” heeft het interne tucht orgaan van de tandartsen beroepsvereniging KNMT onlangs nog schriftelijk geoordeeld.”
En
“In mijn omgeving is een tandarts die zo trots was op een andere “smiley” in een kies, dat hij deze zelfs als profielfoto is gaan gebruiken.
Probleem met zijn foto is alleen dat die “Smiley” ontstaan is vanwege een slechte endodontische opening (dentine wal nog laten zitten), er overduidelijk nog cariës zit, de cofferdam lekt en het speeksel via het lek in de cofferdam de pulpa in gutst.
… en nu is hij boos dat ik het bovenstaande opgemerkt heb want zelf had hij het dus
al bijna
10 jaar kennelijk nog steeds niet in de gaten.”
En
“één van Nederlands slechtste tandartsen, helaas ook uit omgeving B. en reeds meermaals veroordeeld door RTG, doet het ook opmerkelijk goed op Zorgkaart. Hoewel je al snel kunt zien dat er comments doorgeplaats worden vanuit andere Review sites (copy – paste), doet Zorgkaart hier niets aan, ondanks dat het regelrecht tegen hun voorwaarden in gaat.”
Onder verwijzing naar een artikel in “O.” met de titel “B.-er tandarts aangeklaagd voor het tuchtrecht” werd op 3 juni 2022 het volgende bericht op de Facebookpagina van de praktijk van A. geplaatst:
“Goh O-.nl, vanuit verschillende bronnen om ons heen vernemen wij weer dat de betreffende man waar het hier om gaat al zeker 19x voor heeft moeten komen voor het tuchtcollege. Opmerkelijk dat er zo weinig berichtgeving over is…
Een andere Nederlandse tandarts, bijgenaamd de “slager van Q.” (le Boucher de la Q.) heeft minder vaak hoeven voorkomen en die is zelfs landelijk nieuws geweest in G..”
Onder een slechte review van de praktijk van A. en zijn echtgenote is onder “reactie van de eigenaar” onder meer genoteerd dat uit de administratie blijkt dat de persoon die de review achterliet geen patiënt bij de praktijk van A. is (geweest). Ook staat er: “Kan het zijn dat u misschien [voornaam echtgenote C.; toevoeging CTG] heet? Die schijnt namelijk vaker – onder valse naam – reviews te schrijven.”
3.14 De afgelopen jaren heeft de praktijk van C. tientallen brieven ontvangen van verschillende patiënten die naar de praktijk van A. zijn overgegaan. De brieven betreffen een verzoek om afgifte van het medisch dossier en het auditbestand en ingebrekestellingen omdat het ontvangen medisch dossier niet volledig zou zijn.
In de verschillende brieven staat onder andere het volgende:
“Gelet op recente ontwikkelingen zou ik u willen verzoeken om mij op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een overzicht te verstrekken van alle bewerkingen in mijn medisch dossier – oftewel het audit bestand (conform NEN7510 en NEN7513) aan mij te overleggen. Mocht u daar problemen mee hebben dan zal uw softwareleverancier H.-BV uit I. u hier zonder meer bij kunnen assisteren. Gaarne ontvang ik dit binnen de termijnen die de AVG hiervoor stelt.”
En
“Volgens de firma H.-BV, waarvan u de zogenaamde J.-Software gebruikt, is het ook geen probleem om een (kopie) Audit bestand te genereren en ze zijn eventueel bereid u te helpen.
Om deze reden stel ik u dan ook in gebreke en verzoek ik u om binnen een laatste termijn van twee weken alsnog gehoor te geven aan mijn verzoek om een (kopie) Audit bestand van het medisch dossier.”
En
“U gebruikt de software van de firma H.-BV, ook wel J. genaamd. Op basis van de eisen vastgesteld in NEN7510en NEN7513 zou het mogelijk moeten zijn om een Audit bestand te kunnen vervaardigen van mijn medisch dossier.”
4. Beoordeling van het beroep
Waar gaat het in beroep over
4.1 C. verwijt A.:
a. oncollegiaal handelen door het faciliteren, ondersteunen en aanmoedigen van patiënten om klachten tegen C. in te dienen en het zoeken van publiciteit en het onterecht aan de schandpaal nagelen van C.;
b. valsheid in geschrifte door het in naam van voormalig patiënten opstellen, ondertekenen en versturen van brieven aan de praktijk van C., waarin wordt gevraagd om het verstrekken van medische gegevens/loggegevens van het elektronische dossier. In 2021 kwamen er tientallen brieven van patiënten van de praktijk van A. met dezelfde lay-out waarin patiënten vroegen naar loggegevens en auditbestanden;
c. het niet verstrekken van medische dossiers van naar C. overgestapte patiënten.
4.2 Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel a gegrond verklaard en A. een berisping opgelegd. A. is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. A. verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en C. niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht dan wel die klacht alsnog ongegrond te verklaren.
4.3 C. heeft verweer gevoerd en incidenteel beroep ingesteld. C. verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van A. te verwerpen en in incidenteel beroep klachtonderdelen b en c alsnog gegrond te verklaren. A. verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het incidenteel beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat dit te laat is ingesteld dan wel het incidenteel beroep te verwerpen.
Ontvankelijkheid incidenteel beroep
4.4 Artikel 73 lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt dat incidenteel beroep kan worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van een afschrift van het beroepschrift.
4.5 Bij brief van het Centraal Tuchtcollege van 18 juni 2024 is een kopie van het inleidend beroepschrift en het aanvullend beroepschrift aan de gemachtigde van C. gezonden en is zij in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 16 juli 2024 namens C. een verweerschrift in beroep in te dienen. De gemachtigde van C. heeft bij brief van 5 juli 2024 het Centraal Tuchtcollege verzocht om een nader uitstel van vier weken voor het indienen van het verweerschrift. Bij brief van 8 juli 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege uitstel verleend tot 13 augustus 2024. Het verweerschrift in beroep, tevens incidenteel beroepschrift is door het Centraal Tuchtcollege op 13 augustus 2024 per e-mail en op 16 augustus 2024 per post ontvangen.
4.6 Het incidenteel beroep had in deze zaak uiterlijk op 30 juli 2024 door het Centraal Tuchtcollege ontvangen moeten zijn. Het incidenteel beroep is dus te laat ingesteld.
4.7 Het Centraal Tuchtcollege heeft de gemachtigde van C. bij brief van 20 augustus 2024 in de gelegenheid gesteld om uit te leggen waarom het incidentele beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn is ontvangen en aan te tonen dat het incidenteel beroep is ingesteld zo snel als redelijkerwijs kon worden verwacht. Het Centraal Tuchtcollege heeft op 6 september 2024 een uitgebreide toelichting van de gemachtigde van C. ontvangen.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de ontvankelijkheid van het incidenteel beroep in deze zaak in het midden kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege ziet namelijk op grond van artikel 74 lid 4 Wet BIG aanleiding om in dit hoger beroep ambtshalve ook de klachtonderdelen b en c te beoordelen.
Omvang beroep
4.9 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege de klacht in volle omvang zal beoordelen.
Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel uitmaken van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd. Nieuwe klachten en feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege van 23 februari 2024 vallen buiten het bereik van het beroep en zijn door het Centraal Tuchtcollege niet betrokken bij de beoordeling van de zaak. Dit betreft onder andere het verwijt van C. dat in de patiëntendossiers die A. aan C. heeft overgedragen (medische) persoonsgegevens van andere voor C. onbekende personen staan, en de door C. in de producties 83 en 86 opgenomen stukken ten aanzien van mevrouw K. en de heer E..
Toetsingskader
4.10 Het Centraal Tuchtcollege moet beoordelen of A. met zijn beroepsmatig handelen, zowel wat betreft de eerste tuchtnorm als wat betreft de tweede tuchtnorm, is gebleven binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt rekening gehouden met de voor A. geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden, waaronder de Gedragsregels voor tandartsen. Het medisch tuchtrecht heeft tot doel de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken en te bevorderen en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen van een zorgverlener. Het gaat daarbij om een algemeen belang. Het medisch tuchtrecht is niet bedoeld en ook niet geschikt om een oordeel te vellen over ernstig verstoorde verhoudingen tussen zorgverleners onderling. Dit is alleen anders als door die verstoorde verhoudingen risico’s ontstaan voor de kwaliteit van de patiëntenzorg.
Ontvankelijkheid klachten
4.11 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat C. ontvankelijk is in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in rechtsoverweging 5.6 (klachtonderdeel a), 5.15 (klachtonderdeel b) en 5.10 (klachtonderdeel c) over de ontvankelijkheid van de verschillende klachtonderdelen heeft overwogen en neemt dat hierover.
Inhoudelijk oordeel
Klachtonderdelen a en b
4.12 Het Centraal Tuchtcollege ziet aanleiding om de klachtonderdelen a en b gezamenlijk te behandelen.
4.13 In klachtonderdeel a verwijt C. A. oncollegiaal handelen door het faciliteren, ondersteunen en aanmoedigen van patiënten om klachten tegen C. in te dienen en het zoeken van publiciteit en het onterecht aan de schandpaal nagelen van C..
4.14 Op basis van de stukken en de mondelinge toelichting daarop komt het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel a terecht gegrond heeft verklaard. De behandeling van de zaak in beroep geeft geen aanleiding tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt hier over wat het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van klachtonderdeel a heeft overwogen. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat A. met zijn handelen niet is gebleven binnen de professionele grenzen die gelden in de onderlinge verhouding met collega’s.
4.15 In klachtonderdeel b verwijt C. A. valsheid in geschrifte door het in naam van voormalig patiënten opstellen, ondertekenen en versturen van brieven aan de praktijk van C., waarin wordt gevraagd om het verstrekken van medische gegevens/loggegevens van het elektronische dossier.
4.16 Getuige mevrouw F. heeft op de zitting bij het Regionaal Tuchtcollege het volgende verklaard:
“Als patiënten van een andere praktijk naar ons overstappen is het zo dat de patiënten normaal gesproken zelf het dossier opvragen. We hebben ook een formulier dat wordt ondertekend door de patiënt en dat wordt dan opgestuurd naar de oude tandarts. De patiënt ondertekent altijd zelf, maar wij kunnen het wel versturen.
(…)
Het formulier is een standaardbrief. Het komt ook voor dat er een brief apart wordt opgesteld, bijvoorbeeld omdat al eerder om het dossier is gevraagd en daar helpen we ook mee.
(…)
Wij sturen de brief dan vervolgens naar het mailadres van de vorige tandarts.”
4.17 Op de zitting van het Centraal Tuchtcollege heeft mevrouw F. het volgende verklaard:
“Als patiënten van een andere praktijk overstappen naar onze praktijk vragen mensen hun dossier soms zelf op. Als zij dat niet hebben gedaan dan hebben we een formulier wat we kunnen uitprinten. Mensen ondertekenen dat formulier dan en het formulier gaat dan per beveiligde e-mail naar de vorige tandarts.
(…)
We maken een brief voor de patiënt als de patiënt meer informatie wil dan alleen het dossier zoals bijvoorbeeld foto’s van de kaakchirurg. Het komt ook voor dat patiënten hun eigen bewoordingen willen gebruiken en dan typen we dit uit voor de patiënt. We schrijven dan op wat de patiënt zegt.”
4.18 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat voldoende aannemelijk is dat de door C. per post – en dus niet per e-mail – ontvangen brieven geen standaardformulier/standaardbrief betreffen. Het staat vast dat deze brieven in de praktijk van A. zijn opgesteld.
4.19 Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel b ongegrond verklaard omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat door of in opdracht van A. handtekeningen zijn vervalst om zonder toestemming van patiënten in hun naam verstrekking van patiëntendossiers en auditgegevens te verzoeken. Ook het Centraal Tuchtcollege heeft niet vast kunnen stellen dat er sprake is van valsheid in geschrifte. De verklaring van de heer D. en de aanvullende bewijsstukken van C. (producties 81 t/m 87) zijn hiervoor onvoldoende.
4.20 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat hetgeen door C. naar voren is gebracht over klachtonderdeel b wel een nadere onderbouwing oplevert voor klachtonderdeel a. Gezien de inhoud van de brieven acht het Centraal Tuchtcollege het voldoende aannemelijk dat A. deze verzoeken heeft geregisseerd en/of dat deze op initiatief en onder verantwoordelijkheid van A. zijn verzonden. Dit kan met name worden afgeleid uit de formulering van de brieven en het feit dat de brief soms een verkeerde naam en/of adres van de betreffende patiënt bevat. Het feit dat A. de praktijk van C. op deze wijze heeft laten aanschrijven is op zichzelf al tuchtrechtelijk verwijtbaar. A. heeft zijn patiënten daarmee deelgenoot gemaakt van zijn conflict met C. en hen hier persoonlijk bij betrokken. Dat is ongepast en schaadt het vertrouwen van (voormalig) patiënten in het medisch handelen van C.. Dit is een voorbeeld van handelen van A. dat niet past binnen de professionele grenzen die gelden in de onderlinge verhouding met collega’s.
4.21 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege de klacht dat A. zich schuldig maakt aan valsheid in geschrifte niet gegrond zal verklaren, maar klachtonderdeel a op een extra aspect gegrond zal verklaren.
Klachtonderdeel c
4.22 In dit klachtonderdeel verwijt C. A. het niet (tijdig) verstrekken van medische dossiers van naar klager overgestapte patiënten.
4.23 Uit de procedures die partijen over weer tegen elkaar hebben gevoerd, blijkt dat zij elkaar al geruime tijd aanhoudend over en weer verwijten maken over dit onderwerp. Dit onderwerp is een onderdeel van het langdurige conflict tussen partijen en het gevolg van het absolute gebrek aan vertrouwen over en weer. Wat er met betrekking tot de medische dossiers precies is gebeurd en of ten aanzien van de door C. genoemde personen het dossier door A. niet, niet tijdig of niet volledig is verstrekt kan het Centraal Tuchtcollege net als het Regionaal Tuchtcollege niet vaststellen. Klachtonderdeel c kan daarom niet gegrond worden verklaard.
Getuigen
4.24 C. heeft 9 getuigen opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 7 april 2025. C. heeft aangekondigd dat deze getuigen kunnen verklaren over hun overstap van Tandartspraktijk C. naar Tandartspraktijk L. en de in dat kader gevoerde correspondentie met Tandartspraktijk C.. Twee getuigen zouden ook kunnen verklaren over de door hen ingediende tuchtklacht. Op de zitting waren twee getuigen aanwezig. C. heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om de overige getuigen alsnog zelf op te roepen. Ten aanzien van het oproepen van getuigen geldt in het algemeen dat zowel het tuchtcollege als partijen getuigen ter terechtzitting kan oproepen. Alle verschenen getuigen dienen te worden gehoord. Ten aanzien van niet verschenen getuigen geldt deze verplichting niet en komt het Centraal Tuchtcollege grote vrijheid toe. Het Centraal Tuchtcollege acht zich voldoende voorgelicht en ziet daarom geen aanleiding om de getuigen die niet zijn verschenen op te roepen.
Conclusie
4.25 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel a terecht gegrond en klachtonderdelen b en c terecht ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege heeft wel aanleiding gezien om klachtonderdeel a op een aanvullend punt gegrond te verklaren.
Maatregel
4.26 Tussen partijen is sprake van een langdurig conflict. In het kader van dit conflict hebben partijen over en weer bij verschillende instanties klachten tegen elkaar ingediend dan wel laten indienen. In de meeste gevallen is het A. die hiertoe het initiatief neemt.
4.27 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de voortdurende strijd tussen de beide tandartsen (het vertrouwen in) de tandheelkundige gezondheidszorg ernstig schaadt. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is de wijze waarop A. zich opstelt tegen en zich uitlaat over C. ernstig in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Om die reden acht het Centraal Tuchtcollege het van groot belang dat beide partijen stappen ondernemen om de strijd tussen hen beiden te beëindigen.
4.28 Het Centraal Tuchtcollege heeft tijdens de zitting van 7 april 2025 geprobeerd om met partijen afspraken te maken om te bewerkstelligen dat partijen zich (in elk geval gedurende een afgesproken periode) niet negatief uitlaten over elkaar en afzien van het starten of bevorderen van procedures. Dat zou een eerste stap kunnen zijn op weg naar het normaliseren van de onderlinge verhoudingen. Het Centraal Tuchtcollege heeft partijen verder geadviseerd om (eveneens gedurende een nog af te spreken periode) geen patiënten meer van elkaar over te nemen. Hoewel C. direct instemde met deze voorstellen, bleek A. tijdens de zitting niet bereid om deze voorstellen of alternatieven daarvan in overweging te nemen of op andere wijze te onderzoeken, omdat A. het als zijn plicht ziet de – naar zijn mening onprofessionele – handelwijze van C. aan te blijven kaarten. Dit baart het Centraal Tuchtcollege zorgen.
4.29 A. is er op meerdere momenten op gewezen dat zijn handelen niet past binnen de professionele grenzen die gelden in de onderlinge verhouding met collega’s en dat hij met zijn handelen niet alleen C. beschadigt, maar ook het vertrouwen in de gezondheidszorg. Ondanks deze waarschuwingen en de door het RTG en CIT opgelegde berispingen volhardt A. in zijn handelwijze. Zo heeft A. recent Woo-verzoeken ingediend bij de NZa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en heeft op hij 11 juli 2024 een nieuwe tuchtklacht ingediend tegen C..
4.30 Geen van de door A. tot nu toe ingediende klachten heeft het beeld dat A. van C. schetst bevestigd. De stelling van A. dat de door hem afgelegde artseneed de verantwoordelijkheid met zich meebrengt dat hij optreedt tegen C. is daarmee niet houdbaar. Tegelijkertijd dringt het nog altijd niet tot A. door dat zijn handelen niet alleen schadelijk is voor C. maar ook voor het vertrouwen in de beroepsgroep en de gezondheidszorg. Het Centraal Tuchtcollege is daarom van oordeel dat niet kan worden volstaan met een berisping. Het Centraal Tuchtcollege zal A. een voorwaardelijke schorsing opleggen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar onder de voorwaarde dat A. afziet van het direct en indirect indienen van tuchtklachten tegen C.. Dit betekent dat A. gedurende de proeftijd geen enkele betrokkenheid mag hebben bij tuchtklachten tegen C.. Het Centraal Tuchtcollege is ambtshalve met eenparigheid van stemmen tot dit oordeel gekomen. Het Centraal Tuchtcollege gaat er vanuit dat C., zoals door hem ter zitting toegezegd, van zijn kant ook geen tuchtklachten tegen A. zal (laten) indienen.
4.31 Het Centraal Tuchtcollege adviseert partijen daarnaast om over en weer geen patiënten van elkaar aan te nemen. De KNMG-richtlijn ‘Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ biedt hiertoe de ruimte. Beide tandartsen hebben een aanzienlijk belang om geen behandelingsovereenkomst aan te gaan met voormalig patiënten van de ander.
Publicatie
4.32 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd in het tijdschrift Medisch Contact en het tijdschrift NT/Dentz. Het algemeen belang is erin gelegen dat andere (tand)artsen iets kunnen leren van deze uitspraak.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klachtonderdeel a gegrond zoals overwogen in overweging 4.14, 4.20 en 4.21;
vernietigt de beslissing waarvan beroep maar uitsluitend voor wat betreft de maatregel van berisping die dat college heeft opgelegd;
en, opnieuw rechtdoende:
legt op de maatregel van schorsing van de bevoegdheid om de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van zes maanden;
bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het college dat gelast op de grond dat A. binnen een periode van twee jaar na deze beslissing direct of indirect een tuchtklacht indient tegen C..
bepaalt dat de proeftijd uitsluitend geldt gedurende de periode dat A. in het register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit te oefenen.
bepaalt dat deze beslissing in geanonimiseerde vorm ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Medisch Contact’ en ‘NT/Dentz’.
Deze beslissing is gegeven door Z.J. Oosting, voorzitter,
A.S. Gratama en J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en M. Fokke en A. Vissink,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door K.M. ten Pas secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.