ECLI:NL:TGZCTG:2025:88 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2555

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:88
Datum uitspraak: 26-05-2025
Datum publicatie: 27-05-2025
Zaaknummer(s): C2024/2555
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager is langdurig uitgevallen voor zijn werk. De bedrijfsarts heeft hem in het kader van zijn re integratie begeleid. Klager heeft in een periode van één jaar in totaal tien gesprekken met de bedrijfsarts gehad, steeds telefonisch. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij klager niet goed heeft begeleid en zich onvoldoende voor hem heeft ingespannen, dat hij medisch niet goed heeft gehandeld en dat hij heeft samengespannen met klagers werkgever, waardoor hij – klager – geen eerlijke behandeling heeft gehad. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de bedrijfsarts een waarschuwing opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen de ongegrondverklaring van vier klachtonderdelen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2555 van:

A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,

hierna: klager,

tegen

C., bedrijfsarts, destijds werkzaam in D., verweerder in beide instanties,

hierna: de bedrijfsarts, gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat in Utrecht.

1. Kern van de zaak

1.1 Klager is langdurig uitgevallen voor zijn werk. De bedrijfsarts heeft in het kader van zijn re-integratie begeleid en in een periode van één jaar in totaal tien gesprekken met hem gevoerd, steeds telefonisch. Klager verwijt de bedrijfsarts – kort weergegeven – dat hij klager niet goed heeft begeleid en zich onvoldoende voor hem heeft ingespannen, dat hij medisch niet goed heeft gehandeld en dat hij heeft samengespannen met klagers werkgever, waardoor hij – klager – geen eerlijke behandeling heeft gehad.

1.2 Het Regionaal Tuchtcollege heeft twee van de negen klachtonderdelen gedeeltelijk gegrond verklaard, aan de bedrijfsarts de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep van klager, dat is gericht tegen vier ongegrond verklaarde klachtonderdelen, verwerpen.

2. Verloop van de procedure

2.1 Klager heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te ’s‑Hertogenbosch van 7 augustus 2024 met nummer H2023/5794 (ECLI:NL:TGZRSHE:2024:84). Een afschrift van deze beslissing wordt aan de uitspraak gehecht.

2.2 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van het door het Regionaal Tuchtcollege samengestelde procesdossier, het pro forma-beroepschrift, het aanvullend beroepschrift en het verweerschrift in beroep.

2.3 De zaak is op de zitting van 28 april 2025 behandeld. Klager en de bedrijfsarts waren beiden aanwezig. De bedrijfsarts werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. O.L. Nunes. Partijen hebben vragen van het college beantwoord en hun standpunten nader toegelicht. De spreekaantekeningen van mr. O.L. Nunes zijn aan het dossier toegevoegd.

3. Feiten

3.1 Het Centraal Tuchtcollege gaat net als het Regionaal Tuchtcollege uit van de volgende feiten.

3.2 Verweerder is in de hoedanigheid van bedrijfsarts verbonden aan een arbodienst.

3.3 Klager heeft zich op 24 januari 2022 ziekgemeld. Hij was destijds werkzaam in overheidsdienst.

3.4 In februari 2022 heeft klager een tweetal gesprekken gehad met een andere bedrijfsarts van de arbodienst. Daarbij is een probleemanalyse opgesteld en medische informatie bij de behandelaar, klagers huisarts, opgevraagd.

3.5 In de probleemanalyse staan als redenen van verzuim vermeld: ‘niet werkgerelateerd’ en ‘werkgerelateerd’. Als beperkingen van klager worden genoemd: ‘persoonlijk en sociaal functioneren zijn niet optimaal’. Als einddoel van de re-integratie wordt genoemd: ‘werkhervatting in de eigen functie’.

3.6 De huisarts heeft in een brief van 8 maart 2022 aan de bedrijfsarts de relevante regels uit het journaal opgenomen, waaronder: ‘stress/spanning/werkconflict’.

3.7 Van 1 april 2022 tot 27 maart 2023 heeft klager in totaal tien gesprekken met de bedrijfsarts gehad, steeds telefonisch.

3.8 De bedrijfsarts heeft van de gesprekken met klager verslag gedaan in ‘medische verslagen’ en ‘rapportages n.a.v. spreekuur’ en hij heeft vertrouwelijke notities opgesteld. In de medische verslagen werd als hoofd-diagnose gegeven: “P619 Surmenage”, en als oorzaakcode: “986 Conflict in Hiërarchische setting”. Verder heeft de bedrijfsarts in de verschillende stukken, voor zover van belang, het volgende genoteerd (alle citaten letterlijk en met eventuele typ- en taalfouten weergegeven):
1 april 2022 (herhaald op 29 april, 14 juni, 5 augustus en 19 september 2022):
”Er is sprake van medische klachten en beperkingen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren. Er is mede een relatie met het werk.“
14 juni 2022:
“voor verder herstel is een verdere interventie nodig. Vanuit mij als bedrijfsarts zal ik hem aanmelden voor een interventie (…).”
5 augustus 2022:
”Er is verdere vertraging ontstaan in het goed op gang komen van een adequate interventie doordat er sprake is van een mismatch met de behandelaar" en ”Er is sprake van re-integratie belemmerende factoren, het advies is dat de werkgever en werknemer hierover met elkaar in gesprek gaan om samen tot een oplossing te komen. Daarna kunnen er verdere stappen worden gezet in de re-integratie.”
19 september 2022:
”Evaluatie over 6 weken om de re-integratie vorm te geven’.
28 oktober 2022:
”Er is sprake van medische klachten en beperkingen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren’ (herhaald op 25 november 2022 en 4 januari 2023) en
‘Evaluatie inplannen voor over 4 weken om de re-integratie vorm te geven.”
25 november 2022:
”Acht zich niet in staat tot een start met de re-integratie. Vindt dat de werkgever met stappen moet komen om de onderlinge problemen op de werkvloer en in de arbeidsverhoudingen op te lossen’,
‘Evaluatie over 4 weken’ en
‘Teamleider gebeld en voicemail ingesproken.”,
4 januari 2023:
”Aangezien het verzuim de eerstejaars termijn is genaderd en volledige terugkeer in het eigen werk voorlopig nog niet in beeld komt is het advies een arbeidsdeskundig onderzoek in te zetten. Ik zie hem daarom graag op korte termijn op het spreekuur om de belastbaarheid opnieuw in kaart te brengen en vast te leggen in een functie mogelijkheden lijst ten behoeve hiervan” en “Hij kan in de komende weken wel het contact met werk onderhouden en ook langs gaan op het werk voor een sociaal moment.
Evaluatie over 3 a 4 weken.” en
“Gebeld met teamleider voorafgaand aan het consult met medewerker
Vanuit mij als BA de teamleider erop gewezen dat fundamentele gesprekken nu echt moeten worden opgestart, eventueel een bemiddelaar/mediation inschakelen.”

4. Beoordeling van het beroep

Waar gaat het in beroep over

4.1 Klager verwijt de bedrijfsarts – onder meer – dat hij:
a) niet heeft gehandeld volgens de KNMG-Gedragscode (hierna: de gedragscode) voor artsen;
b) te veel c.q. enkel de belangen van de werkgever voor ogen heeft gehad en te weinig/nimmer die van klager;
c) op onjuiste en op onprofessionele wijze diagnose(n)/behandeling(en) heeft gesteld;
d) op onjuiste en op onprofessionele wijze rapportages heeft opgesteld (onvolledig/gebrekkig);
<…>
h) de meldcode en meld- en zorgplicht voor artsen heeft geschonden/niet heeft opgevolgd, naar aanleiding van de melding van klager over ongewenste omgangsvormen (o.a. pesten) van teamleider en collega's
en dat:
i) klager zich niet beter kon melden voor zijn werk bij zijn werkgever, maar wel bij/voor een andere werkgever/ander werk.

4.2 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachtonderdelen a en b gedeeltelijk gegrond verklaard voor zover klager de bedrijfsarts verwijt geen adequate behandeling en interventie te hebben ingezet. Gezien de, ook door de bedrijfsarts geconstateerde aanhoudende klachten en beperkingen van klager op het vlak van zijn persoonlijk en sociaal functioneren en het onderliggende arbeidsconflict, had van de bedrijfsarts een actiever beleid mogen worden verwacht, aldus het Regionaal Tuchtcollege. Dat college heeft de klacht voor het overige ongegrond verklaard.

4.3 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zijn beroep is alleen gericht tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen c, d, h en i. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om deze klachtonderdelen alsnog gegrond te verklaren.

4.4 De bedrijfsarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen. Hij heeft zelf geen beroep ingesteld tegen de gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht en de opgelegde maatregel.

4.5 Het vorenstaande betekent dat in beroep alleen nog de klachtonderdelen c, d, h en i ter beoordeling voorliggen. De overige klachtonderdelen zijn nu niet meer aan de orde.

Toetsingskader

4.6 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Op het handelen van de bedrijfsarts zijn onder meer van toepassing de KNMG-Gedragscode voor artsen, de NVAB-leidraden, de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar en de STECR Werkwijzer arbeidsconflicten.

Inhoudelijke beoordeling

4.7 Het Centraal Tuchtcollege komt op basis van de stukken en de mondelinge toelichting tot het oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen c, d, h en i terecht ongegrond heeft verklaard. De behandeling van de zaak in beroep geeft geen aanleiding tot andere beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met dat wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen van het college’ over de klachtonderdelen c, d, h en i heeft overwogen en neemt deze overwegingen hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de bedrijfsarts – althans wat betreft de klachtonderdelen c, d, h en i – niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en overweegt hiertoe als volgt.

4.8 Klager verwijt de bedrijfsarts met klachtonderdeel c dat hij enkel telefonisch en niet fysiek gesprekken met klager heeft gevoerd. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij destijds een burn-out had en dat hij tijdens de periodieke telefoongesprekken met de bedrijfsarts vooral ja en amen zei om ervan af te zijn. Volgens hem kon de bedrijfsarts door middel van de telefonische gesprekken niet zijn ware gemoedstoestand kennen. De bedrijfsarts heeft naar eigen zeggen destijds een fysiek gesprek wel overwogen, maar zag hier toen geen meerwaarde in. Hij had op grond van de telefoongesprekken en de informatie van de huisarts een goed beeld van de gezondheidstoestand van klager. Lichamelijk onderzoek was niet geïndiceerd. Volgens de bedrijfsarts kon hij daarom besluiten om de contacten met klager – ook als uitvloeisel van de Corona‑maatregelen – via de telefoon te laten plaatsvinden en verliepen deze gesprekken ook zonder problemen.

4.9 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat de NVAB-leidraden de bedrijfsarts niet verplichten om klager fysiek te spreken. Dit is ter vrije beoordeling van de bedrijfsarts. Uit wat klager over het verloop van de telefoongesprekken naar voren heeft gebracht kan niet worden afgeleid dat de bedrijfsarts in dit geval ten onrechte niet de noodzaak van een fysiek gesprek heeft gezien. Het feit dat de bedrijfsarts in de zitting bij het Regionaal Tuchtcollege heeft verklaard dat hij achteraf gezien mogelijk wel voor een fysiek gesprek met klager zou hebben gekozen, is onvoldoende voor een ander oordeel. Daarbij merkt het Centraal Tuchtcollege nog op dat klager ook zelf om een fysiek gesprek had kunnen vragen. Klager heeft bij het Regionaal Tuchtcollege echter verklaard dat hij dat bewust niet heeft gedaan, omdat dat gesprek dan zou hebben plaatsgevonden op het kantoor waar hij werkte en waar hij naar eigen zeggen was weggepest.

4.10 Klager verwijt de bedrijfsarts met klachtonderdeel d dat zijn rapportages onvolledig en gebrekkig zijn, omdat hij niet alles heeft benoemd wat klager met hem heeft afgesproken, feiten heeft weggelaten en teksten heeft herhaald. Klager wijst in beroep ter onderbouwing van dit klachtonderdeel op de transcriptie van het telefoongesprek dat hij 27 maart 2023 met de bedrijfsarts heeft gehad en dat door klager is opgenomen. De bedrijfsarts meent dat hij voldoende in het dossier en in zijn terugkoppelingen naar aanleiding van het spreekuur heeft genoteerd.

4.11 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat de aantekeningen in het dossier en de terugkoppelingen weliswaar summier, maar wel voldoende zijn. Uit de door klager genoemde voorbeelden en de transcriptie valt niet op te maken dat de bedrijfsarts essentiële informatie of afspraken heeft weggelaten. Zoals het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft overwogen, zijn de terugkoppelingen geen gespreksverslagen en is het niet verwijtbaar dat de bedrijfsarts teksten heeft herhaald, omdat de situatie van klager – anders dan hij betoogt – gedurende langere tijd in essentie ongewijzigd is gebleven.

4.12 Met klachtonderdeel h verwijt klager de bedrijfsarts dat hij – klager – meermalen bij de bedrijfsarts heeft aangegeven dat hij op het werk is weggepest, maar dat de bedrijfsarts hier niets mee heeft gedaan. Hij stelt dat de bedrijfsarts wist dat hij bij drie vertrouwenspersonen en bij het bedrijfsmaatschappelijk werk het pesten had aangekaart en dat deze hem niet hadden geholpen. Volgens klager had de bedrijfsarts hierover aan de bel moeten trekken, bijvoorbeeld bij de directie van zijn werkgever. De bedrijfsarts heeft hierover naar voren gebracht dat waar volgens klager sprake was van pestgedrag, in de visie van zijn werkgever klager problemen had met de onderlinge werkverhoudingen en een gebrek aan zelfreflectie. Wat klager ervoer als pestgedrag werd door de werkgever aangemerkt als een functioneringsprobleem. Door klager aan te sporen contact op te nemen met de vertrouwenspersoon en de bedrijfsmaatschappelijk werker en door conform de STECR Werkwijzer arbeidsconflicten het gesprek met de werkgever te stimuleren heeft hij voldoende aan zijn zorgplicht voldaan, aldus de bedrijfsarts.

4.13 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat, gezien de aanhoudende klachten en beperkingen van klager op het vlak van zijn persoonlijk en sociaal functioneren en het onderliggende arbeidsconflict, ook op dit gebied wellicht van de bedrijfsarts een actievere houding had mogen worden verwacht. Hij had over het door klager gestelde pestgedrag in gesprek kunnen gaan met de directie van klagers werkgever, ten einde het herstel van de relatie tussen klager en zijn werkgever te bevorderen. Het voert naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege echter te ver om de bedrijfsarts hiervan een afzonderlijk tuchtrechtelijk verwijt te maken, naast de door het Regionaal Tuchtcollege reeds op dit punt gegrond verklaarde klachtonderdelen a en b. Daarbij merkt het Centraal Tuchtcollege nog op dat de bedrijfsarts – daarnaar gevraagd – ter zitting heeft verklaard dat hem destijds geen andere gevallen bij klagers werkgever bekend waren waarin geklaagd werd over pestgedrag.

4.14 Klager verwijt de bedrijfsarts met klachtonderdeel i dat hij zich niet beter kon melden voor zijn werk bij zijn werkgever. Klager heeft naar eigen zeggen in oktober/november 2022 bij de bedrijfsarts aangegeven dat hij bij zijn eigen werkgever weer wat uren wilde maken om zo te beginnen met re-integreren. De bedrijfsarts zou hem toen hebben laten weten dat de teamleider van klager in een gesprek had aangegeven dat hij daar niet mocht re-integreren. Wel zou hij zich bij een andere werkgever beter kunnen melden. De bedrijfsarts heeft daarop ten onrechte geen actie en/of interventie ondernomen, aldus klager. Hij wijst in beroep ter onderbouwing op de transcriptie van het door hem opgenomen telefoongesprek met de bedrijfsarts van 27 maart 2023. Volgens de bedrijfsarts heeft klager echter vóórafgaand aan dit laatste consult niet gesproken over een voornemen om zich beter te melden en heeft hij – de bedrijfsarts – nooit gezegd dat klager zich niet bij zijn eigen werkgever mocht betermelden.

4.15 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat klagers betoog niet strookt met wat de bedrijfsarts op 25 november 2022 in het dossier heeft genoteerd, te weten: “Acht zich niet in staat tot een start met de re-integratie. Vindt dat de werkgever met stappen moet komen om de onderlinge problemen op de werkvloer en in de arbeidsverhoudingen op te lossen”. Ook verder is in het dossier niets vermeld over een voorgenomen betermelding. Wel heeft de bedrijfsarts in de terugkoppeling van het consult van 4 januari 2023 geadviseerd om een arbeidsdeskundig onderzoek te doen. Daarbij is onder het kopje “Re-integratie advies” ook aangetekend dat klager in de komende weken het contact met werk kon onderhouden en ook langs kon gaan op het werk voor een sociaal moment. Gelet hierop, acht het Centraal Tuchtcollege niet aannemelijk dat de bedrijfsarts de mogelijkheid van re‑integratie in het eigen werk niet heeft onderzocht of zelfs heeft tegengehouden. In wat klager naar voren heeft gebracht ziet het Centraal Tuchtcollege onvoldoende aanleiding om aan de inhoud van het dossier te twijfelen.

Conclusie

4.16 De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen c, d, h en i terecht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door Z.J. Oosting, voorzitter, H. de Hek en E.F. Lagerwerf‑Vergunst, leden-juristen, en A.H.J.M. Sterk en N. Abdoelkariem, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2025.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.