ECLI:NL:TGZCTG:2025:86 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2626
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:86 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-05-2025 |
Datum publicatie: | 14-05-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2626 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | . |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2626 van:
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam in D., verweerster in beide instanties,
hierna: de verpleegkundige, gemachtigde: mr. drs. L. Wijnbergen, advocaat te Groningen.
1. Verloop van de procedure
1.1 Klaagster heeft op 19 maart 2024 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle
een klacht ingediend tegen de verpleegkundige. Klaagster verwijt de verpleegkundige
dat zij onvoldoende zorg heeft verleend toen klaagster voor een operatie op de afdeling
neurologie en neurochirurgie van een ziekenhuis was opgenomen. De klacht bestaat (na
intrekking van een aantal klachtonderdelen) uit drie klachtonderdelen. De voorzitter
van het Regionaal Tuchtcollege heeft bij beslissing van 13 september 2024, onder nummer
Z2024/7023, de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
1.2 Klaagster heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De verpleegkundige
heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
1.3 De zaak is in beroep door het Centraal Tuchtcollege buiten aanwezigheid van
partijen in raadkamer behandeld.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Klaagster heeft bij brief van 18 oktober 2024, door het Regionaal Tuchtcollege
ontvangen op 22 oktober 2024, bij dat college beroep ingesteld tegen de beslissing
van 13 september 2024. Klaagster heeft hierin aangegeven dat het een pro-forma beroepschrift
betrof en dat zij de gronden van haar beroep later wilde aanvoeren. Bij brief van
6 december 2024 heeft het Centraal Tucht-college klaagster in de gelegenheid gesteld
de gronden van haar beroep aan te vullen tot uiterlijk 3 januari 2025. Daarbij is
vermeld dat het belangrijk is dat klaagster een nadere toelichting geeft en dat, als
zij niet binnen de gestelde termijn reageert of de reden waarom het beroep is ingesteld
niet voldoende duidelijk wordt, dit tot gevolg kan hebben dat de zaak niet inhoudelijk
wordt behandeld. Klaagster heeft op deze brief niet gereageerd. Bij brief van 7 januari
2025 heeft het Centraal Tuchtcollege klaagster in de gelegenheid gesteld om alsnog
(uiterlijk op 21 januari 2025) de gronden van het beroep in te dienen. Het Centraal
Tuchtcollege heeft vervolgens op
17 januari 2025 van klaagster een aanvullend beroepschrift ontvangen.
2.2. In beroep moet de vraag worden beantwoord of klaagster in het aanvullend
beroepschrift voldoende gronden heeft aangevoerd om in het door haar ingestelde beroep
te kunnen worden ontvangen.
2.3 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het (aanvullend) beroepschrift
van klaagster niet aan de eisen voldoet die de wet aan een beroepschrift stelt. Het
overgrote deel van het aanvullend beroepschrift van vijf pagina’s gaat over andere
zorgverleners en over andere incidenten dan waarop de klacht tegen de verpleegkundige
betrekking heeft. De verpleegkundige was bij deze incidenten op geen enkele wijze
betrokken. In het aanvullend beroepschrift heeft één alinea betrekking op de nacht
van 28 april 2022. Gedurende deze nacht had de verpleegkundige nachtdienst en was
zij betrokken bij de zorg voor klaagster. In het aanvullend beroepschrift beschrijft
klaagster in deze alinea hoe bang zij die nacht was, dat zij dit aan de verpleegkundige
meldde en dat deze vervolgens weigerde om naar een blikje Purol te zoeken dat volgens
klaagster op de grond was gevallen. Het Centraal Tuchtcollege constateert dat klaagster
haar beschrijving van de situatie zoals zij die ervaren heeft, in het beroepschrift
heeft herhaald, maar dat zij niets heeft aangevoerd waaruit het Centraal Tuchtcollege
kan opmaken dat en zo ja waarom klaagster meent dat de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege een onjuiste beslissing heeft genomen over de klachten over de verpleegkundige.
Het Centraal Tuchtcollege leidt uit het aanvullend beroepschrift af dat klaagster
zeer ontevreden is over de zorg die zij voorafgaand aan en tijdens de opname in het
E. heeft ontvangen. Op basis waarvan klaagster meent dat dit aan de verpleegkundige
is toe te rekenen en de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte zou
hebben geoordeeld dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk niets te verwijten valt,
blijkt echter niet uit het aanvullend beroepschrift.
2.4 Het voorgaande betekent dat het beroepschrift niet voldoet aan artikel 73
lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) juncto
artikel 19 lid 1, aanhef en onder c, Tuchtrechtbesluit BIG. Op grond van het bepaalde
in artikel 74 lid 1 Wet BIG kan klaagster dan ook niet worden ontvangen in het door
haar ingestelde beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal klaagster in het beroep niet
ontvankelijk verklaren en de zaak niet inhoudelijk behandelen.
3. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beslissing is gegeven door Z.J. Oosting, voorzitter, H. de Hek en E.F. Lagerwerf-Vergunst,
leden-juristen, en H.A. de Visser en M.J.E. van Haren, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.