ECLI:NL:TGZCTG:2025:84 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2544

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:84
Datum uitspraak: 19-02-2025
Datum publicatie: 12-05-2025
Zaaknummer(s): C2024/2544
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk niet-ontvankelijke klacht, en kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager is patiënt bij de huisartsenpraktijk en de behandelrelatie verloopt moeizaam. Er is geprobeerd om middels een mediator de behandelrelatie te herstellen, maar dat is niet gelukt. Uiteindelijk heeft de huisarts de behandelovereenkomst beëindigd per medio 2020. Dit is de derde tuchtklacht van klager tegen de huisarts. Klager verwijt de huisarts het onrechtmatig opzeggen van de behandelingsovereenkomst, het overdragen aan een andere huisarts, het niet willen opstellen van verwijsbrieven in 2019 en het onnodig besmetten van zijn naam met een psychische aantekening in 2015/2016. RTG Zwolle: verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in de klacht, voor zover het betreft klachtonderdelen c en d, en verklaart de klacht kennelijk ongegrond voor zover het betreft klachtonderdelen a en b. Het CTG verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing en geeft het RTG in overweging een volgende klacht van klager tegen de huisarts niet in behandeling te nemen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2544 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. L. Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 20 september 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 juni 2024, onder nummer Z2023/6131, heeft dat college klager kennelijk niet-ontvankelijk in de klacht verklaard voor zover het klachtonderdelen c en d betreft, en de klacht kennelijk ongegrond verklaard voor zover het klachtonderdelen a en b betreft. Klager is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 februari 2025 gelijktijdig met de zaak C2024/2675 behandeld. De zaken zijn niet gevoegd. De huisarts is op de zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Klager is op de juiste wijze uitgenodigd voor de zitting, maar is niet verschenen.
De huisarts heeft vragen van het Centraal Tuchtcollege beantwoord en haar standpunt nader toegelicht.
Het Centraal Tuchtcollege heeft na afloop van de mondelinge behandeling op
19 februari 2025 de zaak in raadkamer beoordeeld en in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Wat hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“3. De feiten
3.1 Verweerster heeft per 1 augustus 2015 de huisartsenpraktijk overgenomen. Klager was daarvoor al patiënt in de huisartsenpraktijk en is in die periode door de vorige huisarts doorverwezen voor gesprekken met de praktijkondersteuner GGZ.
3.2 In maart 2016 is klager op het spreekuur geweest en door verweerster
doorverwezen naar de instelling D. voor psychiatrische behandeling.
3.3 In de periode augustus 2016 tot en met december 2016 is klager meermalen op de praktijk geweest bij verweerster en haar waarnemer, waarbij ook de lopende echtscheidingsprocedure tussen klager en zijn echtgenote ter sprake kwam. In die periode heeft klager ook verzocht om zijn medisch dossier te verstrekken in verband met de lopende echtscheidingsprocedure. Het dossier is door verweerster verstrekt.
3.4 Vanaf januari 2019 heeft klager vele malen aan verweerster verzocht om verwijdering dan wel aanpassing van fouten en onwaarheden die er volgens hem in het dossier stonden.
3.5 In die periode heeft klager ook zijn beklag gedaan over dat verweerster volgens hem zou hebben geweigerd hem in 2019 door te verwijzen naar een psycholoog. Verweerster heeft bij brief van 28 maart 2019 onder meer hierop gereageerd.
3.6 In maart 2019 heeft verweerster verschillende keren aangeboden om samen met klager het medisch dossier door te nemen. Verweerster heeft vervolgens, met als doel het herstellen van de inmiddels verstoorde arts-patiëntrelatie, voorgesteld om in gesprek te gaan onder begeleiding van een onafhankelijk mediator. In april 2019 heeft verweerster ook aangegeven dat zij overweegt de behandelrelatie op te zeggen als klager niet bereid is mee te werken aan mediation.
3.7 Op 1 juli 2019 heeft het eerste gesprek met de mediator plaatsgevonden en is de mediationovereenkomst getekend. In augustus 2019 ontvangt verweerster een bericht van de mediator dat de mediation was stopgezet, vanwege het niet nakomen van werkafspraken door klager.
3.8 In de periode daarna ontvangt verweerster wederom brieven van klager dan wel zijn gemachtigde, met verzoeken tot aanpassing van het dossier.
3.9 Bij brief van 30 maart 2020 laat de gemachtigde van verweerster weten dat uit de houding en wijze van communicatie van klager blijkt dat hij geen vertrouwen heeft in verweerster als huisarts, wat vereist is voor een goede arts-patiëntenrelatie. In die brief wordt voorgesteld dat klager op zoek gaat naar een andere huisarts. In dat kader wordt ook de naam van een andere huisarts genoemd, waar klager bijvoorbeeld bij terecht zou kunnen.
3.10 De gemachtigde van klager geeft bij brief van 9 juni 2020 aan dat klager niet op zoek gaat naar een andere huisarts.
3.11 Bij brieven van 26 juni 2020 en 6 juli 2020 geeft verweerster aan onder welke voorwaarden zij bereid is de behandelrelatie voort te zetten. Tevens wordt in die brieven wederom geadviseerd op zoek te gaan naar een andere huisarts.

3.12 Op 21 juli 2020 heeft verweerster aan klager kenbaar gemaakt dat de
behandelingsovereenkomst wordt beëindigd per 21 augustus 2020 en hij zich bij een andere huisarts kan inschrijven. In die brief wordt wederom de naam genoemd van een mogelijke andere huisarts, maar wordt ook aangegeven dat het klager vrij staat om zelf een andere huisarts te zoeken. In die brief vermeldt verweerster eveneens dat het dossier van klager wordt bewaard tot zij het verzoek van een nieuwe huisarts ontvangt om het dossier over te dragen. Daarbij geeft verweerster aan dat zij zich beschikbaar houdt voor spoedeisende en levensbedreigende situaties.
4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klager verwijt de huisarts dat zij:
a) zonder toestemming klager en zijn medisch dossier heeft overgedragen aan een andere huisartsenpraktijk;
b) ten onrechte de behandelingsovereenkomst heeft opgezegd;
c) het verstrekken van een verwijsbrief naar Brabantzorg in 2019 heeft geweigerd;
d) door een fout van de huisarts zijn naam is besmet met een psychische aantekening door in een verwijsbrief van 2016 te vermelden dat hij begeleiding heeft gehad van D..
4.2 De huisarts heeft het college verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat sprake is van misbruik van recht, alsmede dat de klachtonderdelen c en d al aan de orde zijn geweest bij de eerste tuchtprocedure. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de huisarts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 Op grond van artikel 51 Wet BIG kan niemand andermaal ingevolge de bepalingen van de Wet BIG worden berecht ter zake van handelen waaromtrent te zijn aanzien een onherroepelijke tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen (ne bis in idem-beginsel). Dat betekent – kort gezegd – dat niemand twee keer op hetzelfde handelen kan worden aangesproken.
5.2 De hiervoor onder c en d genoemde klachten van klager betreffen in de kern hetzelfde feitencomplex en handelen als aan de orde was bij de eerdere klachten waarover door het college is beslist (zaaknummer 169/2019: kennelijk ongegrond en zaaknummer Z2021/3143: niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem). Klager doelt immers in wezen op hetzelfde handelen waartegen de huisarts zich in de zaak 169/2019 heeft verweerd, alsmede dat door klager naar voren is gebracht in de zaak Z2021/3143. Dat klager daarbij op onderdelen nieuwe aspecten noemt die in verband staan met hetzelfde handelen, maakt dat niet anders. Het is immers een variatie op hetzelfde thema en vloeit voort uit het handelen van de huisarts in 2016 en 2019, zoals in de eerdere tuchtzaken aan de orde is geweest.
5.3 Omdat met betrekking tot die eerdere klachten inmiddels onherroepelijke tuchtrechtelijke eindbeslissingen zijn genomen, kan klager niet weer over dat handelen klagen. Klager is reeds om die reden kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klachten zoals vermeld onder punt c en d.
5.4 Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van misbruik van recht. In dat kader heeft de huisarts aangevoerd dat zij gedurende de periode van 2016 tot en met heden vrijwel doorlopend is geconfronteerd met verzoeken van klager, tuchtprocedures en klachten van klager, terwijl er nu weer een klacht over haar handelen binnen hetzelfde kader wordt ingediend.
5.5 Het college is van oordeel dat het beroep van verweerster op misbruik van recht, voor zover het betreft de klachten vermeld onder de punten a en b, niet slaagt. Klager verwijt in die klachtonderdelen dat de behandelingsovereenkomst ten onrechte door verweerster is beëindigd en hij, alsmede zijn patiëntendossier, ten onrechte zijn overgedragen aan een andere huisarts. Hoewel klager in het verleden al twee keer een tuchtklacht heeft ingediend tegen verweerster waarop door het college is beslist, bestaat in het tuchtrecht niet het beginsel van concentratie van klachten en staat het klager op dit moment nog vrij om op die twee punten een klacht in te dienen en die tuchtrechtelijk te laten beoordelen. Het college zal die klachtonderdelen dan ook inhoudelijk beoordelen.
De criteria voor de beoordeling
5.6 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.7 Het college oordeelt dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college legt dat hieronder uit.
Klacht ten aanzien van beëindiging behandelingsovereenkomst
5.8 Klager verwijt verweerster dat zij ten onrechte de behandelingsovereenkomst heeft opgezegd. Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij op goede gronden de behandelrelatie met klager heeft opgezegd en de vereiste zorgvuldigheidsnormen in acht heeft genomen.
5.9 Tussen klager en verweerster is een behandelingsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand gekomen. Het college overweegt dat voor een dergelijke overeenkomst geldt dat op grond van artikel 7:460 BW een hulpverlener behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen. Verder heeft de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (hierna: KNMG) in zijn richtlijn “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst” van 2005 – die gold ten tijde van de beëindiging – verder opgenomen onder welke voorwaarden (gewichtige redenen) de behandelingsovereenkomst kan worden beëindigd. Daarnaast staat in die richtlijn een aantal zorgvuldigheidseisen geformuleerd die de behandelend arts in acht moet nemen bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst. Zo dient de behandelend arts eerst te waarschuwen voordat hij tot beëindiging van de behandelingsovereenkomst kan overgaan, dient hij een redelijke termijn voor die beëindiging in acht te nemen, dient hij te helpen bij het zoeken naar een andere arts en blijft hij beschikbaar voor noodzakelijke hulp tot een andere huisarts is gevonden.
5.9 Niet in geschil is dat sprake was van een ernstig verstoorde onderlinge verhouding tussen klager en de huisarts. Dat is immers de aanleiding geweest om een mediationtraject te starten. Zoals in een eerdere uitspraak van het college (zaaknummer 169/2019) is overwogen, ligt het niet aan de huisarts dat de mediation is stopgezet.
5.10 Zoals hiervoor is overwogen kan een geneeskundige behandelingsovereenkomst worden beëindigd wegens gewichtige redenen. Een vertrouwensbreuk, als hier door verweerster ervaren, kan een dergelijke gewichtige reden opleveren. Deze vertrouwensbreuk heeft tot gevolg gehad dat verweerster zich niet langer in staat achtte om op basis van wederzijds vertrouwen de zorg aan klager te leveren op de manier die zij voorstond, hetgeen in dit geval naar het oordeel van het college een voldoende gewichtige reden opleverde om de behandelrelatie te kunnen beëindigen.
5.11 Bij de beëindiging van de behandelingsovereenkomst heeft verweerster naar het oordeel van het college ook voldaan aan de door haar in acht te nemen zorgvuldigheidsregels. Zij heeft overleg met klager gehad over de gerezen problemen. Zij heeft door tussenkomst van een mediator getracht de vertrouwensrelatie met klager te herstellen. Ook heeft verweerster voorstellen gedaan om de behandelrelatie onder voorwaarden voort te zetten en klager meermalen gewaarschuwd dat opzegging dreigde. Na advies te hebben ingewonnen bij haar beroepsvereniging, heeft de huisarts de behandelingsovereenkomst met klager opgezegd met inachtneming van een redelijke termijn, heeft zij een collega huisarts aanbevolen en heeft zij zich beschikbaar gehouden voor spoedklachten.
5.12 Het college is dan ook van oordeel dat verweerster de behandelingsovereenkomst met klager op goede gronden en op zorgvuldige wijze heeft beëindigd. Gelet hierop is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Klacht ten aanzien van overdracht naar andere huisarts
5.13 Klager verwijt verweerster dat ze hem en zijn patiëntendossier heeft overgedragen aan een andere huisarts. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandelingsovereenkomst door haar is beëindigd, maar dat klager zich zelf moet laten inschrijven bij een andere huisarts en dat zijn patiëntendossier in haar bezit is totdat een nieuwe huisarts verzoekt om overdracht van dat dossier.
5.14 Uit de stukken blijkt naar het oordeel van het college dat er geen overdracht van klager dan wel van zijn patiëntendossier naar een andere huisarts is geweest. Door verweerster is immers enkel de naam van een huisarts genoemd die bereid is klager als patiënt aan te nemen. Daarbij is ook vermeld dat het klager vrij staat zelf een andere huisarts te zoeken, alsmede dat het patiëntendossier pas wordt overgedragen als verweerster een dergelijk verzoek van een nieuwe huisarts van klager heeft ontvangen. Dit klachtonderdeel mist dus feitelijke grondslag en is daarom eveneens kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.15 Uit voorgaande overwegingen volgt dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn klacht voor zover het betreft de klachtonderdelen c en d, alsmede dat de klacht kennelijk ongegrond is voor zover het betreft de klachtonderdelen a en b.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 3. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Klager wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht in het geheel (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
4.2 De huisarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
Inhoudelijke beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal Tuchtcollege bestudeerd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
4.4 Op grond van de stukken en dat wat door de huisarts op de zitting in beroep nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege klager terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover het betreft klachtonderdelen c en d, en de klacht terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard voor zover het betreft klachtonderdelen a en b. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over. Het beroepschrift en verweerschrift, en de toelichting van de huisarts op de zitting geven het Centraal Tuchtcollege wel aanleiding tot een aantal aanvullende opmerkingen.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat (een gedeelte van) het betoog van klager in onderhavige zaak in de kern gaat om hetzelfde feitencomplex en hetzelfde handelen van de huisarts dat hij in eerdere zaken aan de orde heeft gesteld. Dat klager thans nieuwe details toevoegt en de verwijten iets anders verwoord maakt het geen nieuwe of andere verwijten dan die waarover in eerdere tuchtzaken is geoordeeld, namelijk het handelen van de huisarts in 2016 en 2019. Het Centraal Tuchtcollege stelt ook vast dat klager tien maanden na het indienen van onderhavige klacht, een nieuwe klacht tegen de huisarts heeft ingediend over de gevolgen van een verwijzing in 2015 en 2016 voor de inhoud van zijn medisch dossier. Deze zaak is bij het Centraal Tuchtcollege bekend onder nummer C2024/2675. Uit de stukken blijkt verder dat klager de beëindiging van de behandelovereenkomst niet accepteert en niet wil overstappen naar een andere huisarts.
Het Centraal Tuchtcollege heeft oog voor de impact die een tuchtklacht kan hebben op de beklaagde beroepsbeoefenaar. Dit geldt temeer indien de klacht gaat over vermeende gedragingen waarover de tuchtrechter al eerder heeft geoordeeld en waarbij het opnieuw voorleggen aan de tuchtrechter voor de beroepsbeoefenaar onnodig belastend is.
Gelet op het voorgaande geeft het Centraal Tuchtcollege het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle in overweging om een volgende klacht van klager tegen de huisarts, die ziet op hetzelfde feitencomplex, niet meer in behandeling te nemen.
4.6 Het voorgaande betekent dat het beroep van klager zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter; E.F. Lagerwerf-Vergunst en R.A. van der Pol, leden-juristen en O.T.M. Schouten en D. van Sleeuwen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 19 februari 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.