ECLI:NL:TGZCTG:2025:82 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2542
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:82 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-05-2025 |
Datum publicatie: | 07-05-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2542 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde. De echtgenote van klager – hierna de patiënte - was opgenomen op de psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis waar de specialist ouderengeneeskunde werkzaam is. De patiënte verbleef daar tot haar overlijden. De patiënte was sinds 2014 bekend met de diagnose Alzheimer en er was sprake van gedragsproblemen en lijdensdruk. De patiënte had regelmatig last van urineweginfecties. Klager verwijt de specialist ouderengeneeskunde dat zij op een aantal momenten tijdens het verblijf in het verpleeghuis niet op de juiste wijze heeft gehandeld in de (medische) begeleiding van de patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2542 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., arts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. S. Koelewijn.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 24 oktober 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer
van 25 juni 2024, onder nummer A2023/6374, heeft dat College beslist dat de klacht
in beide onderdelen kennelijk ongegrond is. Klager is van die beslissing tijdig in
beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend en nadien nog
een aanvullend stuk in het geding gebracht.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 23 april 2025, waar zijn verschenen klager en de arts, laatstgenoemde bijgestaan
door mr. S. Koelewijn. De zaak is over en weer toegelicht. Klager en mr. Koelewijn
hebben dat gedaan aan de hand van schriftelijke spreekaantekeningen die zij aan het
Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“ 3. Wat is er gebeurd?
3.1 De arts is medisch adviseur van het E. (E.). Op 3 mei 2023 heeft de G. klager
staande gehouden in verband met vermoedens dat klager niet (langer) beschikte over
de vereiste rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid
die vereist is voor het besturen van een motorrijtuig waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven.
Een en ander is vastgelegd in een zogenoemde mutatie.
3.2 De G. heeft naar aanleiding hiervan het rijbewijs van klager ingevorderd
en naar het E. gestuurd. Verder is een zogenoemde mededeling gedaan aan het E. op
grond van artikel 130 Wegenverkeerswet 1994 (Wvw).
3.3 Op 15 september 2023 is namens de Divisie Rijgeschiktheid het schriftelijke
besluit genomen dat klager een medisch onderzoek diende te ondergaan op grond van
artikel 131 Wvw.
3.4 Aan het besluit is onder meer de volgende motivering ten grondslag gelegd:
“Op 3 mei 2023 viel u de politie als bestuurder van een personenauto op vanwege
uw slingerende- en onzekere rijgedrag. De politie is u hierop gaan volgen en nam verder
waar dat u bij het inhalen bijna tegen uw voorganger reed en dat u over een afstand
van ruim een kilometer over de vluchtstrook reed.
De politie heeft u hierop een volgteken gegeven, waar u in eerste instantie geen
gehoor aangaf. Toen u het volgteken eenmaal zag, verminderde u fors uw snelheid. U
reed met een snelheid van 50 kilometer per uur, waar 100 kilometer per uur was toegestaan.
De politie heeft hierop eveneens haar snelheid moeten minderen en probeerde u te
dirigeren naar een veilige locatie. U stopte echter abrupt op de doorgaande weg.
De politie heeft u aangesproken. De politie nam waar dat u een zeer verwarde indruk
maakte en dat de door u gegeven antwoorden niet overkwamen met de gestelde vragen.
U was zich verder totaal niet bewust van het vertoonde rijgedrag en kon zich in het
geheel niet herinneren wat er zojuist heeft plaatsgevonden.
Uit het politiesysteem blijkt dat er eerdere meldingen over uw rijgedrag zijn gedaan.
Op 7 maart 2023 ontving de politie de melding dat u als bestuurder van een personenauto
slingerend rijgedrag vertoonde en reed met wisselende snelheid.
Op 14 april 2021 ontving de politie de melding dat u als bestuurder van een vrachtwagen
afwijkend rijgedrag vertoonde.”
3.5 Naar aanleiding van dit besluit heeft de arts klager op 25 september 2023
voor medisch onderzoek verwezen naar een (onafhankelijke) psychiater. Onder “Reden
verwijzing” staat: “Op basis van de informatie die we hebben ontvangen, bestaat er
een vermoeden dat er bij u sprake is van een psychiatrische aandoening.”
3.6 Het onderzoek vond plaats op 13 november 2023. De conclusie van de psychiater
van 16 november 2023 was dat bij klager geen aanwijzingen zijn gevonden voor psychische
c.q. psychiatrische (inclusief alcohol- of psychoactieve middelen gerelateerde) problematiek.
3.7 Naar aanleiding hiervan heeft het E. op 21 november 2023 klager laten weten
dat hij geschikt is om te rijden en zijn rijbewijs weer geldig is.
4. De klacht en de reactie van de arts
4.1 Klager verwijt de arts dat hij:
a) hem voor onderzoek naar de psychiater heeft verwezen zonder hem eerst te horen;
b) aan de verwijzing een element van ongeschiktheid heeft toegevoegd, dat niet
in de mutatie en de mededeling staat, namelijk dat hij twijfelde aan klagers gezichtsvermogen.
4.2 De arts heeft het college verzocht klager ten aanzien van het tweede klachtonderdeel
niet ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel en voor
het geval het college het tweede klachtonderdeel wel inhoudelijk gaat beoordelen,
heeft de arts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 De arts heeft naar voren gebracht dat klager niet-ontvankelijk is in het
tweede
onderdeel van de klacht, omdat de tekst waarover geklaagd wordt (“Toen u het volgteken
eenmaal zag, verminderde u fors uw snelheid.”) niet afkomstig is van de arts. De tekst
zou afkomstig zijn van de jurist van het E., automatisch in de verwijzing worden opgenomen
en door de arts niet kunnen worden gewijzigd. Het college komt tot het oordeel dat
klager wel ontvankelijk is in dit klachtonderdeel.
5.2 Het college stelt vast dat de tekst deel uitmaakt van de verwijzing naar
de psychiater die door de arts is afgegeven. Daarmee heeft de arts de tekst tot de
zijne gemaakt en kan hij hierop tuchtrechtelijk worden aangesproken. Dat hij de tekst
niet zou kunnen wijzigen is overigens in die zin niet juist omdat hij bij onduidelijkheden
of onjuistheden dit kan terugkoppelen aan de jurist en langs die weg de tekst kan
(laten) aanpassen. Daarbij komt dat het ontbreken van persoonlijke betrokkenheid niet
zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de klager, maar tot ongegrondverklaring van
de klacht.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.3 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij
de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de arts geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
5.4 Het college oordeelt dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdeel a) niet horen klager
5.5 Klager stelt dat de arts hem voor de verwijzing had moeten horen. De arts
heeft naar voren gebracht dat hij alleen moet beoordelen naar welke type specialist
klager verwezen wordt en daarbij kon en mocht afgaan op de hem door het E. verstrekte
informatie uit de mededeling en de mutatie, die bij hem verder geen vragen opriep.
5.6 Het college stelt vast dat niet de arts, maar het E. bepaalt of een medisch
onderzoek moet plaatsvinden. De arts beoordeelt ten behoeve van het E. in dat kader
alleen welke type specialist dat onderzoek moet doen. Hij mag daarbij in beginsel
afgaan op de informatie die het E. hem daarbij ter beschikking stelt. Dat is naar
het oordeel van het college niet in strijd met de norm van een redelijk bekwame en
redelijk handelende arts. Pas als de verwijzing vragen oproept en de arts denkt dat
de betrokkene hierover opheldering zou kunnen geven, kan er voor de arts reden zijn
om contact met de betrokkene op te nemen. In dit geval riep de verwijzing blijkbaar
geen vragen op; naar het oordeel van het college is dit ook begrijpelijk gelet op
de door het E. verstrekte informatie. In dat verband heeft de arts verder terecht
benadrukt dat voor het opleggen van een medisch onderzoek een vermoeden van rij-ongeschiktheid
volstaat en de betrokkene zijn kant van het verhaal kan vertellen tijdens het medisch
onderzoek door, in dit geval, de psychiater.
5.7 Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) toevoeging aan tekst mutatie/mededeling
5.8 De door klager gewraakte toevoeging aan de tekst van de verwijzing betreft
de zin: “Toen u het stopteken eenmaal zag, verminderde u fors uw snelheid.” In de
mutatie staat volgens hem dat hij “in eerste instantie niet aan het stopteken voldeed.”
Volgens klager is daarmee een medisch onderdeel toegevoegd aan zijn beweerde rij-ongeschiktheid,
te weten twijfel aan zijn gezichtsvermogen. De arts stelt dat hij geen reden tot aanpassing
van de tekst zag en dat klager ook alleen is verwezen naar de psychiater, en wel op
grond van een vermoeden van het bestaan van een psychiatrische aandoening.
5.9 Een redelijke uitleg brengt volgens het college niet mee dat van het woordje
“zag” een zo verregaande interpretatie zou moeten worden gegeven als klager kennelijk
meent, namelijk dat er iets zou schorten aan zijn gezichtsvermogen. Dat blijkt ook
niet uit de verdere context van de verwijzing. Ook is klager niet (mede) verwezen
naar de oogarts. Aannemelijk is dat met “zag” bedoeld is: ‘bemerkte’ of ‘zich realiseerde’.
Het college kan daarom begrijpen dat de arts geen reden zag om hierover met de jurist
van het E. in contact te treden.
5.10 Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Slotsom
5.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder “3. Wat is er gebeurd?” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk
nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door
het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen
en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 april 2025 is dat debat voortgezet.
4.2 Het beroep van klager strekt ertoe dat zijn klacht alsnog gegrond wordt
verklaard.
4.3 De arts heeft stelt primair dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard
in het beroep, en subsidiair dat het beroep van klager moet worden verworpen.
Beoordeling
4.4 Anders dan de arts is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de beroepsgronden
van klager voldoende duidelijk zijn en dat hij daarom moet worden ontvangen in zijn
beroep. Daarbij merkt het Centraal Tuchtcollege wel op dat, uit het oogpunt van een
goede en eerlijke procesorde, in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het
Centraal Tuchtcollege kunnen worden voorgelegd die deel uitmaken van de oorspronkelijke
klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten
het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake is van uitbreiding van de klacht,
kan klager daarin dus niet worden ontvangen.
4.5 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen
aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal
Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in de overwegingen van het
Regionaal Tuchtcollege onder 5.3 tot en met 5.10 en neemt die over. Op de zitting
in beroep is nog besproken dat de verwijzingsbrief van
25 september 2023 door de arts – in zijn hoedanigheid van arts – is ondertekend,
namens de directie van het E. Het Centraal Tuchtcollege vraagt zich af wat het nut
en de noodzaak hiervan is, maar begrijpt dat dit het gevolg is van de huidige vaste,
geautomatiseerde werkwijze binnen het E. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
van de arts is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geen sprake.
4.6 Het voorgaande betekent dat het beroep van klager zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij in beroep nieuwe klachten heeft
ingediend;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,
L.F. Gerretsen-Visser en R.H. Zuijderhoudt, leden juristen, en E.H. Groenewegen
en
J. Hermans, leden beroepsgenoten, bijgestaan door N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.