ECLI:NL:TGZCTG:2025:80 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2439
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:80 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-05-2025 |
Datum publicatie: | 07-05-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2439 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Wrakingsverzoek gericht tegen een lid-jurist. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 63 Wet BIG, in de zaak onder
nummer C2024/2439 ingediend door:
A., wonende te B., verzoeker.
1. Verloop van de procedure
1.1 A. - hierna verzoeker - heeft op 6 oktober 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege
te ‘s-Hertogenbosch een door hem als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduid stuk ingediend.
Op 17 januari 2023 heeft hij een aanvulling op dit stuk ingediend. De klacht van klager
in deze zaak ziet op het handelen van C., hierna de psychotherapeut.
1.2 Bij beslissing van 27 maart 2024, onder nummer H2022/4974, heeft het Regionaal
Tuchtcollege klager in een deel van de klacht niet-ontvankelijk verklaard en de klacht
voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Verzoeker is van die beslissing tijdig
in beroep gekomen.
1.3 In beroep wordt deze zaak aangeduid met nummer C2024/2439. Op de openbare
zitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 januari 2025 is de behandeling van de
zaak in beroep aangevangen. De behandeling is toen geschorst om bij tussenbeslissing
te beslissen op het verzoek van verzoeker om de zaak terug te wijzen naar het Regionaal
Tuchtcollege. Bij tussenbeslissing van 12 februari 2025 heeft het Centraal Tuchtcollege
dat verzoek afgewezen. Op de zitting van 2 april 2025 is de behandeling van de zaak
in beroep voortgezet. De zaak is toen inhoudelijk behandeld, waarna het onderzoek
is gesloten en is medegedeeld dat zo snel als mogelijk uitspraak zal worden gedaan.
Op beide genoemde zittingsdata maakte D. als lid jurist deel uit van het Centraal
Tuchtcollege.
1.4 Verzoeker heeft vervolgens bij e-mailbericht van 10 april 2025 de wraking
verzocht van D.
1.5 Hierop is een wrakingskamer samengesteld bestaande uit de leden J.M. Rowel-van
der Linde, voorzitter, en Z.J. Oosting en T.W.H.E. Schmitz, leden juristen, en de
datum van de behandeling van het wrakingsverzoek is bepaald op 23 april 2025. Op die
datum is het wrakingsverzoek op een openbare zitting behandeld. Verzoeker is op die
zitting verschenen en gehoord. Hij heeft zijn standpunt toen toegelicht aan de hand
van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beoordeling van het verzoek tot wraking
2.1 De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het schriftelijke wrakingsverzoek
van 10 april 2025, en van de op 23 april 2025 door verzoeker gegeven mondelinge toelichting
daarop. Verzoeker voert aan dat het lid jurist D. niet meer onpartijdig kan oordelen
in de zaak C2024/2439, kort gezegd omdat zij deel uitmaakte van het Centraal Tuchtcollege
dat op 7 april 2025 een eindoordeel heeft gegeven in de zaken C2024/2437 en C2024/2438.
Volgens verzoeker gaat het in al deze zaken steeds om dezelfde (rechts)vragen en hetzelfde
feitencomplex.
2.2 Lid jurist D. heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking. Zij
heeft aangegeven niet in de wraking te berusten.
2.3 De wrakingskamer oordeelt als volgt.
2.4 Op grond van artikel 63 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) kan een lid van een tuchtcollege worden gewraakt indien er sprake is van
feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen
lijden. Aan de orde is de vraag of hiervan bij de behandeling van de klacht van verzoeker
in beroep, in de zaak C2024/2439, sprake is geweest.
2.5 Uitgangspunt is dat een lid van het Centraal Tuchtcollege uit hoofde van
zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke
omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat
het lid jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij
dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.6 Van een zodanige uitzonderlijke omstandigheid is naar het oordeel van de
wrakingskamer niet gebleken. Dat een lid jurist eerder vergelijkbare zaken van een
klager heeft behandeld en reeds eerder heeft geoordeeld over (rechts)vragen en een
feitencomplex die in een volgende zaak ook spelen, betekent niet dat zij/hij een volgende
zaak niet onpartijdig of met vooringenomenheid zal behandelen. Iedere zaak wordt beoordeeld
op grond van de in die specifieke zaak aan de orde zijn feiten en omstandigheden,
door een voltallig college. Partijen kunnen in elke zaak nieuwe argumenten naar voren
brengen, die in die zaak worden gewogen en beoordeeld.
Klager heeft een aantal zaken tegen hulpverleners aanhangig gemaakt die allemaal
betrekking hebben op (de zorg voor) zijn dochter in 2012 en de jaren daarna. In zijn
toelichting op het wrakingsverzoek heeft klager benadrukt dat in alle zaken meerdere
gelijke rechtsvragen aan de orde zijn en dat de zaken onderling talrijke verwijzingen
bevatten. De wrakingskamer heeft oog voor de (subjectieve) vrees van klager dat een
lid van het college dat betrokken is bij meerdere aanhangige zaken waar (deels) dezelfde
rechtsvragen spelen zich niet vrij zou voelen om in de verschillende zaken tot een
verschillend oordeel te komen. Deze enkele vrees is evenwel onvoldoende om de gestelde
partijdigheid/vooringenomenheid te onderbouwen.
De wrakingskamer stelt vast dat de uitspraken waar het lid jurist eerder bij betrokken
was, geen verwijzingen bevatten naar de psychotherapeut en zich beperken tot een oordeel
over het handelen/nalaten van de huisartsen.
De wrakingskamer is van oordeel dat het niet uitzonderlijk is dat leden oordelen
over dezelfde (rechts)vragen in verschillende zaken waarbij de afwegingen en de beslissing
in de zaken, afhankelijk van het feitencomplex en de aangevoerde argumenten in verschillende
zaken van elkaar kunnen afwijken. Aangenomen mag worden dat een lid van het Centraal
Tuchtcollege in staat is om beslissingen die hij als onderdeel van een college in
een eerdere zaak heeft genomen buiten beschouwing te laten en om in een volgende zaak
een onbevangen oordeel te geven. De wrakingskamer ziet in het aangevoerde geen aanleiding
om aan te nemen dat daarvan in dit geval niet kan worden uitgegaan. Dat wat verzoeker
op de pagina’s 3 en 4 van zijn pleitnota heeft aangevoerd met betrekking tot de beslissingen
van het Centraal Tuchtcollege in de zaken C2016/025 tot en met C2016/033 – de wrakingskamer
is bekend met de inhoud daarvan – betreft de inhoud en vormt als zodanig geen onderbouwing
van een al dan niet aanwezige vooringenomenheid of partijdigheid. Dit brengt mee dat
een en ander niet kan leiden tot een geslaagd beroep op wraking.
2.7 Verzoeker heeft voorts een beroep gedaan op het door hem benoemde gelijkheidsbeginsel.
Daarbij heeft hij gesteld dat hij eerder lid beroepsgenoot Steenbakkers in deze zaak
succesvol heeft gewraakt, om dezelfde redenen als waarom hij nu verzoekt om de wraking
van lid jurist D. E. had eerder een oordeel gegeven in de zaken C2023/2082 en C2023/2083
en kon daarom volgens verzoeker niet meer onpartijdig oordelen in deze zaak. Anders
dan verzoeker stelt, oordeelt de wrakingskamer dat geen sprake is van gelijke gevallen.
Lid beroepsgenoot E. heeft om hem moverende redenen berust in de wraking, waardoor
het wrakingsverzoek niet is voorgelegd aan en beoordeeld door een wrakingskamer. De
wrakingskamer ziet dan ook geen reden om deze door verzoeker aangehaalde omstandigheid
te betrekken bij de beoordeling van het verzoek tot wraking van lid jurist D.
2.8 De wrakingskamer merkt verder nog op dat het klager al geruime tijd bekend
was dat lid jurist D. als lid jurist deelnam aan de behandeling van de C2024-2437
en C2024-2437 en dat dit voor hem tot de uitspraken in deze zaak geen aanleiding vormde
om een wrakingsverzoek in te dienen. Dat in deze zaken op 7 april 2025 een uitspraak
is gedaan waar klager het niet mee eens is, betekent echter niet dat er reden is om
aan de onpartijdigheid van lid jurist D. te twijfelen.
2.9 Concluderend oordeelt de wrakingskamer dat het door verzoeker aangevoerde
geen zwaarwegende redenen opleveren voor (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid
van het gewraakte lid. Dit betekent dat het verzoek tot wraking als ongegrond wordt
afgewezen.
3. Beslissing
De wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
wijst af het verzoek tot wraking van D., lid jurist;
bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin
deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
beveelt dat de secretaris van de wrakingskamer onverwijlde mededeling doet aan verzoeker,
het - vergeefs gewraakte - lid van het college en de psychotherapeut.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
Z.J. Oosting en T.W.H.E. Schmitz, leden juristen en N. Germeraad-van der Velden,
secretaris.
Uitgesproken ter terechtzitting van 14 mei 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.