ECLI:NL:TGZCTG:2025:79 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2560

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:79
Datum uitspraak: 28-04-2025
Datum publicatie: 30-04-2025
Zaaknummer(s): C2024/2560
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: De meerderjarige dochter van klaagster is van 16 februari 2023 tot 17 maart 2023 vrijwillig opgenomen geweest in een psychiatrische instelling. De psychiater was eindverantwoordelijk voor de opname, de behandeling, het ontslag en de overdracht naar de ambulante zorg. Twee weken na het ontslag is de dochter overleden. Klaagster vindt dat het ontslag onzorgvuldig is geweest omdat de zorgmachtiging nog niet rond was en de overdracht niet goed is verlopen, terwijl de dochter volgens klaagster nog niet uit haar psychose was. Klaagster verwijt de psychiater ook dat de diagnose en de medicatie onjuist waren en dat zijzelf onvoldoende bij de opname en de behandeling is betrokken. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2560 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. F. Westenberg, advocaat te Hoorn.

1. De kern van de zaak

De dochter van klaagster is van 16 februari 2023 tot 17 maart 2023 vrijwillig opgenomen geweest in een psychiatrische instelling. De psychiater was eindverantwoordelijk voor de opname, de behandeling, het ontslag en de overdracht naar de ambulante zorg. Twee weken na het ontslag is de dochter overleden. Klaagster vindt dat het ontslag onzorgvuldig is geweest omdat de zorgmachtiging nog niet rond was en de overdracht niet goed is verlopen, terwijl de dochter volgens klaagster nog niet uit haar psychose was. Klaagster verwijt de psychiater ook dat de diagnose en de medicatie onjuist waren en dat zijzelf onvoldoende bij de opname en de behandeling is betrokken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

2. Verloop van de procedure in beroep

2.1 Klaagster heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam van 23 augustus 2024 met nummer A2023/6487. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege is als bijlage toegevoegd aan deze beslissing. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Op 22 oktober 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief met bijlagen van klaagster ontvangen.

2.2 De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 maart 2025 behandeld. Klaagster, en de psychiater en zijn gemachtigde waren op de zitting aanwezig. De spreekaantekeningen van klaagster zijn aan het dossier toegevoegd.

3. De feiten

3.1 Het Centraal Tuchtcollege gaat uit van de volgende feiten, zoals door het Regionaal Tuchtcollege vastgesteld.

3.2 Klaagster is de moeder van E., die op 30 maart 2023 op 23-jarige leeftijd is overleden. Na een suïcidepoging was E. van 16 februari 2023 tot 17 maart 2023 – onder dreiging van een crisismaatregel - vrijwillig opgenomen op de High & Intensive Care van GGZ-FF. te D.. Op deze periode ziet de klacht. De psychiater was toen eindverantwoordelijk voor de opname, de behandeling, het ontslag en de overdracht naar de ambulante zorg. E. woonde tot een paar dagen voor de opname bij klaagster.

3.3 Uit het medisch dossier van E. volgt dat zij op 18 februari 2023 een strangulatiepoging heeft gedaan.

3.4 In het zorgplan van E. van 28 februari 2023 staat als diagnose vermeld: “299.00 autismespectrumstoornis.” Daaraan is toegevoegd: “Momenteel paranoïde psychotisch. DD/ ook maniforme (bipolaire) component?”

3.5 Vlak voor de opname op 16 februari 2023 werd door het ambulante behandelteam besloten om een zorgmachtiging voor E. aan te vragen. E. was het daar niet mee eens.

3.6 In de ‘Medische verklaring t.b.v. voorbereiding ZM’ van een onafhankelijke psychiater van 14 maart 2023 staat als diagnose vermeld: “Betrokkene is een 23-jarige vrouw gediagnosticeerd met autisme spectrum stoornis. In de voorgeschiedenis is ze behandeld voor een eetstoornis. Vanwege ernstige zorgen om de ontwikkeling, ondergewicht, psychotische klachten en suïcidaliteit is ze recent met een crisismaatregel [niet afgegeven, werd een vrijwillige opname, tuchtcollege] opgenomen. Differentiaal diagnostisch kan er gedacht worden aan comorbide schizofrene, schizoaffectieve of bipolaire stoornis.”

3.7 Tijdens de opname vonden wekelijks zorgafstemmingsgesprekken plaats met E. en haar vader. Klaagster was daar niet bij aanwezig. Als medicatie kreeg E. dagelijks aanvankelijk 3 mg aripiprazol (en zonodig 1 mg lorazepam), later aangevuld met 5 mg olanzapine.

3.8 In het medisch dossier staat beschreven dat er in de laatste twee weken van de opname een duidelijke verbetering van de toestand van E. werd waargenomen. Er werden geen psychotische verschijnselen meer gezien. Ook bleek niet meer van actuele suïcidale gedachten. E. maakte herhaaldelijk duidelijk dat zij de opname maar moeilijk kon verdragen en heel graag wilde dat daar een einde aan kwam. Zij zei dat ze van plan was haar studie in D. weer op te pakken en ze nam diverse initiatieven, zoals de zorg voor haar hond, het zoeken en vinden van een bijbaan om financieel onafhankelijk te zijn en het regelen van een kamer in G..

3.9 Op 17 maart 2023 is E. ontslagen uit de F.. Vanwege de verhuizing van E. naar G. is per die datum de zorg door GGZ-FF. overgedragen aan het team Intensieve Home Treatment van GGZ-HH. met ondersteuning van het FACT-team. Ook kon een beroep worden gedaan op de crisisdienst van H..

3.10 Op 30 maart 2023 is E. op haar woonadres overleden. Zij woonde toen twee weken op zichzelf. Bij obductie kon de oorzaak van het overlijden niet worden vastgesteld.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Het Centraal Tuchtcollege bespreekt hierna het beroep. De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht in alle onderdelen ongegrond heeft verklaard.

Omvang van de zaak in beroep

4.2 Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar klacht in volle omvang opnieuw beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.

4.3 De psychiater heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klaagster te verwerpen.

Toetsingskader

4.4 Het Centraal Tuchtcollege merkt allereerst op dat het zich realiseert dat het overlijden van haar dochter een zeer verdrietige en traumatische gebeurtenis is voor klaagster, die een grote invloed heeft gehad en nog altijd heeft op haar leven. Ook begrijpt het Centraal Tuchtcollege dat deze afloop een weerslag heeft op de psychiater. Het Centraal Tuchtcollege heeft daar oog voor, maar zal op een zakelijke manier moeten beoordelen of de psychiater heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is wat van een redelijk bekwame en redelijk handelend psychiater onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Daarbij wordt gekeken naar wat in zijn beroepsgroep de norm of standaard is op het moment van handelen dan wel nalaten. De klacht van klaagster over het handelen van de psychiater wordt verder uitsluitend beoordeeld aan de hand van wat ten tijde van dit handelen aan hem bekend was en bekend kon zijn over de aard en ernst van de situatie van E.. Dit betekent dat in de beoordeling geen rekening kan worden gehouden met de afloop, hoe ernstig en verdrietig die ook is.

Inhoudelijke beoordeling

Opmerkingen vooraf

4.5 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat duidelijk is dat het al langere tijd niet goed ging met E.; zij was ernstig ziek. Er was bij haar sprake van een complex ziektebeeld met zowel een eetstoornis als een autismespectrumstoornis en daarnaast had ze te kampen met psychotische belevingen. Het is het Centraal Tuchtcollege ook gebleken dat E. haar verblijf op de F. - een afdeling voor ernstig ontregelde volwassenen – als zeer belastend ervaarde en dat het niet in haar belang was om daar langdurig te verblijven.

Klachtonderdeel a): ontslag voordat zorgmachtiging rond was

4.6 Het Centraal Tuchtcollege dient de vraag te beantwoorden of het de psychiater tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij E. in staat stelde de kliniek te verlaten voordat er een zorgmachtiging was afgegeven.
Bij de beantwoording van deze vraag overweegt het Centraal Tuchtcollege allereerst dat sprake was van – weliswaar onder dreiging van een crisismaatregel – een vrijwillige opname van E.. Uit het medisch dossier blijkt dat E. hechtte aan haar autonomie en veel moeite had met gedwongen medicatie. Tijdens de opname werd er regelmatig met haar onderhandeld over de vraag of en wanneer zij met ontslag kon.
Het Centraal Tuchtcollege overweegt daarnaast dat de zorgmachtiging al voor de vrijwillige opname door het ambulante team was aangevraagd met als doel om adequaat in te kunnen grijpen als het ambulant dan wel tijdens een vrijwillige opname niet goed met E. zou gaan, en niet om haar gedwongen op te laten nemen dan wel opgenomen te laten houden.
De psychiater heeft in eerste aanleg en in beroep toegelicht dat hij gedurende de opname en het afwachten van de zorgmachtiging heeft geprobeerd om E. zo lang als noodzakelijk in de instelling te laten blijven. Hierbij had de psychiater rekening te houden met het vrijwillige karakter van de opname en de beperkte drang die in dat kader mogelijk is. Uit het medisch dossier blijkt verder dat E. in de kliniek op 18 februari 2023 een strangulatiepoging heeft gedaan, maar dat in de periode tussen 3 maart 2023 en 17 maart 2023 geen psychotische verschijnselen meer zijn waargenomen en dat E. in die weken geen blijk meer heeft gegeven van suïcidale gedachten. Zij toonde initiatieven zoals het willen oppakken van haar studie, het vinden van een nieuwe (bij)baan en het zorgen voor haar hond. Zij hield zich aan de afspraken, at en dronk goed en accepteerde de voorgeschreven medicatie.
Het Centraal Tuchtcollege volgt de psychiater daarom in zijn stelling dat er vanaf het moment dat er een (vrijwillig) ambulant vangnet aanwezig was geen juridische mogelijkheden waren om E. tegen haar zin langer in de kliniek te houden. Het Centraal Tuchtcollege is het met klaagster eens dat het zorgelijk was dat E. het contact met klaagster (en anderen) afhield en een kamer had gezocht in een stad waar zij niemand kende, maar dat maakt niet dat het (juridisch) mogelijk was om E. tegen haar wil in de kliniek te houden. Ook niet als, zoals klaagster meent, de psychotische belevingen van E. nog niet (helemaal) weg waren.
Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierbij dat sprake was een uiterst complexe situatie, waar voorstelbaar is dat meer ingrijpen in de autonomie van E. een contraproductief effect zou kunnen hebben. Het Centraal Tuchtcollege acht het verder voorstelbaar dat het niet wenselijk was om E. langer dan strikt noodzakelijk op de afdeling te houden. E. was opgenomen op een F., een acute opname-afdeling met veel prikkels waar cliënten met een autismespectrumstoornis niet goed gedijen. Bij de specifieke klachten van E. valt te betwijfelen of meer drang en daarmee een langer verblijf op de F.-afdeling tot positievere vooruitzichten voor E. hadden geleid.

4.7 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat binnen het hiervoor weergegeven juridisch kader alsmede het zorgkader, er geen grond was om E. tegen haar zin opgenomen te houden. Dit betekent ook dat de psychiater het afgeven van de zorgmachtiging niet hoefde af te wachten voordat E. met ontslag kon. De grens van wat binnen het vrijwillige kader nog mogelijk was, was bereikt terwijl er op dat moment geen concrete aanleiding was om, in afwachting van de ambulante zorgmachtiging, een crisismachtiging te vragen. Gelet op het voorgaande en het ingezette vangnet in de vorm van de crisisdienst en het H.-team van GGZ-HH., is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b): onzorgvuldige overdracht

4.8 Klaagster verwijt de psychiater met dit klachtonderdeel dat de overdracht aan het H.-team onzorgvuldig is geweest, omdat bij het H.-team volgens klaagster niet bekend was dat E. op 15 maart 2023 nog opgenomen was en dat een zorgmachtiging was aangevraagd.
Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat in de verwijsbrief van de psychiater aan het H.-team van 2 maart 2023 nadrukkelijk melding wordt gemaakt van de aangevraagde zorgmachtiging. Naast de verwijsbrief is ook sprake geweest van telefonisch contact tussen de psychiater en het H.-team. Het Centraal Tuchtcollege betrekt bij het oordeel ook de omstandigheid dat de dag na haar ontslag uit de F., de heer I. van het FACT-team van GGZ-HH. bij E. is langs geweest. Net als het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het ontslag op het punt van de informatieoverdracht niet zorgvuldig is geweest. Klachtonderdeel b) is ook ongegrond.

Klachtonderdeel c): diagnose en medicatie

4.9 Klaagster en de psychiater verschillen van mening over de diagnose en meer in het bijzonder over de vraag of E. al dan niet aan een psychose leed. Volgens klaagster was dit het geval, volgens de psychiater vloeiden de psychotische verschijnselen voort uit ontregeling vanuit haar autismespectrumstoornis. Klaagster is verder van mening dat E. slechts een homeopathische dosis antipsychotica heeft gekregen.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met het Regionaal Tuchtcollege dat psychotische verschijnselen niet per se hoeven te duiden op het bestaan van een psychotische stoornis. Psychotische verschijnselen kunnen ook het gevolg zijn van andere psychiatrische stoornissen, in het geval van E. een autismespectrumstoornis. Dit staat ook zo in het medisch dossier beschreven. Verder acht het Centraal Tuchtcollege in dit kader van belang dat E. blijkens het medisch dossier in de twee weken voor haar ontslag geen psychotische verschijnselen vertoonde, en wijzen de initiatieven die zij in deze periode nam, niet op het bestaan van een floride psychose. Alles overziend ontmoeten de gestelde diagnose en bijhorende werkhypothese geen bedenkingen. De e-mails van 27 februari 2023 en 2 maart 2023, en de WhatsApp-correspondentie tussen E. en klaagster en haar zus maken dat niet anders.

4.10 Over de medicatie oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Uit het medisch dossier volgt dat E. sterke opvattingen had over zowel de opname als de medicatie. Zij wilde zo min mogelijk medicatie gebruiken en gedurende de opname heeft E. op een aantal momenten onderhandeld over haar medicatie. Aanvankelijk stemde zij in met het innemen van 3 mg aripirazol met daarnaast zo nodig 1 mg lorazepam. Later is daar 5 mg olanzapine per dag aan toegevoegd. Hoewel een hogere dosering wellicht de voorkeur had gehad, kan het Centraal Tuchtcollege de stelling van de psychiater dat de combinatie van 2 antipsychotica in deze dosering het maximaal haalbare was, goed volgen. Hierbij merkt het Centraal Tuchtcollege op dat de optelsom van deze medicatie een therapeutische dosering was en anders dan klaagster stelt dus niet slechts homeopathisch.

4.11 Gelet op het voorgaande is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden ten aanzien van de diagnose en medicatie. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Klachtonderdeel d): klaagster onvoldoende betrokken bij de behandeling

4.12 Met het laatste klachtonderdeel verwijt klaagster de psychiater dat zij niet bij de behandeling van E. is betrokken. Daarbij staan er allerlei meningen in het medisch dossier, waartegen zij zich niet heeft kunnen verweren. In beroep heeft klaagster hierover naar voren gebracht dat de psychiater en zijn gemachtigde zich in de stukken en op de zitting bij het Regionaal Tuchtcollege hebben uitgelaten over haar relatie met E., zonder dat zij haar noch E. goed hebben gekend. Het Centraal Tuchtcollege kan zich goed voorstellen hoe verdrietig en moeilijk het voor klaagster is dat zij zo weinig betrokken is geweest bij de laatste weken in het leven van E.. De psychiater kan echter geen verwijt worden gemaakt van het feit dat klaagster niet bij de behandeling betrokken werd. E. was meerderjarig en het staat vast dat zij de kliniek geen toestemming verleende om haar moeder bij de behandeling te betrekken. Op verzoek van E. was haar vader eerste contactpersoon. Hij was aanwezig bij de zorgafstemmingsgesprekken en werd betrokken bij beslissingen over de behandeling. Het Centraal Tuchtcollege leest de opmerkingen in de stukken over de relatie tussen klaagster en E. niet als een waardeoordeel maar als een feitelijke weergave van wat E. op diverse momenten hierover uitte. De psychiater was gebonden aan de wens van E. dat zij niet wilde dat klaagster bij de behandeling betrokken zou worden en dat de contacten met de familie via haar vader liepen. De psychiater was daardoor gebonden aan zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster waarbij het Centraal Tuchtcollege niet gebleken is van een dringende reden voor de psychiater om zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken.

Het laatste klachtonderdeel is ook ongegrond.

4.13 Dit alles leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep van klaagster zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: Z.J. Oosting; voorzitter, Y. Buruma en J. Legemaate, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en J.A.M. Rutgers, leden-beroepsgenoten en bijgestaan door E. van der Linde, secretaris. Uitgesproken ter openbare zitting van 28 april 2025.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing van 23 augustus 2024 op de klacht van:

A., wonende in B., klaagster,

tegen

C., psychiater, werkzaam in D., verweerder, hierna ook: de psychiater,

gemachtigde: mr. F. Westenberg, werkzaam te Hoorn.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1. De dochter van klaagster is van 16 februari 2023 tot 17 maart 2023 vrijwillig opgenomen geweest in een psychiatrische instelling. De psychiater was eindverantwoordelijk voor de opname, de behandeling, het ontslag en de overdracht naar de ambulante zorg. Twee weken na het ontslag is de dochter overleden.

1.2 Klaagster vindt dat het ontslag onzorgvuldig is geweest omdat de zorgmachtiging nog niet rond was en de overdracht niet goed is verlopen, de diagnose en de medicatie onjuist waren en zijzelf onvoldoende bij de opname en de behandeling is betrokken.

1.3. Het college komt tot het oordeel dat de psychiater tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure

2.1. Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 26 oktober 2023;
- het verweerschrift;
- het aanvullende verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 6 februari 2024;
- het op 12 februari 2024 door de gemachtigde van de psychiater nagezonden medische dossier, ontvangen op 19 februari 2024;
- de beslissing van de voorzitter van het tuchtcollege van 4 maart 2024 inzake het doorsturen van het medische dossier aan klaagster;
- de mails van klaagster van 24 februari 2024 en 9 april 2024, met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 12 april 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek, met de bijlagen;
- het door klaagster ingebrachte aanvullende bewijsstuk, ontvangen 10 mei 2024;
- de mail van de gemachtigde van verweerder van 25 april 2024, met de bijlagen.

2.2. De zaak is behandeld op de openbare zitting van 12 juli 2024. Beide partijen zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

3. Wat is er gebeurd?

3.1. Klaagster is de moeder van E., die op 30 maart 2023 op 23-jarige leeftijd is overleden. Na een suïcidepoging was E. van 16 februari 2023 tot 17 maart 2023 – onder dreiging van een crisismaatregel - vrijwillig opgenomen op de High Intensive Care van GGZ-FF. te D.. Op deze periode ziet de klacht.
De psychiater was toen eindverantwoordelijk voor de opname, de behandeling, het ontslag en de overdracht naar de ambulante zorg.

3.2. In het zorgplan van E. van 28 februari 2023 staat als diagnose vermeld: “299.00 autismespectrumstoornis.” Daaraan wordt toegevoegd: “Momenteel paranoïde psychotisch. DD/ ook maniforme (bipolaire) component?”

3.3. Besloten werd een zorgmachtiging voor E. aan te vragen. E. was het daar niet mee eens. In de ‘Medische verklaring t.b.v. voorbereiding ZM’ van een onafhankelijke psychiater van 14 maart 2023 staat als diagnose vermeld: “Betrokkene is een 23jarige vrouw gediagnosticeerd met autisme spectrum stoornis. In de voorgeschiedenis is ze behandeld voor een eetstoornis. Vanwege ernstige zorgen om de ontwikkeling, ondergewicht, psychotische klachten en suïcidaliteit is ze recent met een crisismaatregel [niet afgegeven, werd een vrijwillige opname, tuchtcollege] opgenomen. Differentiaal diagnostisch kan er gedacht worden aan comorbide schizofrene, schizoaffectieve of bipolaire stoornis.”

3.4. Tijdens de opname vonden wekelijks zorgafstemmingsgesprekken plaats met E., haar vader en het ambulante team. Klaagster was daar niet bij aanwezig. Als antipsychotica kreeg E. dagelijks aanvankelijk 3 mg aripiprazol (en zonodig 1 mg lorazepam), later aangevuld met 5 mg olanzapine.

3.5. In het medisch dossier staat beschreven dat er in de laatste twee weken van de opname een duidelijke verbetering van de toestand van E. werd waargenomen. Er werden geen psychotische verschijnselen meer gezien. Ook bleek niet meer van actuele suïcidale gedachten. E. maakte herhaaldelijk duidelijk dat zij de opname maar moeilijk kon verdragen en heel graag wilde dat daar een einde aan kwam. Zij was van plan haar studie in D. weer op te pakken en ze nam diverse initiatieven, zoals de zorg voor haar hond, het zoeken en vinden van een bijbaan om financieel onafhankelijk te zijn en het regelen van een kamer in G..

3.6. Op 17 maart 2023 is E. ontslagen uit de F.. Vanwege de verhuizing van E. naar G. is per die datum de zorg uit GGZ-FF. overgedragen aan het team Intensieve Home Treatment van GGZ-H.. Ook kon een beroep worden gedaan op de crisisdienst van H..

3.7. Op 30 maart 2023 is E. op haar woonadres overleden. Zij woonde toen twee weken op zichzelf. Bij obductie kon de oorzaak van het overlijden niet worden vastgesteld.

4. De klacht en de reactie van de psychiater

4.1. Volgens klaagster heeft de psychiater onzorgvuldig jegens E. gehandeld. Hiertoe voert zij het volgende aan:
a. het ontslag van E. had niet mogen plaatsvinden voordat de zorgmachtiging rond was;
b. bij de overdracht was bij het H. niet bekend dat E. op 15 maart 2023 nog was opgenomen en dat er een zorgmachtiging was aangevraagd;
c. de gestelde diagnose en de voorgeschreven medicatie waren onjuist;
d. de psychiater heeft klaagster ten onrechte niet bij de behandeling van E. betrokken.

4.2. De psychiater heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

5. De overwegingen van het college

5.1. Het college heeft oog voor de pijn en het verdriet van klaagster door het overlijden van haar dochter. Ook op de psychiater heeft de gebeurtenis veel indruk gemaakt.

5.2. Het college zal nu verder ingaan op de standpunten die partijen in deze procedure hebben ingenomen.
Ontvankelijkheid

5.3. In zijn verweerschrift heeft de gemachtigde van de psychiater aanvankelijk gesteld dat klaagster niet klachtgerechtigd is (ontvankelijkheidsverweer) en dat zijn geheimhoudingsplicht hem belemmerde de medische gegevens over E. in de procedure in te brengen met als gevolg dat klaagster daarvan kennis zou nemen. De voorzitter van het tuchtcollege heeft laatstgenoemd punt opgevat als een beroep op artikel 67 lid 3 Wet BIG en op 4 maart 2024 hierop afwijzend beslist. Volgens de gemachtigde was daarmee zijn ontvankelijkheidsverweer zinloos geworden. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij daarmee bedoelde dat het verweer was ingetrokken.

5.4. Het college overweegt als volgt. Een tuchtklacht kan worden ingediend door een rechtstreeks belanghebbende (artikel 65 eerste lid, aanhef en onder a, Wet BIG). Bij een rechtstreeks belanghebbende moet in de eerste plaats worden gedacht aan de patiënt zelf. Na overlijden kunnen de nabestaanden van de patiënt klachtgerechtigd zijn, maar volgens vaste jurisprudentie berust dit recht niet op een eigen klachtrecht van de naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de in het algemeen veronderstelde wil van de patiënt. Met het indienen van een klacht door een nabestaande wordt ook deze geacht de wil van de overleden patiënt te vertegenwoordigen, behoudens het geval dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen. Daarbij is het in beginsel niet de taak van de tuchtrechter om in een zaak als deze, waarin een naaste betrekking van een overleden patiënt een klacht indient, ambtshalve te onderzoeken of deze inderdaad de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt.

5.5. Met het intrekken van het ontvankelijkheidsverweer is er voor het college geen aanleiding meer om de ontvankelijkheid van klaagster nader te onderzoeken. Daarbij merkt het college op dat het feit dat E. klaagster niet bij haar behandeling wilde betrekken, niet automatisch betekent dat zij ook niet gewild zou hebben dat na het overlijden het handelen van de psychiater tuchtrechtelijk zou worden onderzocht. Voorts heeft de vader van E., die zij wel bij de behandeling had betrokken, per brief van 2 april 2024 verklaard achter de tuchtzaak van klaagster te staan. Klaagster is dus ontvankelijk in haar klacht.

De criteria voor de beoordeling

5.6. De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
Klachtonderdeel a) Ontslag zonder zorgmachtiging onzorgvuldig

5.7. Volgens klaagster had E. niet mogen worden ontslagen voordat de zorgmachtiging was afgegeven. Volgens de psychiater bestond er voor langere opname geen grond en had hij gezorgd voor een adequaat vangnet voor het geval het ambulant niet goed zou gaan.

5.8. Het college stelt vast dat de opname van E. weliswaar vrijwillig was, maar plaatsvond onder dreiging van een crisismaatregel. Tijdens de opname is voortdurend onderhandeld met E. over de vraag of zij met ontslag kon. Dat wilde zij heel graag. Zij had ook veel moeite met gedwongen medicatie. E. hechtte aan haar autonomie. Beperking daarvan kon volgens de psychiater tot depressie en suïcidaliteit leiden. Ook vreesde hij dat de plaatsing van E. tussen patiënten met andere psychiatrische aandoeningen psychotische ontregeling bij haar tot gevolg kon hebben. Blijkens het medisch dossier was volgens de psychiater op 3 maart 2023 ontslag nog niet aan de orde, met name omdat nog onvoldoende was voorzien in een adequaat vangnet. Op 17 maart 2023 was daarin wel voorzien in de vorm van de crisisdienst en het H.. In de tussenliggende periode zijn geen psychotische verschijnselen waargenomen en heeft E. geen blijk gegeven van suïcidale gedachten, zoals eveneens blijkt uit het medisch dossier. Ze nam initiatieven, zoals het oppakken van haar studie in D., het zoeken en vinden van een kamer in G., het vinden van een nieuwe (bij)baan en het zorgen voor haar hond, en zij hield zich aan de afspraken. Zij at en dronk goed en accepteerde de voorgeschreven medicatie. Naar het oordeel van het college is de psychiater aldus in de gegeven omstandigheden voldoende behoedzaam te werk gegaan.

5.9. Het college sluit zich aan bij het oordeel van de psychiater dat er in de hiervoor weergegeven situatie juridisch ook geen grond was om E. tegen haar zin opgenomen te houden. De grens van wat op basis van vrijwilligheid op dit punt mogelijk was, was bereikt. Voor een crisismaatregel waren geen termen aanwezig. Ook de aangevraagde zorgmachtiging was niet bedoeld om E. gedwongen opgenomen te houden, maar om adequaat te kunnen ingrijpen als het ambulant dan wel tijdens een vrijwillige opname niet goed met haar zou gaan.

5.10. Het college concludeert dat de psychiater ter zake zorgvuldig heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b) Overdracht per ontslagdatum onzorgvuldig

5.11. Klaagster stelt tevens dat de overdracht per ontslagdatum onzorgvuldig is verlopen. Bij het H. van GGZ-HH. was volgens klaagster niet bekend dat E. op 15 maart 2023 nog was opgenomen en dat op die dag een zorgmachtiging was aangevraagd. De psychiater verwijst naar zijn verwijsbrief van 2 maart 2023 en zijn verdere contacten met het H., per brief en telefonisch. Er was sprake van een zogenoemde warme overdracht.

5.12. Het college overweegt dat in de verwijsbrief van de psychiater naar het H. van 2 maart 2023 nadrukkelijk melding wordt gemaakt van de aangevraagde zorgmachtiging, zodat de psychiater op dit punt geen verwijt kan worden gemaakt. Verder is, zoals de psychiater heeft toegelicht, ook sprake geweest van telefonisch contact. Niet gezegd kan worden dat het ontslag op het punt van de informatieoverdracht niet zorgvuldig is geweest.

5.13. Dit klachtonderdeel is dus ongegrond.
Klachtonderdeel c) Diagnose en medicatie

5.14. Het verschil van mening tussen klaagster en de psychiater over de diagnose spitst zich toe op de vraag of E. al dan niet aan een psychose leed. Volgens klaagster was dit het geval, volgens de psychiater vloeiden de psychotische verschijnselen voort uit ontregeling vanuit haar autismespectrumstoornis. Wat betreft de medicatie heeft E. volgens klaagster slechts een homeopatische dosis antipsychotica gehad. De psychiater bestrijdt dit.

5.15. Het college overweegt als volgt ten aanzien van de diagnose. In het zorgplan van E. van 28 februari 2023 (zie 3.2) staat als diagnose vermeld: “299.00 autismespectrumstoornis” met als toevoeging: “Momenteel paranoïde psychotisch. DD/ ook maniforme (bipolaire) component?” In de medische verklaring van 14 maart 2023 (zie 3.3) staat ook de diagnose autismespectrumstoornis vermeld. Slechts differentiaal diagnostisch wordt de mogelijkheid open gehouden van “comorbide schizofrenie, schizoaffectieve of bipolaire stoornis.” Het college merkt op dat psychotische verschijnselen niet per se hoeven te duiden op het bestaan van een psychotische stoornis, zoals in het kader van schizofrenie. Psychotische verschijnselen kunnen ook het gevolg zijn van andere psychiatrische stoornissen, zoals een autismespectrumstoornis. De psychotische verschijnselen kunnen ook wisselen in ernst, mede onder invloed van stressvolle omstandigheden. Dit staat ook zo beschreven in het dossier. Zoals hiervoor is overwogen, vertoonde E. volgens het medisch dossier in de twee weken voor haar ontslag geen psychotische verschijnselen en wijzen de initiatieven die E. in deze periode nam, niet op het bestaan van een floride psychose.

5.16. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat E. wél psychotisch was in de aanloop naar het ontslag, een mail in het geding gebracht van E. aan de geneesheer-directeur van GGZ-FF. van 27 februari 2023, een mail van E. aan een docent van 2 maart 2023, en transcripties van een app-wisseling tussen E. en haar zus van 12, 16 en 17 maart 2023 en tussen E. en klaagster van 16 maart 2023. Het college kan hierin echter geen objectieve medische aanknopingspunten vinden dat E. op die momenten beheerst werd door psychotische overtuigingen. Ook anderszins is het college niet gebleken dat de psychiater, zoals klaagster stelt, onvoldoende op de hoogte was van het dossier en de werkelijke situatie waarin E. verkeerde.

5.17. Het college acht gelet op het voorgaande de door de psychiater gestelde diagnose correct.

5.18. Wat betreft de medicatie stelt het college vast dat E. aanvankelijk per dag 3 mg aripiprazol als antipsychoticum kreeg, met daarnaast (zo nodig) 1 mg lorazepam. Later is daar 5 mg olanzapine per dag aan toegevoegd. Naar het oordeel van het college was deze medicatie adequaat in de gegeven situatie en kan niet worden gezegd dat de dosering te laag dan wel homeopatisch was.

5.19. Concluderend is dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel d) Klaagster onvoldoende betrokken bij de behandeling

5.20. Klaagster verwijt de psychiater ten slotte dat zij niet bij de behandeling van E. is betrokken terwijl dat volgens haar de kwaliteit van de behandeling wel ten goede zou zijn gekomen. Daarbij staan er allerlei meningen over haar in het dossier, waartegen zij zich niet heeft kunnen verweren. Er is kortom over klaagster maar niet met klaagster gesproken. Volgens de psychiater heeft E. tijdens de gehele opname geen toestemming gegeven om haar moeder bij de behandeling te betrekken. De vader van E. heeft wel steeds de zorgafstemmingsgesprekken bijgewoond.

5.21. Naar het oordeel van het college staat onweersproken vast dat E. niet wilde dat haar moeder bij de behandeling betrokken was. Daarmee bleef de psychiater gebonden aan zijn geheimhoudingsplicht. Een klemmende reden om deze ten aanzien van klaagster te doorbreken is gesteld noch gebleken.

5.22. Ook dit klachtonderdeel is dus ongegrond.

Slotsom

5.23. De slotsom is dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door P.J. van Eekeren, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist,
A.M. van Hemert, C.M. Sonnenberg en H.J. Kolthof, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door F.J.E. van Geijn, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024.

Secretaris w.g. voorzitter w.g.

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- de voorzitter of het college u geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard,

of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG), maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) te Amsterdam. Het beroepschrift moet zijn ontvangen binnen zes weken nadat het RTG de beslissing aan u heeft verstuurd.

Vanwege mogelijke vertraging bij de bezorging van post, kunt u uw beroep ook per e-mail indienen. Dan weet u zeker dat het RTG uw beroep op tijd ontvangt. U stuurt dan binnen die zes weken uw e-mail naar TG-Amsterdam@minvws.nl. U moet het originele beroepschrift nog wel per post nasturen.

U hoeft bij uw brief of e-mail niet meteen de reden(en) van uw beroep op te geven. U ontvangt van het CTG bericht over de extra tijd die u krijgt om die redenen later toe te sturen.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u helemaal of voor een deel gelijk krijgt, ontvangt u het griffierecht terug.x.c.