ECLI:NL:TGZCTG:2025:75 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2290
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:75 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-04-2025 |
Datum publicatie: | 23-04-2025 |
Zaaknummer(s): | C2023/2290 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een chirurg. Klaagster heeft in 2009 een auto-ongeval gehad. Vanwege aanhoudende schouderklachten rechts en na diverse onderzoeken is zij op 16 november 2012 door de chirurg geopereerd. Klaagster meent dat de chirurg niet de juiste operatie heeft uitgevoerd en maakt hem hierover diverse verwijten. Ook verwijt zij hem dat hij onjuiste declaraties heeft gedaan en dat een eerder geplande operatie niet door is gegaan. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2290 van:
A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., chirurg, werkzaam te D.,
beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.S.E. van Beurden.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 3 oktober 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de chirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 november 2023, onder nummer Z2022/4972 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De chirurg heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 24 maart 2025. Klaagster is via beeldverbinding verschenen. Daarnaast is de chirurg in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
1. “De zaak in het kort
1.1 Klaagster heeft in 2009 een auto-ongeval gehad. Vanwege aanhoudende schouderklachten rechts en na diverse onderzoeken is zij op 16 november 2012 door verweerder geopereerd. Klaagster meent dat verweerder niet de juiste operatie heeft uitgevoerd en maakt hem hierover diverse verwijten. Ook verwijt zij hem dat hij onjuiste declaraties heeft gedaan en dat een eerder geplande operatie niet is doorgegaan.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 3 oktober 2022;
- de brief van de secretaris van 26 oktober 2022;
- het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 1 november 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 januari 2023;
- de e-mail van de gemachtigde van de chirurg van 14 februari 2023;
- de brief van de gemachtigde van de chirurg, binnengekomen op 15 februari 2023,
met diverse bijlagen, waaronder - beeldvormend materiaal;
- de e-mail van de bestuurssecretaris van het E. Ziekenhuis van 8 maart 2023;
- de brief van de secretaris van 23 maart 2023 aan de gemachtigde van de chirurg;
- de e-mail van de gemachtigde van de chirurg van 5 april 2023;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 3 juli 2023.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Klaagster heeft op 14 april 2009 een auto-ongeval gehad. In verband met klachten aan de rechterschouder hebben hierna meerdere onderzoeken plaatsgevonden.
Op 22 oktober 2009 is in het F. Ziekenhuis in G. een CT-scan gemaakt. Hieruit kwam naar voren dat sprake was van lichte sternoclaviculaire artrose met een kleine weke delen verkalking ter plaatse, waarschijnlijk periatritis en acromioclaviculaire artrose.
Op 1 december 2009 is klaagster voor het eerst gezien in het E. Ziekenhuis. Hier heeft een orthopedisch chirurg röntgenonderzoek laten verrichten van de rechterschouder. Daarnaast werd op 7 december 2009 een botscan verricht. Op
11 december 2009 heeft klaagster een injectie gekregen ter hoogte van het rechter SC-gewricht, die kortdurend een lichte pijnvermindering gaf.
In samenspraak met een andere orthopedisch chirurg (H.) werd toen, gezien de uitslag van de CT-scan en de uitgebreide voorgeschiedenis van klaagster, geen directe indicatie voor een operatie gezien. Klaagster is op haar verzoek voor een second opinion doorverwezen naar het I. Hier werd geconcludeerd dat er geen anatomisch substraat was en dat er op orthopedisch gebied geen behandeling te bieden was.
Na meerdere trigger point injecties, die een kortdurend effect hadden, is klaagster in 2012 vanwege aanhoudende schouderklachten gezien door verweerder en orthopedisch chirurg H. in het E. Ziekenhuis. Besloten werd om een proximale clavicularesectie te verrichten. Indicatie hiervoor was een posttraumatische artrose van het SC-gewricht.
Klaagster zou aanvankelijk op 9 oktober 2012 geopereerd worden. Dit is uiteindelijk niet doorgegaan.
3.2 De operatie heeft vervolgens plaatsgevonden op 16 november 2012 door verweerder en orthopedisch chirurg H. In het operatieverslag heeft verweerder hierover het volgende genoteerd:
“Pre operatieve diagnose: artrose sterno claviculaire gewricht.
Uitgevoerde operatie: resectie proximale deel clavicula.
Time out procedure uitgevoerd.
Pre operatief werd 2 mg Mandol gegeven.
Verslag:
Patient in algehele anaesthesie. Rugligging.
Dwarse incisie volgens de huidlijnen onder sterno claviculaire gewricht.
Het mes in diathermie door de musculatuur en vrijleggen van de proximale clavicula.
De clavicula wordt goed vrij gelegd, zodat we goed zicht hebben op het gebied.
Gedeelte van ongeveer 2 cm wordt genomen, en er wordt met de ossilerende zaag een
zaagsnede gemaakt door de eerste cortex. Vervolgens wordt met scherpe lepel en knabbeltang
resectie verricht tot op het dorsale kapsel. De ruimte die is ontstaan is voldoende
zodat bij ieder willekeurige beweging van de arm of schouder er ruimte blijft bestaan
tussen clavicula en sternum.
De wond wordt gespoeld. Spierfascie wordt gesloten met losgeknoopte vicryl, Losgeknoopte
vicyrl voor de subcutis en intracutane proleen voor de huid. Er worden steri strips
geplakt.
Konklusie:
Artrose sterno claviculair gewricht waarvoor proximale clavicularesectie.
Post operatief beleid:
2 weken rust, hierna mobiliseren op geleide van klachten.”
3.3 Na 16 november 2012 bleef klaagster klachten houden. Op 5 februari 2013 heeft verweerder voor klaagster een MRI aangevraagd en haar verwezen naar het I. Revalidatie team zenuwletsels omdat de klachten niet waren verbeterd. Klaagster heeft nadien nog diverse ingrepen/behandelingen in verschillende ziekenhuizen ondergaan.
4. De klacht en de reactie van de chirurg
4.1 Klaagster verwijt de chirurg dat:
a) hij op 16 november 2012 geen resectie proximale deel clavicula heeft uitgevoerd,
maar een ingreep aan de 3e/4e rib;
b) hij, ondanks de zichtbare zwelling op het sleutelbeen tegen de hals en het
geplaatste kruisje, zonder toestemming van klaagster overdwarse incisie en resectie
heeft uitgevoerd op de verkeerde plaats, namelijk de 3e/4e rib;
c) hij zonder klaagsters toestemming een chirurgische fout heeft uitgevoerd, namelijk
een operatie aan de 3e/4e rib;
d) hij een verkeerde of te late diagnose heeft gesteld, namelijk artrose op de
3e/4e rib;
e) hij onvoldoende informatie heeft gegeven over de behandeling aan de 3e/4e rib
en de risico’s daarvan;
f) hij onjuist heeft gedeclareerd en/of onjuiste DBC-codes heeft gehanteerd;
g) het ATLS-protocol niet is uitgevoerd. Dit had ook in 2012 nog gemoeten;
h) klaagster op 9 oktober 2012 de hele dag in het ziekenhuis heeft gezeten zonder
dat de ingreep plaatsvond en zonder dat zij morfine kreeg, terwijl zij vanwege haar
klachten meermaals per dag een aanzienlijke dosis nodig heeft.
Het gevolg van dit handelen is volgens klaagster secundaire victimisatie.
4.2 De chirurg heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de chirurg de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende chirurg. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de chirurg geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdelen a, b, c, d en e
5.2 Deze klachtonderdelen komen allemaal voort uit de veronderstelling van klaagster dat zij op 16 november 2012 aan haar 3e/4e rib is geopereerd in plaats van aan haar clavicula. Daarom zal het college deze klachtonderdelen gezamenlijk bespreken.
De veronderstelling van klaagster is gebaseerd op de relatief lage locatie van de incisie (en het latere litteken). Deze locatie kan echter ook passen bij een proximale clavicularesectie. Uit het formulier dat voorafgaand aan de operatie aan klaagster is meegegeven, blijkt dat klaagster hierover ook is geïnformeerd. Naast een uitleg over de clavicularesectie is op dit formulier namelijk toegelicht dat de lengte van de wond +/- 5 cm bedraagt en dat gekozen wordt voor een horizontale incisie, relatief laag, zodat het litteken meerdere centimeters onder het betreffende gewricht ligt.
Daarnaast is in het operatieverslag (zoals hiervoor weergegeven bij 3.2) de uitvoering van de clavicularesectie gedetailleerd omschreven. Het college heeft dan ook geen aanwijzing om aan te nemen dat de chirurg een andere operatie heeft uitgevoerd.
Uitgaande van een clavicularesectie, treffen de klachtonderdelen a tot en met e geen doel. Deze klachtonderdelen zijn dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f
5.3 Dit betreft het verwijt dat de chirurg onjuist heeft gedeclareerd en/of een onjuiste DBC-codes heeft gehanteerd.
Volgens de chirurg is van onjuist declareren geen sprake. De clavicularesectie van 16 november 2012 is door hem als zodanig gedeclareerd. Het is de chirurg niet duidelijk waarom deze ingreep op de declaratie van de zorgverzekeraar op een andere datum genoteerd is. Dit is voor de chirurg ook niet te controleren.
Het college is niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de chirurg op dit punt. Dat één en ander op de declaratieoverzichten van de zorgverzekeraar qua data en codes niet (geheel) overeenkomt met de uitgevoerde behandeling, betekent niet dat de chirurg onjuist heeft gehandeld. Dit kan verder ook niet uit het dossier worden afgeleid.
Daarmee is ook klachtonderdeel f kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g
5.4 Klaagster verwijt de chirurg dat het ATLS-protocol niet is uitgevoerd. Volgens haar had dit ook in 2012 nog gemoeten.
Het college volgt klaagster hierin niet. Het ATLS-protocol gaat over de acute opvang van traumaslachtoffers op de spoedeisende hulp. In dit geval heeft het trauma (auto-ongeval) plaatsgevonden in 2009. Van acute opvang was in 2012 dan ook geen sprake. Dit betekent dat dit verwijt niet terecht is.
Ook klachtonderdeel g is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel h
5.5 Tot slot verwijt klaagster de chirurg dat zij op 9 oktober 2012 de hele dag in het ziekenhuis heeft gezeten zonder dat er een ingreep heeft plaatsgevonden.
Het college begrijpt dat het erg vervelend is geweest voor klaagster dat zij een hele dag – uiteindelijk voor niets – in het ziekenhuis heeft doorgebracht, naar eigen zeggen zonder de voor haar benodigde zorg/medicatie. Dit kan echter niet tuchtrechtelijk verweten worden aan de chirurg.
Dit betekent dat ook klachtonderdeel h kennelijk ongegrond is.
Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster wil met haar beroep haar klacht in volle omvang door het Central Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klaagster strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De chirurg heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klaagster te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2025 is dat debat voortgezet.
4.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege voegt daar nog het volgende aan toe. Anders dan klaagster betoogt en net als het Regionaal Tuchtcollege heeft gedaan, stelt het Centraal Tuchtcollege op basis van de medische stukken vast dat de chirurg op 16 november 2012 de juiste operatie heeft uitgevoerd. Dit blijkt ook uit de beeldvorming zoals gemaakt na de operatie.
4.6 Het voorgaande betekent dat de klacht van klaagster faalt en het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door R.C.A.M. Philippart, voorzitter;
T. Dompeling en A.R.O. Mooy, leden-juristen, en M.M. van der Eb en W.P. Zuidema,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door. M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.