ECLI:NL:TGZCTG:2025:69 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2517
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:69 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-04-2025 |
Datum publicatie: | 16-04-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2517 |
Onderwerp: | Onzorgvuldige dossiervorming |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een gz-psycholoog. Klager verbleef in de penitentiaire inrichting waar de gz-psycholoog werkzaam was. Klager heeft één consult bij de gz-psycholoog gehad. Klager verwijt de gz-psycholoog dat (1) hij haar heeft verzocht om hem te testen, maar dat zij zei dat dit niet kan omdat klager geen psychiatrische of psychische problemen heeft en klager het voor buiten en de rechter wil gebruiken, (2) er in het medisch dossier van klager uitlatingen over ziektebeelden zijn gedaan, zonder dat de gz‑psycholoog klager daar voorafgaand van op de hoogte heeft gesteld en (3) het medisch dossier incompleet is. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2517 van
A., wonende in B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., gz-psycholoog, werkzaam in D.,
verweerster in beide instanties,
hierna: de gz-psycholoog,
gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA Legal te Utrecht.
1. Procesverloop, leeswijzer en oordeel
Klager heeft op 5 juni 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege in ‘s Hertogenbosch een
klacht ingediend tegen de gz-psycholoog. Dat college heeft in zijn beslissing van
29 mei 2024, onder nummer H2023/5697, de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond
verklaard.
Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2024/2491 behandeld
op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 februari 2025. Klager
en de gz-psycholoog zijn beiden verschenen. De gz-psycholoog werd bijgestaan door
haar gemachtigde mr. A.W. Hielkema, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op
de zitting verder toegelicht.
Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen omdat het college het eens is
met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege herhaalt
eerst de inhoud van die beslissing in paragraaf 2 van de uitspraak. Vanaf paragraaf
3 legt het Centraal Tuchtcollege hoe het tot het oordeel is gekomen dat het beroep
ongegrond is.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Klager verbleef in de penitentiaire inrichting (PI) waar verweerster als
gz-psycholoog werkzaam was. Klager heeft, op verzoek van de medewerkers van de afdeling,
één consult bij de gz-psycholoog gehad. Klager is het niet eens met de verslaglegging
van het consult en het feit dat de gz-psycholoog hem niet wilde testen. Ook is klager
van mening dat zijn medisch dossier incompleet is.
1.2 De gz-psycholoog is van mening dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. De verslaglegging is volgens haar een correcte weergave van het consult
met klager. Klager heeft de gz-psycholoog niet verzocht om hem te testen. De gz-psycholoog
is ook van mening dat zij niet bevoegd was om een verklaring af te geven aan klager.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
<…>
3. De feiten
3.1 Van juni 2020 tot eind januari 2022 verbleef klager in de PI waar de gz-psycholoog
werkzaam was. In juli 2020 hebben de medewerkers van de afdeling waar klager verbleef
aan de gz-psycholoog gevraagd om samen met een psychiater (tegen wie klager ook een
klacht heeft ingediend, geregistreerd onder dossiernummer H2023-5696) de gezondheid
van klager te beoordelen. De aanleiding daarvoor was dat door de medewerkers in toenemende
mate achterdocht bij klager werd waargenomen. De gz-psycholoog heeft klager gezien
op 29 juli 2020. Van deze beoordeling hebben de gz-psycholoog en de psychiater een
verslag opgesteld. Het advies was om de situatie van klager te bespreken in het psycho-medisch
overleg (PMO) en te vervolgen via de afdeling.
3.2 In het medisch dossier van klager is op 29 juli 2020, voor zover van belang,
het volgende genoteerd (alle citaten inclusief taal- en typfouten):
“Intake, samen met [initialen verweerster] pso RvC/ Beoordelen beeld ivm achterdocht
VG/ Bekend met LVB, begeleiding door stichting MEE in VG Med/ Geen psychofarmaco.
(…) Hij vertelt dat hij wel is gediagnostiseerd met LVB maar dat dit kwam omdat
hij onder invloed was. (…) Hij vertelt dat de PJ pso partijdig en bevooroordeeld is,
dat hij dingen zegt die niet kloppen en hem ‘voor gek wil verklaren’. (…) Hij is bang
dat deze pso concludeert dat hij ‘gek’ is. Wat hier zo erg aan zou zijn, kan hij desgevraagd
niet goed verwoorden. Wel zegt hij dat deze man dan wint. Maar naast de pso zijn er
meerdere mensen en instellingen die hem tegenwerken, hem ‘gek’ willen maken.
(…) Hij benadrukt steeds dat zijn moeder kan bevestigen dat hij niet gek is. Hij
vertelt dan ook dat zijn vader en broer ‘iets hebben’. Zijn broer zou in lichte mate
wat hebben, hij vertelt desgevraagd over diens achterdocht, broer vertrouwt niemand,
zelfs hem niet. Zijn vader zit al lang in aan GGZ traject en moet medicatie nemen.
Hij wil absoluut niet naar de GGZ of naar een TBS kliniek, hij zegt ook dat daar denkt
gedwongen medicatie te krijgen. (…) Wij leggen betrokkene uit dat we ons zorgen maken,
dat hij nu zoveel stress krijgt door de rechtsgang dat hij niet tot rust komt. Hij
geeft aan dat dit niet nodig is en dat als het echt niet goed gaat, hij wel aan de
bel zal trekken. Hij geeft dan aan dat hij ons wel vaker zou willens preken. Wanneer
hem wordt uitgelegd dat het niks concreets kan opleveren, dat er geen verklaring komt
dat hij ‘niet gek’ is, geeft hij aan dat het dan weinig zinvol is.
PO/ (…) Hij is vriendelijk en coöperatief in het contact, niet achterdochtig naar
pso en psa. Oogcontact is sociaal adequaat, contact name is adequaat. Betr heeft de
neiging zijn klachten te bagatelliseren, sociaal wenselijke presentatie, uit angst
voor “gek” verklaart te worden. Betr praat veel, lijkt in vogelvlucht zijn verhaal
te willen doen, is wel goed te onderbreken. HCF lijken intact. Intelligentie beneden
gemiddeld. Waarneming g.b. Denken is normofreen en coherent, iets verhoogd associatief,
maar dit lijkt meer voort te komen uit de drive ons alles te willen vertellen. Inhoudelijk
is sprake van vergaande achterdocht naar politie/justitie en psycholoog die PJ rapportage
over hem schrijft. Tevens lijkt er sprake van enige grootheidsideeen, (…). C/ Het
betreft een 35 jarige man, bekend met LVB en langdurige gebruik van cannabis. Momenteel
is sprake van vergaande achterdocht (die de realiteit soms voorbij lijkt te gaan),
randpsychotisch, waarschijnlijk veroorzaakt door stress en overzichtsverlies vanuit
LVB. Geen floride psychotisch beeld. Betr heeft een belaste familieanamnese m.b.t.
psychotische klachten en lijkt een basis wantrouwen te hebben met bijbehorende neiging
om dingen achterdochtig te interpreteren, waarbij het risico bestaat op psychotische
overschrijdingen. Mogelijk komt dit voort uit een genetische kwetsbaarheid en LVB,
maar betr kan dit ook van huis uit hebben meegekregen. De stress van betr wordt veroorzaakt
door in zijn ogen onterechte beschuldigingen in zijn strafzaak. Tevens is hij heel
bang voor “gek” verklaard te worden en in ggz circuit te komen, zoals zijn vader,
of gedwongen medicatie te krijgen in TBS. Wil graag bevestiging zwart op wit dat hij
niet gek is. Daarnaast maakt hij zich zorgen zijn huis kwijt te raken en geen recht
meer te hebben op een uitkering. Hij staat niet open voor medicatie. B/ - bespreken
in PMO - vervolgen via de afdeling”.
3.3 Op 12 oktober 2020 is door een medewerker van de patiëntenadministratie in
het medisch dossier van klager het volgende genoteerd: “PMO PSO [initialen verweerster]
heeft afdeling een mailtje gestuurd hoe het met deze meneer gaat, betrokkene is volledig
uit beeld.”
3.4 Klager is op eigen verzoek in februari en maart 2021 gezien door de psychiater.
Uit het medisch dossier blijkt dat klager heeft aangegeven het niet eens te zijn met
de verslaglegging waarin staat dat hij randpsychotisch zou zijn. Hierover heeft klager
op 10 maart 2021 bij de PI een klacht ingediend De psychiater heeft daarop, mede namens
de gz-psycholoog, schriftelijk gereageerd. De klacht van klager werd afgewezen. Klager
was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld bij de Raad voor de
Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). De beroepscommissie van de RSJ heeft
het beroep in oktober 2022 afgewezen. Op 4 april 2023 heeft klager een verzoek tot
schadevergoeding ingediend. Dit verzoek is door de PI en door het Nederlands Instituut
voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) afgewezen.
3.5 De gz-psycholoog is niet betrokken geweest bij de Pro Justitia-rapportage
die over klager is opgesteld. De notities die zijn gemaakt tijdens het consult met
klager zijn niet gedeeld met de onderzoekers die de Pro Justitia-rapportage hebben
opgesteld.
4. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog
4.1 Klager verwijt de gz-psycholoog dat:
1. hij haar heeft verzocht om hem te testen, maar dat zij zei dat dit niet kan
omdat klager geen psychiatrische of psychische problemen heeft en klager het voor
buiten en de rechter wil gebruiken;
2. er in het medisch dossier van klager dingen over zijn vader en broer zijn
vermeld en uitlatingen over ziektebeelden zijn gedaan, zonder dat de gz-psycholoog
klager daar voorafgaand van op de hoogte heeft gesteld;
3. het medisch dossier incompleet is. Op 12 oktober 2020 is gevraagd hoe het
met klager ging en klager kan het antwoord op deze vraag nergens terugvinden.
4.2 De gz-psycholoog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
Zij heeft klager correct te woord gestaan en hem onderzocht en beoordeeld. Zij heeft
op navolgbare en vakbekwame wijze haar bevindingen, overwegingen en beoordelingen
gedocumenteerd. De gz-psycholoog kon tot de door haar genoemde conclusie komen en
heeft een passend advies gegeven. Klager heeft niet aan de gz-psycholoog gevraagd
om hem te testen. De verklaring waar klager om heeft gevraagd, kon de gz-psycholoog
niet afgeven. Wat betreft het medisch dossier heeft de gz-psycholoog aangevoerd dat
er geen zorgelijke berichten waren over klager. De mededeling dat klager uit beeld
was geraakt betekent dat het goed ging met klager en dat er geen indicatie was om
verder actie te ondernemen.
4.3 Het college gaat hieronder waar nodig verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar
verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende
gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de gz-psycholoog
geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter
anders had kunnen handelen is in principe niet genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk
zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel 1) het niet testen van klager, ondanks klagers verzoek daartoe
5.2 Uit het medisch dossier van klager is niet gebleken dat klager de gz-psycholoog
heeft gevraagd om hem te testen. Uit de voortgangsrapportage van 29 juli 2020 blijkt
wel dat klager heeft gevraagd om een verklaring dat hij “niet gek” is. Het gesprek
met klager heeft plaatsgevonden in het kader van zorg tijdens zijn verblijf in de
PI. Het was de gz-psycholoog, op grond van de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische
gegevens’, niet toegestaan een verklaring af te geven omtrent de (geestelijke) gezondheid
van klager, in dit geval de eigen patiënt. Uit de rapportage blijkt dat aan klager
is verteld dat een dergelijke verklaring niet zou worden afgegeven.
5.3 Nu het college geen redenen heeft om te twijfelen aan de juistheid van het
medisch dossier, moet het college ervan uitgaan dat klager de gz-psycholoog niet heeft
verzocht om hem te testen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Dit oordeel berust
niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat
van de gz-psycholoog, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde
verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst de feiten moet worden vastgesteld
waarop het verwijt is gebaseerd.
Klachtonderdeel 2) het vermelden van zaken in het medisch dossier zonder klager
daarover te informeren
5.4 Wat betreft de dossiervorming geldt de maatstaf van artikel 7:454, eerste
lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit houdt onder meer in dat een zorgverlener
verplicht is in het medisch dossier aantekening te maken van de gegevens over de gezondheid
van de patiënt en de uitgevoerde verrichtingen. Ook andere gegevens worden daarin
opgenomen, voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk
is. Voor de zorgverlener geldt geen verplichting om hetgeen wordt opgenomen in het
dossier, voorafgaand te delen met de patiënt. De gz-psycholoog hoefde klager daarom
niet te informeren over wat er in het medisch dossier zou worden opgenomen. Wel was
de gz-psycholoog verplicht om alle relevante informatie, verkregen tijdens de anamnese,
in de verslaglegging op te nemen. Uit de verslaglegging blijkt duidelijk waar de betreffende
informatie vandaan kwam. Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel 3) het medisch dossier is niet compleet
5.5 In het medisch dossier van klager is op 12 oktober 2020 genoteerd dat de
gz-psycholoog de afdeling per e-mail heeft gevraagd hoe het ging met klager. Het
antwoord daarop was dat klager volledig uit beeld was. Door de gz-psycholoog is tijdens
het mondeling vooronderzoek toegelicht dat dit betekende dat er vanuit de afdeling
geen zorgelijke berichten over klager waren. Er bestond daarom geen indicatie om klager
verder te bespreken of verder actie te ondernemen. Naar het oordeel van het college
had de
gz-psycholoog geen reden om hierover verder iets in het medisch dossier van klager
op te nemen. Dit betekent dat het dossier van klager niet incompleet is. Daarmee is
ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht
kennelijk ongegrond zijn.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande
dat klager niet tot eind januari 2022, maar tot medio april 2021 verbleef in de penitentiaire
inrichting waar de gz-psycholoog werkzaam was. Hij is toen overgeplaatst naar een
andere penitentiaire inrichting.
4. Beoordeling van het beroep
Standpunten van partijen
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Hij vraagt het Centraal Tuchtcollege – impliciet – om deze beslissing te vernietigen
en de klacht alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal
Tuchtcollege primair om klager in het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair
verzoekt zij dit college om het beroep te verwerpen.
Ontvankelijkheid van klager in het beroep
4.3 De gz-psycholoog betoogt dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep
bevat en daarom niet voldoet aan de eisen van artikel 73, tweede lid, van de Wet op
de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en artikel 19 Tuchtrechtbesluit
BIG. Uit het beroepschrift blijkt echter voldoende duidelijk waarom klager het niet
eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege
ziet dan ook geen aanleiding om klager om deze reden in het beroep niet-ontvankelijk
te verklaren.
Inhoudelijke beoordeling van de klacht
4.4 In de kern gaat de klacht zoals ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege
over twee zaken. In de eerste plaats over de wens van klager om door de gz psycholoog
en de psychiater getest te worden of een verklaring te krijgen dat er met hem niets
aan de hand is. Ten tweede over de aantekeningen die de psychiater en de gz psycholoog
in het medisch dossier van klager hebben gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege overweegt
hierover het volgende.
verklaring
4.5 Uit het medisch dossier van klager kan niet worden afgeleid dat klager in
het gesprek van 29 juli 2020 de psychiater en de gz-psycholoog daadwerkelijk heeft
verzocht om getest te worden. Er is daarmee, gelet ook op de betwisting door de gz
psycholoog, onvoldoende reden om aan te nemen dat klager toen zo’n verzoek heeft gedaan.
Wel blijkt uit het medisch dossier en uit dat wat in deze procedure mondeling is verklaard,
dat klager aan het eind van het gesprek op 29 juli 2020 heeft gevraagd of hij vaker
met de gz-psycholoog en de psychiater gesprekken kon voeren. Klager wilde hiermee
bereiken dat hij van hen een verklaring zou krijgen dat er met hem niets aan de hand
was en dat hij ‘niet gek’ was. Dit in verband met het lopende onderzoek in het kader
van de Pro Justitia rapportage. De gz-psycholoog en de psychiater hebben toen aan
klager uitgelegd dat zij alleen betrokken waren bij de zorgverlening aan gedetineerden
in de penitentiaire inrichting en niet bij het Pro Justitia-onderzoek. En omdat zij
betrokken waren bij de zorg voor klager, was het voor hen niet toegestaan om een verklaring
met daarin een waardeoordeel over klager af te geven voor het door hem beoogde doel,
aldus de uitleg aan klager.
4.6 Voor zover klager de gz-psycholoog verwijt dat zij niet een verklaring, inhoudende
dat er met hem niets aan de hand was, heeft willen afgeven, overweegt het Centraal
Tuchtcollege dat de gz-psycholoog, gelet ook op de KNMG-richtlijn Omgaan met medische
gegevens, op goede gronden en op een zorgvuldige wijze heeft geweigerd dit te doen.
Deze richtlijn van de KNMG is op dit punt ook voor andere zorgverleners dan artsen
relevant. De gz-psycholoog kan dus van de weigering om een verklaring af te geven
geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
inhoud medisch dossier
4.7 Klager verwijt de gz-psycholoog ook dat zij in het medisch dossier van klager
aantekeningen heeft gemaakt die niet juist zijn. Hij vindt dat hij ten onrechte is
bestempeld als achterdochtig en rand-psychotisch en dat ten onrechte is vermeld dat
hij medicatie weigerde. Volgens klager is toen met hem niet over medicatie gesproken.
Hij is tot slot van mening dat het medisch dossier incompleet is, omdat hierin niet
is vermeld welk antwoord de gz-psycholoog heeft gekregen op haar vraag aan de afdeling
waar klager verbleef hoe het met hem ging.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat de gz-psycholoog op grond
van artikel 7:454 BW verplicht is om een medisch dossier in te richten voor elke patiënt
die zij behandelt. Een zorgvuldig bijgehouden dossier is essentieel voor de kwaliteit
en de continuïteit van de zorg voor de patiënt. Met de woorden achterdochtig en rand-psychotisch
is alleen een beschrijving gegeven van de toestand waarin klager naar het oordeel
van de gz-psycholoog en de psychiater destijds verkeerde (het toestandsbeeld). De
beschrijving van een toestandsbeeld is toegestaan en past binnen de kaders van een
goede dossiervoering. De beschrijving is een momentopname en valt onder het beroepsgeheim,
zodat derden daar niet zonder meer kennis van kunnen nemen. Dat de gz-psycholoog,
zoals klager kennelijk meent, er met haar beschrijving volledig naast zat, kan niet
worden vastgesteld en is door klager ook niet aannemelijk gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege
ziet verder geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aantekening in het
medisch dossier dat klager tijdens het gesprek van 29 juli 2020 niet openstond voor
medicatie. Klager wordt tot slot niet gevolgd in zijn stelling dat het medisch dossier
incompleet is. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met overweging 5.5 van de beslissing
van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overweging integraal over. De conclusie
is dat de gz-psycholoog ter zake van de inhoud van de aantekeningen in het medisch
dossier geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Eindoordeel
4.9 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel
dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent
dat het beroep zal worden verworpen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter,
S.M. Evers en B.J.M. Frederiks, leden juristen, en G.T.M. Mooren en F.D.F. Steenbakkers,
leden beroepsgenoten, bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 16 april 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.