ECLI:NL:TGZCTG:2025:66 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2590 en C2024/2591
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:66 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-03-2025 |
Datum publicatie: | 08-04-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2590 en C2024/2591 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een psychiater. De psychiater is werkzaam bij het FACT-team van een ggz-instelling die gespecialiseerd is in verslavingszorg. Klager is zowel klinisch als ambulant in behandeling geweest bij deze instelling. De FACT-team behandelaar van klager in een brief antwoorden gegeven op vragen van het Bureau Rijbewijskeuringen in verband met een onderzoek naar klagers rijgeschiktheid. De brief is geschreven onder verantwoordelijkheid van de psychiater. Klager heeft bij het Regionaal Tuchtcollege twee klachten ingediend tegen de psychiater. In de eerste klacht verwijt klager de psychiater dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden en een onjuistheid heeft vermeld. In de tweede klacht verwijt klager de psychiater dat zij in haar verweerschrift naar aanleiding van de eerste klacht heeft gelogen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart beide klachten in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2590 en C2024/2591 van:
A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
F., psychiater, werkzaam in G., verweerster in beide instanties,
hierna: de psychiater, gemachtigde: mr. J.F. Groen, werkzaam in Eindhoven.
1. De zaak in het kort
De psychiater is werkzaam bij het FACT-team van een ggz-instelling die gespecialiseerd
is in verslavingszorg. Klager is zowel klinisch als ambulant in behandeling geweest
bij deze instelling. Op 12 november 2021 heeft de FACT-team behandelaar van klager
in een brief antwoorden gegeven op vragen van het Bureau Rijbewijskeuringen in verband
met een onderzoek naar klagers rijgeschiktheid. De brief is geschreven onder verantwoordelijkheid
van de psychiater. Klager heeft bij het Regionaal Tuchtcollege twee klachten ingediend
tegen de psychiater. In de eerste klacht verwijt klager de psychiater dat zij haar
beroepsgeheim heeft geschonden en een onjuistheid heeft vermeld. In de tweede klacht
verwijt klager de psychiater dat zij in haar verweerschrift naar aanleiding van de
eerste klacht heeft gelogen.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klager heeft op 22 september 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg in ’s-Hertogenbosch een klacht ingediend tegen de psychiater. Die
klacht is door het Regionaal Tuchtcollege in behandeling genomen onder nummer H2023/6171.
Op 30 januari 2024 heeft klager een tweede klacht ingediend tegen de psychiater. Die
klacht is door het Regionaal Tuchtcollege in behandeling genomen onder nummer H2024/6866.
Het Regionaal Tuchtcollege heeft in zijn beslissing in raadkamer van 28 augustus 2024
de beide klachten in alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaard.
2.2 Klager heeft tegen die beslissing op tijd beroep ingesteld. De psychiater
heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Op 26 februari 2025 heeft het Centraal
Tuchtcollege nog aanvullende stukken ontvangen van de psychiater.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege
van
17 maart 2025. De psychiater en haar gemachtigde waren aanwezig. Klager was met
bericht van verhindering afwezig. De psychiater heeft haar standpunt verder toegelicht
en vragen van het college beantwoord. Mr. Groen heeft een pleitnota voorgelezen en
deze aan het college overhandigd.
2.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft na afloop van de mondelinge behandeling op
17 maart 2025 de zaak in raadkamer beoordeeld en in het openbaar mondeling uitspraak
gedaan. Wat hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 De psychiater is werkzaam bij het FACT-team van een ggz-instelling die gespecialiseerd
is in verslavingszorg. Klager is zowel klinisch als ambulant in behandeling geweest
bij deze instelling, waarbij in de periode van 29 januari 2021 tot en met 13 januari
2022 een zorgmachtiging gold. De psychiater was de ambulante zorgverantwoordelijke
van klager en is niet betrokken geweest bij de aan klager verleende klinische zorg.
3.2 Klager is in de periode van 4 februari 2021 tot en met 2 juni 2021 in de
instelling opgenomen geweest. Tijdens de opname hebben psychologen van de instelling
een Psychodiagnostisch onderzoek (PDO) uitgevoerd, gericht op onder meer de aanwezigheid
van een autismespectrumstoornis. Het onderzoek liep tot en met mei 2021. Het rapport
is in juni 2021 afgerond.
3.3 Op 10 juni 2021 werd voor het eerst geconstateerd dat klager (ook) GHB gebruikte.
3.4 In september 2021 heeft het Bureau Rijbewijskeuringen van het CBR medische
informatie over klager opgevraagd. Klager heeft het verzoek van de keuringsarts aan
zijn behandelaar bij het FACT-team overhandigd. Klager had de in de brief vermelde
machtiging ondertekend, waarmee klager zijn behandelaar toestemming gaf om “aan Bureau
Rijbewijskeuringen inlichtingen te verstrekken over zijn/haar gezondheidstoestand”
(alle citaten zijn letterlijk overgenomen).
3.5 Bij brief van 12 november 2021 heeft de behandelaar van klager de gevraagde
informatie verstrekt aan Bureau Rijbewijskeuringen. Bij de vraag naar de gestelde
psychiatrische diagnoses heeft de behandelaar na de weergave van de DSM-5 classificatie
toegevoegd:
“Naast deze DSM- is er ook sprake van stoornis in gebruik van andere middelen, waaronder
GHB. Dit gebruik is niet dagelijks aan de orde.”
De vraag of klager de afgelopen twee jaar nog psychiatrische symptomen heeft gehad
is als volgt beantwoord:
“Autisme is een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Het zegt iets over hoe iemand
in elkaar zit. Het is niet mogelijk daar geen symptomen van te hebben. Het is ook
niet te genezen.”
Op de vraag om welke symptomen het gaat, luidde het antwoord:
“Er zijn momenten dat meneer meer problemen ervaart door de beperkingen vanuit zijn
autisme. Remissie is niet mogelijk bij deze stoornis.”
3.6 De behandelaar van klager heeft de inhoud van de brief afgestemd met de psychiater,
die daarvoor de (eind)verantwoordelijkheid draagt.
4. De klacht
4.1 Klager verwijt de psychiater in de zaak H2023/6171:
a) dat zij melding heeft gemaakt van het gebruik van GHB. Zij had zich strikt
moeten houden aan de diagnoses die tijdens het PDO zijn gesteld, waarbij de psychiater
niet betrokken is geweest. Door daarnaast ook andere informatie te geven, heeft zij
haar beroepsgeheim geschonden;
b) dat zij onjuiste en ongefundeerde informatie heeft verstrekt door te stellen
dat klager bij momenten “meer problemen ervaart door de beperkingen vanuit zijn autisme.
Remissie is niet mogelijk bij deze stoornis.” Klager ervaart helemaal geen problemen
door zijn zogenaamde autisme. Deze diagnose heeft hij officieel niet eens meer na
een heronderzoek.
4.2 Klager verwijt de psychiater in de zaak H2023/6866:
c) dat zij in het verweerschrift in de zaak 6171 gelogen heeft door te vermelden:
“In de onderzoeksperiode (maart tot mei 2021) was, voor zover toen bekend, nog geen
sprake van het gebruik van GHB. Het onderzoek zag daar destijds dus niet op. Daarom
komt een diagnose van gebruik van GHB in het rapport van het PDO niet voor. In juni
2021 kregen de betrokken zorgverleners signalen van (problematisch) gebruik van GHB.”
De onderzoeksperiode liep van maart tot en met mei 2021. De afronding van het rapport
vond pas eind juni 2021 plaats. Omdat klagers GHB gebruik op 10 juni 2021 bekend werd,
was er meer dan genoeg tijd om dit te melden in het rapport. Dus heeft de psychiater
gelogen door te stellen dat het GHB gebruik niet in het rapport vermeld kon worden,
omdat het rapport is gemaakt voordat het GHB gebruik bekend werd, aldus klager.
5. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
Het Regionaal Tuchtcollege heeft beide klachten in alle onderdelen kennelijk ongegrond
verklaard. De vermelding van het GHB gebruik in antwoord op de door de keuringsarts
gestelde vragen was proportioneel en noodzakelijk. De psychiater hoefde zich niet
te beperken tot de gegevens uit het PDO rapport en heeft adequaat gehandeld door deze
informatie te verstrekken. In de brief aan de keuringsarts mocht worden vermeld dat
klager problemen ervaart door de beperkingen vanuit zijn autisme. De wijze waarop
dat is gedaan is ook op dit punt proportioneel en noodzakelijk. Het is navolgbaar
dat het GHB gebruik van klager – dat pas na afloop van het onderzoek bekend is geworden
– niet in het PDO rapport is opgenomen. Het door klager geciteerde onderdeel uit
het verweerschrift van de psychiater is inhoudelijk niet onjuist. Voor de volledige
beslissing en de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege verwijst het Centraal
Tuchtcollege naar de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in de bijlage.
6. Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
Standpunt partijen
6.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Hij is van mening dat zijn klacht volkomen onterecht ongegrond is verklaard.
6.2 De psychiater kan zich vinden in het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege.
De psychiater meent dat, voor zover klager in beroep is gekomen tegen de beslissing
van het Regionaal Tuchtcollege wat betreft klachtonderdelen b en c, klager niet-ontvankelijk
dient te worden verklaard. De psychiater verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het
beroep ten aanzien van klachtonderdeel a te verwerpen.
Ontvankelijkheid van het beroep
6.3 Klager is in beroep gekomen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Klager heeft in zijn (aanvullend) beroepschrift alleen beroepsgronden geformuleerd
tegen klachtonderdeel a. Klager zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn
beroep tegen klachtonderdelen b en c. Dat betekent dat het Centraal Tuchtcollege
alleen inhoudelijk zal ingaan op de klacht dat de psychiater bij de informatieverstrekking
aan het Bureau Rijbewijskeuringen melding heeft gemaakt van het gebruik van GHB.
Inhoudelijk oordeel
6.4 Op basis van alle stukken en de mondelinge toelichting daarop komt het Centraal
Tuchtcollege tot het oordeel dat de behandeling van de zaak in beroep geen aanleiding
geeft tot het vaststellen van andere feiten of tot andere overwegingen en beslissingen
dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal
Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater adequaat heeft gehandeld door het CBR te
informeren over het GHB gebruik van klager. Het Centraal Tuchtcollege voegt daar nog
aan toe dat de psychiater op de zitting heeft aangegeven dat zij begrijpt dat het
voor klager een hele moeilijk periode is geweest waarin hij gedwongen zorg kreeg en
er sprake was van de coronacrisis. De psychiater heeft gezegd dat zij altijd bereid
is om op organisatorisch niveau met klager in gesprek te gaan als klager nog vragen
heeft over die periode.
6.5 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege
de klachtonderdeel a terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep
van klager wat betreft klachtonderdeel a wordt verworpen.
7. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dit betrekking heeft
op klachtonderdelen b en c;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door Z.J. Oosting, voorzitter, Y. Buruma en J. Legemaate,
leden-juristen, en D. Coppoolse en J.A.M. Rutgers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door
K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 28 augustus 2024 op de klachten van:
A., wonende in B., klager,
tegen
F., psychiater, werkzaam in G., verweerster, hierna ook: de psychiater, gemachtigde:
mr. J.F. Groen, werkzaam in Eindhoven.
1. De zaak in het kort
1.1 Op 12 november 2021 heeft de FACT-team behandelaar van klager in een brief
antwoorden gegeven op vragen van het Bureau Rijbewijskeuringen in verband met een
onderzoek naar klagers rijgeschiktheid. De brief is geschreven onder verantwoordelijkheid
van de psychiater, destijds (ambulant) zorgverantwoordelijke voor klager. Klager verwijt
de psychiater in de zaak 6171 haar beroepsgeheim te hebben geschonden en een onjuistheid
te hebben vermeld. In de zaak 6866 verwijt klager de psychiater dat zij in haar verweerschrift
in de eerste klachtzaak heeft gelogen.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat beide klachten kennelijk ongegrond zijn.
‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen
en dat duidelijk is dat de klachten niet gegrond kunnen worden verklaard. Hierna licht
het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen in de zaak 6171, ontvangen op 22 september
2023;
- de brief d.d. 10 oktober 2023 van de secretaris aan klager;
- de aanvulling op het klaagschrift in de zaak 6171 met de bijlage;
- het verweerschrift in de zaak 6171 met de bijlagen;
- de brief met bijlage d.d. 1 februari 2024, ontvangen van de gemachtigde van
verweerster;
- het klaagschrift met de bijlagen in de zaak 6866, ontvangen op 30 januari 2024;
- het verweerschrift in de zaak 6866;
- de brief d.d. 7 februari 2024 van de secretaris aan klager;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 19 maart 2024;
- de brieven d.d. 28 maart 2024 van de secretaris aan partijen;
- de brief d.d. 8 april 2024, ontvangen van de gemachtigde van verweerster.
2.2 Het college heeft de klachten in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het
college de zaken beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen
daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 De psychiater is werkzaam bij het FACT-team van een ggz-instelling die gespecialiseerd
is in verslavingszorg. Klager is zowel klinisch als ambulant in behandeling geweest
bij deze instelling, waarbij in de periode van 29 januari 2021 tot en met 13 januari
2022 een zorgmachtiging gold. De psychiater was de ambulante zorgverantwoordelijke
van klager en is niet betrokken geweest bij de aan klager verleende klinische zorg.
3.2 Klager is in de periode van 4 februari 2021 tot en met 2 juni 2021 in de
instelling opgenomen geweest. Tijdens de opname hebben psychologen van de instelling
een Psychodiagnostisch onderzoek (PDO) uitgevoerd, gericht op onder meer de aanwezigheid
van een autismespectrumstoornis. Het onderzoek liep tot en met mei 2021. Het rapport
is in juni 2021 afgerond.
3.3 Op 10 juni 2021 werd voor het eerst geconstateerd dat klager (ook) GHB gebruikte.
3.4 In september 2021 heeft het Bureau Rijbewijskeuringen van het CBR medische
informatie over klager opgevraagd. Klager heeft het verzoek van de keuringsarts aan
zijn behandelaar bij het FACT-team overhandigd. Klager had de in de brief vermelde
machtiging ondertekend, waarmee klager zijn behandelaar toestemming gaf om “aan Bureau
Rijbewijskeuringen inlichtingen te verstrekken over zijn/haar gezondheidstoestand”
(alle citaten zijn letterlijk overgenomen).
3.5 Bij brief van 12 november 2021 heeft de behandelaar van klager de gevraagde
informatie verstrekt aan Bureau Rijbewijskeuringen. Bij de vraag naar de gestelde
psychiatrische diagnoses heeft de behandelaar na de weergave van de DSM-5 classificatie
toegevoegd:
“Naast deze DSM- is er ook sprake van stoornis in gebruik van andere middelen, waaronder
GHB. Dit gebruik is niet dagelijks aan de orde.”
De vraag of klager de afgelopen twee jaar nog psychiatrische symptomen heeft gehad
is als volgt beantwoord:
“Autisme is een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Het zegt iets over hoe iemand
in elkaar zit. Het is niet mogelijk daar geen symptomen van te hebben. Het is ook
niet te genezen.”
Op de vraag om welke symptomen het gaat, luidde het antwoord:
“Er zijn momenten dat meneer meer problemen ervaart door de beperkingen vanuit zijn
autisme. Remissie is niet mogelijk bij deze stoornis.”
3.6 De behandelaar van klager heeft de inhoud van de brief afgestemd met de psychiater,
die daarvoor de (eind)verantwoordelijkheid draagt.
4. De klachten en de reactie van de psychiater
4.1 Klager verwijt de psychiater in de zaak 6171:
a) dat zij melding heeft gemaakt van het gebruik van GHB. Zij had zich strikt
moeten houden aan de diagnoses die tijdens het PDO zijn gesteld, waarbij de psychiater
niet betrokken is geweest. Door daarnaast ook andere informatie te geven, heeft zij
haar beroepsgeheim geschonden;
b) dat zij onjuiste en ongefundeerde informatie heeft verstrekt door te stellen
dat klager bij momenten ”meer problemen ervaart door de beperkingen vanuit zijn autisme.
Remissie is niet mogelijk bij deze stoornis.” Klager ervaart helemaal geen problemen
door zijn zogenaamde autisme. Deze diagnose heeft hij officieel niet eens meer na
een heronderzoek.
4.2 Klager verwijt de psychiater in de zaak 6866:
c) dat zij in het verweerschrift in de zaak 6171 gelogen heeft door te vermelden:
“In de onderzoeksperiode (maart tot mei 2021) was, voor zover toen bekend, nog geen
sprake van het gebruik van GHB. Het onderzoek zag daar destijds dus niet op. Daarom
komt een diagnose van gebruik van GHB in het rapport van het PDO niet voor.
In juni 2021 kregen de betrokken zorgverleners signalen van (problematisch) gebruik
van GHB.” De onderzoeksperiode liep van maart tot en met mei 2021. De afronding van
het rapport vond pas eind juni 2021 plaats. Omdat klagers GHB gebruik op 10 juni 2021
bekend werd, was er meer dan genoeg tijd om dit te melden in het rapport. Dus heeft
de psychiater gelogen door te stellen dat het GHB gebruik niet in het rapport vermeld
kon worden, omdat het rapport is gemaakt voordat het GHB gebruik bekend werd, aldus
klager.
4.3 De psychiater heeft verweer gevoerd en het college verzocht de klacht ongegrond
te verklaren. Het college gaat hieronder waar nodig in op dat verweer.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de psychiater zorgvuldig en volgens de professionele maatstaven
heeft gehandeld. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
Klacht 6171 onderdeel a) – melding gemaakt van GHB gebruik
5.2 Het college overweegt dat klager toestemming heeft gegeven om de gevraagde
informatie aan de keuringsarts te verstrekken. Het doel van het informatieverzoek
was de beoordeling van de rijgeschiktheid van klager. Verweerster heeft de diagnoses
overgenomen, die in het rapport van het PDO zijn opgenomen en aanvullend melding gemaakt
van het GHB gebruik van klager, dat vanaf 10 juni 2021 bij de instelling bekend was
en niet in het PDO was meegenomen. Omdat het gebruik van GHB - zeker in combinatie
met het gebruik van andere middelen - levensgevaarlijke situaties kan opleveren, betreft
het informatie die van belang is in het kader van een beoordeling van de rijgeschiktheid.
De vermelding van dit gebruik in antwoord op de door de keuringsarts gestelde vragen
was proportioneel en noodzakelijk. De psychiater hoefde zich niet te beperken tot
de gegevens uit het PDO rapport en heeft adequaat gehandeld door deze informatie te
verstrekken.
Klacht 6171 onderdeel b) – problemen door beperkingen autisme
5.3 In het PDO is (onder meer) de diagnose autismespectrumstoornis gesteld. De
diagnoses die in het rapport van het PDO zijn opgenomen, zijn vermeld in de brief
aan de keuringsarts. De psychiater heeft aangevoerd dat sprake kan zijn van een negatieve
beïnvloeding van (onder andere stress- en spannings-)klachten, voortvloeiend uit een
autismespectrumstoornis enerzijds en problematisch middelengebruik anderzijds en dat
daarvan ook sprake was ten tijde van de behandeling van klager bij de instelling.
Het college is van oordeel dat de psychiater daarvan in de brief aan de keuringsarts
melding mocht maken. De wijze waarop zij dat heeft gedaan was ook op dit punt proportioneel
en noodzakelijk. Dat klager mogelijk geen problemen (meer) ondervindt door beperkingen
van deze stoornis, doet daaraan niet af. De psychiater heeft niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld.
Klacht 6866 onderdeel c) – onjuistheid verweerschrift
5.4 Het college overweegt als volgt. De psychiater is bij het PDO in de periode
maart 2021 – mei 2021 zelf niet betrokken geweest en heeft zich gebaseerd op het verslag
van het PDO. Daarin stond dat het onderzoek had plaatsgevonden van “maart 2021 – mei
2021”. Het onderzoek zag op de van klager bekende alcoholproblematiek en op de vraag
of sprake was van een autismespectrumstoornis. Het onderzoek was al afgerond (eind
mei 2021) voordat het GHB gebruik van klager werd geconstateerd. Het rapport is vervolgens
in de loop van de maand juni 2021 uitgewerkt op basis van de gegevens die tijdens
het onderzoek zijn vastgesteld. Het is dan ook navolgbaar dat het GHB gebruik van
klager – dat pas na afloop van het onderzoek bekend is geworden – niet in het rapport
is opgenomen. Het door klager geciteerde onderdeel uit het verweerschrift van de psychiater
is dan ook inhoudelijk niet onjuist: in de onderzoeksperiode was het GHB gebruik niet
bekend, het onderzoek zag daar ook niet op en daarom wordt er geen melding van gemaakt
in het rapport. Dat de onderzoeksperiode liep van maart tot en met mei in plaats van
maart tot mei maakt dat niet anders. Nu de psychiater bij het onderzoek niet betrokken
is geweest, valt haar ook niet te verwijten dat zij de exacte onderzoeksperiode niet
kende. Van liegen of ander tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake.
Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide klachten kennelijk ongegrond
zijn.
6. De beslissing
De beide klachten zijn in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 28 augustus 2024 door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-
van Meerwijk, voorzitter, A.E. van der Waal en P.D. Meesters, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.
secretaris w.g. voorzitter w.g.
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG):
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het CTG, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) te ‘s-Hertogenbosch. Het beroepschrift moet zijn ontvangen binnen zes weken nadat het RTG de beslissing aan u heeft verstuurd.
Vanwege mogelijke vertraging bij de bezorging van post, kunt u uw beroep ook per e-mail indienen. Dan weet u zeker dat het RTG uw beroep op tijd ontvangt. U stuurt dan binnen die zes weken uw e-mail naar TG-DenBosch@minvws.nl. U moet het originele beroepschrift nog wel per post nasturen.
U hoeft bij uw brief of e-mail niet meteen de reden(en) van uw beroep op te geven. U ontvangt van het CTG bericht over de extra tijd die u krijgt om die redenen later toe te sturen.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het CTG. U ontvangt hierover
bericht. Als u helemaal of voor een deel gelijk krijgt, ontvangt u het griffierecht
terug.