ECLI:NL:TGZCTG:2025:62 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2437

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:62
Datum uitspraak: 07-04-2025
Datum publicatie: 07-04-2025
Zaaknummer(s): C2024/2437
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. De huisarts was destijds de huisarts van klager zelf en van klagers’ dochter. De huisarts heeft in 2012 een melding bij het AMK gedaan vanwege een vermoeden van kindermishandeling. Klager verwijt de huisarts – onder meer – dat de melding onterecht was, dat zij aan klager en de dochter geen of onvoldoende zorg heeft gegeven, dat zij zijn gezag over de dochter heeft geschonden en dat zij de eisen van een goede dossiervoering heeft geschonden. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht deels wegens verjaring niet-ontvankelijk, deels gegrond en deels ongegrond. De huisarts krijgt een waarschuwing. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2437 van
A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., huisarts, werkzaam in D., verweerster in beide instanties,
hierna: de huisarts, gemachtigde: mr. drs. E.E. Rippen, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Procesverloop, leeswijzer en oordeel
Klager heeft op 21 september 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in ’s Hertogenbosch een door hem als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduid stuk ingediend. Op 17 januari 2023 heeft hij een aanvulling op dit stuk ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege heeft in zijn beslissing van 27 maart 2024, onder nummer H2022/4921, klager voor wat betreft de klachtonderdelen a, b, c en d deels niet ontvankelijk verklaard, klachtonderdeel d deels gegrond verklaard, de huisarts een waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft nadien van klager nog aanvullende stukken ontvangen. De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2024/2438 behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 januari 2025. Klager en de huisarts zijn beiden verschenen. Klager werd bijgestaan door mr. J. Bredius, advocaat, en de huisarts werd bijgestaan door haar gemachtigde mr. drs. E.E. Rippen, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht. Op 29 januari 2025 heeft het Centraal Tuchtcollege van klager een stuk ontvangen dat door hem is aangeduid als ‘voorwaardelijk wrakingsverzoek’. Het Centraal Tuchtcollege heeft dit opgevat als een verzoek om wraking van de voorzitter van het zittingscollege van 27 januari 2025,
mr. C.H.M. van Altena.
De wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege heeft dit verzoek op 7 februari 2025 op een openbare zitting behandeld. Bij beslissing van 19 februari 2025 heeft de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 De huisarts heeft de dochter van klager vanaf haar geboorte in 2012 behandeld. Klager verwijt de huisarts – kort gezegd – dat zij daarbij onzorgvuldig heeft gehandeld. De huisarts verzoekt het college de klacht ongegrond te verklaren.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klachtonderdelen over het medisch handelen van vóór de datum van 17 januari 2013 zijn verjaard. Wat de periode erna betreft, is één van de klachtonderdelen deels gegrond. Het college legt de huisarts de maatregel van waarschuwing op. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
<…>
3. De feiten
3.1 Op 13 juli 2012 werd de dochter van klager (verder: de dochter) prematuur geboren. De moeder van de dochter (hierna: de moeder), met wie klager was gehuwd, had het HELLP-syndroom ontwikkeld waardoor op dat moment een keizersnede nodig was.
3.2 De huisarts was toen samen met een collega werkzaam in een huisartsenpraktijk. Klager en de moeder waren vanaf 1 augustus 2011 patiënt in deze praktijk van de huisarts en de collega. Sinds haar geboorte is de dochter daar ook patiënt.
3.3 Op 27 september 2012 heeft klager zich als patiënt in de praktijk van de huisarts en de collega laten uitschrijven. In het medisch dossier van klager staat bij die datum opgetekend: “Gaat naar andere huisarts, laat weten wie dat is”. De moeder en de dochter zijn in de praktijk patiënt gebleven. Op 30 januari 2013 ontving de nieuwe huisarts van klager het medisch dossier van klager van de praktijk van de huisarts.
3.4 Op 12 november 2012 deed de huisarts een melding bij het advies- en meldpunt kindermishandeling (hierna: AMK) betreffende de dochter, vanwege een vermoeden van kindermishandeling in de vorm van emotionele verwaarlozing door klager, waarbij de veiligheid van de dochter in het geding was. De huisarts had vóórdat zij de AMK-melding deed informatie ontvangen van een kinderarts, een relatietherapeut en een maatschappelijk werker.
3.5 Op 28 januari 2013 had de teammanager van Veilig Thuis telefonisch contact met de huisarts.
3.6 Op 7 februari 2013 stuurde de huisarts aan klager de volgende e-mail (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven): “(…) Ik zou graag een gesprek met u willen hebben over de gang van zaken rondom de melding bij het AMK. (…)”. Uiteindelijk vond het gesprek op 9 april 2013 plaats in aanwezigheid van de vertrouwenspersoon van klager.
3.7 De kinderrechter heeft op 16 mei 2013 de dochter onder toezicht gesteld.
3.8 Op 17 juli 2013 is de echtscheiding uitgesproken tussen klager en de moeder. Beide ouders hielden het ouderlijk gezag over de dochter.
3.9 Bij brief van 10 mei 2013 heeft klager een klacht ingediend nadat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) een beschermingsonderzoek had ingesteld naar aanleiding van de AMK-melding. Bij beslissing van 18 december 2013 verklaarde de klachtencommissie van de raad de klacht van klager over de melding van het AMK aan de raad gegrond. De commissie was van oordeel: “dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door de startinformatie van het AMK niet op juistheid/ volledigheid dan wel betrouwbaarheid te onderzoeken.”
3.10 Bij beschikking van 28 april 2014 is de ondertoezichtstelling van de dochter met instemming van de belanghebbenden verlengd van 16 mei 2014 tot en met
11 juni 2014. Bij beschikking van de kinderrechter van 11 juni 2014 is het verzoek tot verlenging van de termijn waarvoor de dochter onder toezicht was gesteld, afgewezen.
3.11 Bij e-mail van 22 december 2015 hebben de huisarts en de collega aan klager het volgende bericht: “(…) Wij zijn bereid om u vanaf heden eenmaal per zes maanden een afschrift te verstrekken van het dossier van uw dochter. Het is echter niet werkbaar om na elk contact met uw dochter u daarvan op de hoogte te stellen, dat blijft de taak van de moeder van [naam dochter].
Hierbij maken wij de afspraak om u per 1 mei een afschrift van het dossier van [naam dochter] te verstrekken. (…)”
3.12 De collega is inmiddels met pensioen.
4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klager verwijt de huisarts het volgende:
a) De huisarts heeft zonder hoor- en wederhoor en onterecht een AMK-melding betreffende klager gedaan. Zij is, wat betreft de psychische gesteldheid van klager, buiten haar expertisegebied getreden en heeft onvoldoende eigenstandig onderzoek gedaan. Ook heeft de huisarts in het kader van de AMK-melding haar beroepsgeheim geschonden door gegevens uit te wisselen met de maatschappelijk werker. Zij heeft verder de meldcode ‘Huiselijk geweld en kindermishandeling’ en het daarin opgenomen stappenplan niet gebruikt. De informanten die de huisarts heeft genoemd, hebben verklaard dat zij de melding niet ondersteunen. Ten slotte heeft de huisarts, ook toen het vermoeden van kindermishandeling onterecht bleek te zijn, niet getracht het contact met klager te normaliseren.
b) De huisarts heeft het gezin van klager in een stressvolle situatie gebracht. Zij heeft, in de ernstige situatie waarin het gezin van klager zich na de geboorte van de dochter bevond, geen of onvoldoende zorg aan klager en de dochter gegeven. Ook op dit punt was er sprake van een gebrek aan expertise van de kant van de huisarts. Er was verder sprake van een ongelijke behandeling omdat alle aandacht uitging naar de moeder en niet naar klager. De huisarts heeft zich schuldig gemaakt aan machtsmisbruik en er is sprake van een onjuiste belangenafweging en van onterechte diagnoses. De huisarts heeft het recht van de dochter op contact met klager, haar vader, geschonden.
c) De huisarts heeft het gezag van klager over de dochter geschonden. Zij heeft klager weggestuurd toen zowel de dochter als hijzelf patiënt waren bij de huisarts. Zij heeft klager ook daarna niet betrokken bij de behandeling van de dochter. Zij heeft de dochter zonder toestemming van klager doorverwezen naar een specialist. De huisarts heeft nagelaten om aan klager als wettelijk vertegenwoordiger van de dochter informatie betreffende de dochter te verstrekken. Klager heeft slechts twee keer een afschrift ontvangen van het medisch dossier van de dochter. Als klager betrokken was geweest bij het consult en het voorschrijven van medicatie, had de huisarts kennis kunnen nemen van de allergie van klager zelf en was een allergische reactie bij de dochter voor hydrocortisonacetaat mogelijk voorkomen. Ten slotte heeft de huisarts klager onheus bejegend.
d) De huisarts heeft zowel wat betreft klager als wat betreft de dochter de eisen van een goede dossiervoering geschonden. Uit het medisch dossier van de dochter blijkt dat de huisarts ook na de AMK-melding haar beroepsgeheim heeft geschonden. Zij heeft medische gegevens van de dochter met derden gedeeld. Het is verder onduidelijk of de huisarts in het medisch dossier van de dochter optreedt als huisarts van moeder of als huisarts van de dochter. Ook heeft zij het medisch dossier van klager niet tijdig aan klager verstrekt, maar kreeg hij dit pas vier maanden nadat hij om zijn medisch dossier had gevraagd.
4.2 De klacht en het verweer worden, voor zover nodig, hieronder verder besproken.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college merkt allereerst op dat het voor klager erg spijtig is dat hij zijn dochter kort na haar geboorte in 2012 niet of nauwelijks heeft gezien en dat hij ook daarna aan zijn vaderschap niet de invulling heeft kunnen geven die hij had gewenst.
5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht is of er sprake is van persoonlijke verwijtbaarheid van de huisarts. Het gaat er dus om of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen ten tijde van de behandeling en andere professionele standaarden ten tijde van haar handelen. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Ambtshalve beoordeling klachttermijn
5.3 Tijdens de zitting heeft het college de vraag aan de orde gesteld of de klacht (gedeeltelijk) is verjaard en klager daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daarop heeft klager bij monde van zijn gemachtigde aangevoerd dat de huisarts niet het verweer heeft gevoerd dat de klacht zou zijn verjaard en dat het college niet ambtshalve kan en mag beoordelen of de klacht al dan niet (deels) is verjaard. Het college verwerpt dit standpunt. Gelet op artikel 65 lid 5 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring in tien jaren. De tekst van dit artikellid is slechts voor één uitleg vatbaar; de wetgever heeft hier een fatale termijn in het leven geroepen, die het college ambtshalve moet beoordelen.
De verjaring
5.4 Het college behandelt nu eerst de kwestie van de verjaring. In artikel 65 lid 5 Wet BIG is een verjaringstermijn opgenomen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de verjaringstermijn wordt gekoppeld aan de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift (Kamerstukken II 1987/88, 19522, 8, p. 14). Klager heeft twee klaagschriften ingediend. Hij heeft op 21 september 2022 een pro forma-klaagschrift ingediend. In dit stuk zijn geen concrete klachtonderdelen genoemd. Dit stuk voldoet daardoor niet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 65 lid 2 Wet BIG in samenhang met artikel 4 Tuchtrechtbesluit Wet BIG.
5.5 Klager heeft op 17 januari 2023 een tweede klaagschrift ingediend. Eerst in dit tweede klaagschrift heeft klager daadwerkelijk klachtonderdelen benoemd en onderbouwd. Klager heeft met het indienen van het eerste klaagschrift kennelijk beoogd de verjaring te stuiten. Het college stelt vast dat de Wet BIG niet voorziet in de mogelijkheid tot het indienen van een pro forma-klaagschrift. In de recente jurisprudentie, ook in die van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (verder CTG), is geen steun te vinden voor het standpunt dat het indienen van een pro forma-klaagschrift in het tuchtrecht is geaccepteerd. Een klaagschrift moet immers het volgende bevatten: de klacht, de feiten en de gronden waarop een klacht berust.
5.6 Alleen het tweede klaagschrift dat op 17 januari 2023 is ontvangen, voldoet aan de eisen in artikel 65 lid 2 Wet BIG in samenhang met artikel 4 Tuchtrechtbesluit Wet BIG. Dat betekent dat enkel dat klaagschrift kan worden beschouwd als een klaagschrift in de zin van het tuchtrecht.
5.7 De bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift vervalt na tien jaar na de dag van het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd. Het college heeft onder 5.3 al geoordeeld dat het hier om een fatale termijn gaat. Deze termijn kan dus niet worden opgeschort; ook niet wanneer de termijn is overschreden als gevolg van omstandigheden die buiten de schuld van de klager liggen, zoals klager heeft aangevoerd. De achtergrond van deze regel is dat het na meer dan tien jaar moeilijk is om nog vast te stellen wat er precies is gebeurd. Ook vindt de wetgever het niet redelijk dat een zorgverlener meer dan tien jaar later nog kan worden berecht voor een volgens een klager gemaakte fout. Nu het onderbouwde klaagschrift op 17 januari 2023 is ingediend, kan uitsluitend het handelen van de huisarts vanaf 17 januari 2013 worden beoordeeld.
5.8 Voor het handelen dat heeft plaatsgevonden vóór 17 januari 2013 is de klacht verjaard. In zoverre is klager niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de diverse klachtonderdelen slechts nog ter beoordeling aan het college voorliggen voor zover zij betrekking hebben op het handelen van de huisarts vanaf 17 januari 2013.
Klachtonderdeel a) De AMK-melding en het beroepsgeheim in dat verband
5.9 Het merendeel van het handelen dat de huisarts met klachtonderdeel a) wordt verweten, is van vóór 17 januari 2013 en is dus verjaard. De AMK-melding dateert immers van 12 november 2012. Met dit klachtonderdeel verwijt klager de huisarts echter ook dat zij, toen het vermoeden van kindermishandeling onterecht bleek te zijn, niet heeft getracht het contact met hem te normaliseren. Het college begrijpt dat dit verwijt van klager niet ziet op de arts-patiënt-relatie, maar op het contact dat de huisarts met klager als vader van een patiënt van haar had. Dit verwijt ziet dus ook op de periode vanaf 17 januari 2013 en in zoverre is klager ontvankelijk en moet het klachtonderdeel worden beoordeeld.
5.10 Vaststaat dat de huisarts klager op 7 februari 2013 heeft uitgenodigd voor een toelichtend gesprek. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 9 april 2013. Klager verwijt de huisarts dat zij is tekortgeschoten bij het voeren van dit gesprek. Hem werd geen ruimte geboden voor zijn kant van het verhaal. Hij heeft de werkwijze van de huisarts als zeer subjectief en partijdig ervaren. Naar het oordeel van het college kan de huisarts echter geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het verloop van het bewuste gesprek. Dit gesprek moet namelijk worden gezien in het licht van de AMK-melding die de huisarts kort daarvoor op 12 november 2012 had gedaan. De AMK-melding ligt namelijk niet meer ter beoordeling voor. Het was bedoeld ter toelichting van die melding. Voor zover klager aan de huisarts verwijt dat zij ook daarna niet heeft geprobeerd het contact met hem te normaliseren, heeft klager zijn verwijt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klager heeft niet uiteengezet wat de huisarts in zijn ogen dan wèl had moeten doen en wanneer. Voor zover de klacht, wat betreft klachtonderdeel a) ontvankelijk is, is deze dan ook ongegrond.
Klachtonderdelen b) en c) De door de huisarts aan klager en de dochter verleende zorg en het gezag van klager over de dochter
5.11 Het college begrijpt dat dit verwijt ziet op de arts-patiënt-relatie. Voor zover klager de huisarts verwijt dat zij is tekortgeschoten in de zorgverlening aan hem, is klager niet-ontvankelijk, omdat het verweten handelen buiten de klachttermijn valt. Klager heeft zich immers op 27 september 2012 laten uitschrijven als patiënt in de praktijk van de huisarts en haar collega en heeft daarmee de behandelingsovereenkomst (zorgrelatie) tussen klager en de huisarts beëindigd. Voor zover klager de huisarts verwijt dat zij is tekortgeschoten in de zorg voor de dochter en het ouderlijk gezag van klager over de dochter heeft geschonden, ziet het klachtonderdeel ook op de periode vanaf 17 januari 2013. In zoverre is klager wel ontvankelijk en moeten de beide klachtonderdelen worden beoordeeld. Klager heeft aangevoerd dat hij de huisarts meerdere malen nadrukkelijk heeft verzocht om hem bij de behandeling van de dochter te betrekken, hem te consulteren en te informeren en dat dat nooit is gebeurd.
5.12 De huisarts heeft daartegen aangevoerd dat zij op advies van een jurist van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst (hierna: KNMG) aan klager heeft uitgelegd dat de ouders dit gezamenlijk moesten regelen. Met klager werd afgesproken dat de informatieverstrekking met betrekking tot bezoeken van de dochter aan de praktijk de taak van de moeder was. Na elk consult hebben de huisarts en haar collega de moeder gevraagd om dit door te geven aan klager. De moeder stuurde vervolgens een kopie van haar e-mails aan klager naar de huisarts en haar collega. Op deze manier kon de huisarts zien dat klager op de hoogte was van de medische contacten van de dochter bij de huisarts.
5.13 Naar het oordeel van het college behoefde de huisarts niet zelf actief klager te raadplegen in verband met de medische situatie van de dochter. Door zich er middels de e-mails van de moeder van te vergewissen dat klager door de moeder werd geïnformeerd, heeft de huisarts gehandeld overeenkomstig hetgeen van een redelijk bekwaam huisarts kon en mocht worden verwacht. Het handelen was ook in de geest van de destijds geldende ‘KNMG-Wegwijzer dubbele toestemming gezagdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen’ uit 2011. Volgens deze wegwijzer hoorde het conflict te liggen waar het hoort, te weten bij de ouders zelf, omdat de zorg anders onwerkbaar wordt.
5.14 Klager verwijt de huisarts dat hij eerst vanaf 2015 tweemaal het fysieke medische dossier van de dochter heeft gekregen en dat hij er steeds om heeft moeten vragen. Het college stelt vast dat de huisarts en haar collega bij e-mail van 22 december 2015 aan klager hebben laten weten dat zij vanaf die datum eenmaal per halfjaar een afschrift van het dossier van de dochter aan hem zouden verstrekken. Tijdens de zitting heeft de huisarts ook nog toegelicht dat elk half jaar een fysiek medisch dossier van de dochter voor klager in de praktijk klaar heeft gelegen. Aangezien het afschrift op een gegeven moment niet werd opgehaald, achtte de huisarts het daarna niet zinvol om ieder half jaar ongevraagd weer een afschrift voor klager klaar te leggen. Klager nam zelf hierover ook geen contact op met de praktijk en in de jaren 2022-2023 heeft de huisarts het medisch dossier van de dochter aan klager gemaild. Ook was er niet steeds nieuwe of aanvullende medische informatie in het medisch dossier van de dochter. Klager heeft dit alles niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden. Naar het oordeel van het college heeft de huisarts hiermee al met al voldoende inspanningen geleverd om klager kennis te laten nemen van het medisch dossier van de dochter en valt haar op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Voor zover klager heeft aangevoerd dat de huisarts hem in dit verband onheus heeft bejegend, heeft hij zijn verwijt onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat het ongegrond is.
5.15 Klager verwijt de huisarts ook dat zij de dochter zonder zijn toestemming naar een dermatoloog heeft doorverwezen. De huisarts heeft hiertegen ingebracht dat de verwijzing niet via de huisartsenpraktijk is gelopen. Tegenover deze ontkenning heeft klager naar het oordeel van het college zijn verwijt onvoldoende feitelijk onderbouwd.
5.16 Klager verwijt de huisarts ten slotte dat zij relatief veel en zware medicatie aan de dochter heeft voorgeschreven en dat als zij hem van de klachten van de dochter op de hoogte had gesteld, hij de huisarts had kunnen informeren dat het om een allergische reactie kon gaan, omdat hij dezelfde klachten had, zodat een allergische reactie bij de dochter had kunnen worden voorkomen. De huisarts voert daarentegen aan dat zij de medicijnen heeft voorgeschreven overeenkomstig de geldende richtlijnen en niet in buitensporige mate. Naar het oordeel van het college heeft klager, wat betreft de voorgeschreven medicatie, zijn standpunt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Zoals onder 5.13 en 5.14 overwogen, is het college verder van oordeel dat de huisarts klager voldoende heeft geconsulteerd en geïnformeerd. Het college heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat de huisarts op dit punt in de zorg voor de dochter is tekortgeschoten.
5.17 Voor zover klager in de klachtonderdelen b) en c) kan worden ontvangen, zijn deze ongegrond.
Klachtonderdeel d) Het medisch dossier van klager en de dochter en het beroepsgeheim in dat verband
5.18 Klager heeft toegelicht dat de huisarts de dossiervoering van hem en de dochter niet op orde had. Het college kan dit klachtonderdeel enkel beoordelen voor zover het ziet op de periode vanaf 17 januari 2013.
5.19 Uit het medisch dossier van de dochter vanaf 17 januari 2013 kan het college niet afleiden dat de huisarts haar beroepsgeheim heeft geschonden, noch dat het onduidelijk is of zij als huisarts van de moeder of van de dochter is opgetreden.
5.20 Wel is het college gebleken dat de dossiervoering van de huisarts incompleet is. Allereerst blijkt dat de huisarts een telefonisch contact met de teammanager van Veilig Thuis van 28 januari 2013 niet heeft genoteerd in het medisch dossier van de dochter. Verder heeft de huisarts in het medisch dossier van de dochter het volgende opgetekend:
“anamnese
31-01-2013 (naam), arts AMK (telefoonnummer): Graag verwijzing van (naam dochter) naar afd (naam) van (naam). (…)
Beleid
31-01-2013 ouders vraag ik eerst beide om toestemming, hierna meld ik aan”
Tijdens de zitting heeft de huisarts toegelicht dat zij zonder toestemming van klager de dochter niet kon verwijzen en dat zij toestemming aan klager zal hebben gevraagd. Klager heeft dat bestreden. Hij stelt dat hij niet door de huisarts is benaderd om toestemming te geven. Volgens klager liep de verwijzing van de dochter via de vertrouwensarts. Het college is van oordeel dat ook hieruit volgt dat de dossiervoering van de huisarts te wensen overliet. Zij heeft immers de toestemming van klager, die er volgens haar wel moet zijn geweest, niet in het medisch dossier van de dochter aangetekend. Ook daarom kan het college niet vaststellen dat de toestemming is gevraagd. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.
5.21 Klager verwijt de huisarts dat zijn medisch dossier, toen hij naar een andere huisarts overstapte, niet tijdig aan hem is verstrekt. Vaststaat dat klager tot 27 september 2012 patiënt is geweest in de praktijk van de huisarts en haar collega en dat zijn medisch dossier op
30 januari 2013 door de opvolgend huisarts van klager is ontvangen. Uit het medisch dossier van klager blijkt dat hij, toen hij uit de praktijk van de huisarts en haar collega vertrok, heeft aangegeven dat hij zou laten weten wie zijn nieuwe huisarts was. Tijdens de zitting heeft klager aangegeven dat hij de naam van zijn nieuwe huisarts niet bij de huisarts bekend wilde maken, omdat hij bang was dat informatie over hem bij een ander bekend zou worden. Het college heeft niet kunnen vaststellen of en zo ja wanneer klager aan de huisarts heeft laten weten dat het medisch dossier niet naar de nieuwe huisarts moest worden gestuurd maar dat hij zelf zijn medisch dossier wilde krijgen. Klager heeft ook niet gesteld dat hij daarom expliciet heeft verzocht. Daarom moet het ervoor gehouden worden dat klager dat niet aan de huisarts heeft medegedeeld en dat daarom zijn medisch dossier op 17 januari 2013 nog niet aan de opvolgend huisarts was overgedragen. Onder die omstandigheden kan het de huisarts niet tuchtrechtelijk worden verweten dat het medisch dossier van klager eerst op 30 januari 2013 aan hem is verstrekt. In zoverre is het klachtonderdeel ongegrond.
Slotsom
5.22 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a), b) en c), voor zover niet verjaard, ongegrond zijn. Klachtonderdeel d) is, voor zover niet verjaard, deels gegrond.
Maatregel
5.23 Omdat klachtonderdeel d) deels gegrond is, moet het college bepalen of een maatregel wordt opgelegd en zo ja, welke. Het tuchtrechtelijk verwijt betreft de onzorgvuldige dossiervoering op het cruciale punt van de benodigde toestemming van beide gezaghebbende ouders voor doorverwijzing van hun kind. Het college is van oordeel dat de geconstateerde onzorgvuldigheid ondanks het tijdsverloop van een zodanig gewicht is dat niet kan worden afgezien van een maatregel. De maatregel van waarschuwing wordt als passend beschouwd. Een waarschuwing is immers een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met één uitzondering. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege in rechtsoverweging 3.4 van de beslissing heeft aangenomen, is in de melding van de huisarts bij het AMK niet vermeld dat sprake was van een vermoeden van emotionele verwaarlozing door klager. Voor het overige kan het Centraal Tuchtcollege zich vinden in de weergave van de feiten door het Regionaal Tuchtcollege.
4. Beoordeling van het beroep
Standpunten van partijen
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege deze beslissing te vernietigen en de zaak ter verdere behandeling en beoordeling terug te wijzen naar het Regionaal Tuchtcollege.
4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen.
De procedure in eerste aanleg
4.3 Klager heeft in beroep aangevoerd dat de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege niet eerlijk en niet onpartijdig was. Daargelaten dat klager hiervoor geen objectieve aanknopingspunten heeft aangedragen, is de behandeling bij het Centraal Tuchtcollege bedoeld om eventuele verzuimen in de behandeling van de klacht bij het Regionaal Tuchtcollege in beroep te herstellen. Mocht er in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege sprake zijn geweest van een onjuiste gang van zaken, dan is dit hersteld door de behandeling van de zaak in beroep. Klager heeft in beroep opnieuw de gelegenheid gekregen zijn standpunten zowel schriftelijk als mondeling naar voren te brengen.
Weergave van de klachten
4.4 Klager betoogt dat het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing zijn klachten niet goed heeft weergegeven. Klager heeft in eerste aanleg een veelheid van klachten naar voren gebracht. Hoewel het de klagende partij is die de klacht formuleert en presenteert, is het de taak van de tuchtrechter om in de beslissing die klacht zo nodig tot de kern terug te brengen en de verschillende klachtonderdelen op overzichtelijke en/of samenvattende wijze te formuleren en samenhangende klachtonderdelen zo nodig gezamenlijk te behandelen. Op die manier is de beslissing, die in het openbaar wordt uitgesproken en geanonimiseerd gepubliceerd wordt, voor eenieder die daarvan kennisneemt begrijpelijk. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klager in de beslissing samengevat tot vier klachtonderdelen. De manier waarop dat is gebeurd doet recht aan de inhoud van de klachten die klager bij het Regionaal Tuchtcollege heeft ingediend.
Verjaring
4.5 Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de klacht verjaard is, voor zover de verweten gedragingen en het verweten nalaten hebben plaatsgevonden vóór 17 januari 2013. Klager is in zoverre in de verschillende klachtonderdelen niet ontvankelijk verklaard. Klager is het hier niet mee eens en stelt zich op het standpunt dat hij zijn klaagschrift binnen de verjaringstermijn heeft ingediend.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover als volgt.
In artikel 65, lid 5, Wet BIG, is bepaald dat de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift vervalt door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Na het verstrijken van deze tienjaarstermijn kan een klacht niet meer in behandeling worden genomen. Het gaat hier om een fatale termijn. Deze termijn kan dus niet worden opgeschort; ook niet wanneer de termijn is overschreden als gevolg van omstandigheden die buiten de schuld van de klager liggen. De achtergrond van deze regel is dat het na meer dan tien jaar moeilijk is om nog vast te stellen wat er precies is gebeurd. Ook vindt de wetgever het niet redelijk dat een zorgverlener meer dan tien jaar later nog kan worden berecht voor een volgens een klager gemaakte fout.
4.7 Gelet op de tekst van artikel 65, lid 5, Wet BIG, is duidelijk dat de vraag of in een concreet geval sprake is van verjaring door de Regionale Tuchtcolleges en door het Centraal Tuchtcollege ambtshalve moet worden getoetst. Dit betekent dat zij dit ook moeten doen, als door partijen geen beroep op verjaring wordt gedaan.
4.8 Klager heeft op 21 september 2022 een door hem als ‘pro forma klaagschrift’ geduid stuk ingediend. Hierin is de naam en het BIG-registratienummer van de huisarts vermeld. Onder het kopje ‘Aan de klacht liggen de volgende feiten ten grondslag’ staat geschreven: ‘Ik kan de feiten voor deze klacht pas op een later moment in volle omvang uiteen kan zetten. Deze klacht heeft feitelijke verbanden met de zaken H2022/4871 en H2022/4872.’ Verder staat in dit stuk alleen vermeld dat klager de huisarts verwijt dat haar bijdrage als huisarts van zijn dochter, zijn gezin en hemzelf in het E.-Ziekenhuis buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gegaan. Bij dit ‘pro forma klaagschrift’ zat geen bijlage.
4.9 Uit dit stuk blijkt niet de inhoud van de klacht en evenmin de feiten en omstandigheden waarop deze klacht is gebaseerd. Zo is niet duidelijk welk verwijt klager de huisarts maakt, de tijd of periode van het handelen of nalaten van de huisarts en waaruit dat handelen of nalaten zou hebben bestaan. Dit stuk voldoet dan ook niet aan de eisen die in artikel 65, tweede lid, Wet BIG, gelezen in samenhang met artikel 4 Tuchtrechtbesluit BIG, aan een klaagschrift worden gesteld.
4.10 Klager heeft op 17 januari 2023 een aanvulling op het stuk van 21 september 2022 ingediend. Klager heeft pas in dit stuk beschreven welke verwijten hij de huisarts maakt en op welke feiten en omstandigheden hij deze verwijten baseert. Dit stuk voldoet, anders dan het stuk van 21 september 2022, wel aan de eisen die in de Wet BIG en het Tuchtrechtbesluit BIG aan een klaagschrift worden gesteld.
4.11 De klacht gaat – onder meer – over de melding die de collega van de huisarts in november 2012 bij het AMK heeft gedaan. Het stuk van 17 januari 2023 is ruim tien jaren na deze melding ingediend. Klager heeft het als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduide stuk van 21 september 2022 kennelijk ingediend met als enig doel om de termijn voor het indienen van een klacht veilig te stellen.

4.12 Het Centraal Tuchtcollege stelt net als het Regionaal Tuchtcollege vast dat de Wet BIG niet de mogelijkheid biedt om door middel van een als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduid stuk als hier aan de orde de verjaringstermijn op te rekken. De door klager aangehaalde jurisprudentie en artikel 5 Tuchtrechtbesluit BIG leiden het Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel. In deze laatste bepaling is opgenomen dat, indien het klaagschrift niet voldoet aan artikel 4 van dat besluit, het tuchtcollege de klager meedeelt, in hoeverre het klaagschrift onvolledig is en hem uitnodigt het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen. De secretaris van het Regionaal Tuchtcollege heeft klager in dit geval ook die mogelijkheid geboden. De mogelijkheid die het Tuchtrechtbesluit BIG biedt om een klacht aan te vullen neemt niet weg dat binnen de verjaringstermijn van tien jaar duidelijk moet zijn over welk concreet handelen of nalaten wordt geklaagd en wanneer dit heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 65, lid 5, van de Wet BIG vervalt de bevoegdheid immers om dit na verloop van tien jaar alsnog te doen. Een andere uitleg van de Wet BIG en het Tuchtrechtbesluit BIG zou betekenen dat de termijn om een klacht in te dienen zou worden opgerekt en langer dan tien jaar zou worden. Dat is, gelet op de wettekst en de hiervoor onder rechtsoverweging 4.6 beschreven achtergrond van de in de Wet BIG opgenomen verjaringstermijn, niet de bedoeling. Voor het door klager genoemde artikel 2, lid 2, van het Reglement van Orde van de Regionale Tuchtcollege geldt hetzelfde.
4.13 Klager betoogt in beroep nog dat de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege hem pas in de brief van 21 december 2022, dus drie maanden na ontvangst van het ‘pro forma klaagschrift’, heeft uitgenodigd om de klacht aan te vullen en de feiten en gronden waarop deze berust te vermelden. Daarmee wordt de ontvankelijkheid van zijn klacht afhankelijk van de trage verwerkingssnelheid van dat college, aldus klager.
4.14 Het Centraal Tuchtcollege volgt klager niet in dit betoog. Klager heeft tien jaar lang de mogelijkheid gehad om een klacht in te dienen. Het is aan hem om deze verjaringstermijn te bewaken, dat is niet de verantwoordelijkheid van het Regionaal Tuchtcollege. Uit het ‘pro forma klaagschrift’ van 21 september 2022 kan worden afgeleid dat klager zich ook bewust was van de verjaringstermijn en van het feit dat het ‘pro forma klaagschrift’ niet aan de eisen voldeed. Hij heeft hierin immers aangegeven dat hij de feiten voor deze klacht pas op een later moment in volle omvang uiteen kon zetten. De conclusie is dan ook dat klager door het handelen van de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege niet in zijn rechten is beknot, nog daargelaten dat de beperking van de bevoegdheid een klaagschrift in te dienen rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Daarbij komt nog dat in dit geval de secretaris niet kon weten dat de verjaringstermijn een rol speelde, omdat klager in het ‘pro forma klaagschrift’ niet had aangegeven wanneer het handelen waarover hij wilde klagen had plaatsgevonden.
4.15 Uit het vorenstaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege voor de beoordeling van de vraag of de klacht binnen de verjaringstermijn van tien jaar is ingediend terecht is uitgegaan van het klaagschrift van 17 januari 2023. Dit betekent dat de klacht is verjaard, voor zover deze gaat over handelen of nalaten dat vóór 17 januari 2013 heeft plaatsgevonden. Dit geldt onder meer voor de melding bij het AMK van november 2022 en de door de huisarts aan klager zelf tot 27 september 2022 verleende zorg. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager dus terecht in de klachtonderdelen a, b, c en d deels niet ontvankelijk verklaard.
4.16 Het Centraal Tuchtcollege zal hierna inhoudelijk ingaan op de klachtonderdelen a, b, c en d, voor zover deze niet verjaard zijn.
Klachtonderdeel a: normalisering van het contact
4.17 Klager was vanaf 1 augustus 2011 patiënt in de praktijk van de huisarts. Op 27 september 2012 heeft hij het vertrouwen in de huisarts opgezegd en heeft hij zich als patiënt laten uitschrijven. Zijn echtgenote en de dochter zijn in de praktijk patiënt gebleven. Klager verwijt de huisarts dat zij niet heeft geprobeerd het contact met hem – als vader van een patiënt van haar – te normaliseren en nooit tot een werkbare situatie heeft willen komen.
4.18 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat uit de stukken en uit dat wat op de zitting door partijen is gezegd naar voren komt dat na 17 januari 2013 nog steeds sprake was van een zeer gecompliceerde situatie. Er waren veel hulpverleners bij klager en zijn gezin betrokken dan wel betrokken geweest en verschillende van hen hadden hun zorgen geuit over de thuissituatie van klager. De communicatie tussen klager en zijn echtgenote, tussen klager en de hulpverleners en tussen de hulpverleners onderling verliep steeds erg moeizaam. De huisarts heeft klager op 7 februari 2013 uitgenodigd voor een gesprek, primair om haar redenen voor de AMK melding van november 2012 toe te lichten. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 9 april 2013. Klager heeft de houding van de huisarts toen als subjectief en partijdig ervaren. Omgekeerd kwam klager op de huisarts in het contact over als erg dwingend en regelmatig zeer bedreigend.
4.19 In het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden, is voldoende aannemelijk dat de huisarts zich voldoende heeft ingespannen om de relatie met klager als vader van een patiënt van haar werkbaar te houden. Van de huisarts kon in dit geval niet worden verlangd dat zij, zoals klager betoogt, opnieuw een gesprek met klager zou initiëren, dit keer toegespitst op de onderlinge verhoudingen.
Klachtonderdeel b en c: de communicatie vanuit de huisarts richting klager en het ouderlijk gezag van klager
4.20 Klager heeft ook aangevoerd dat hij de huisarts meermalen – onder meer op 28 oktober 2012 – nadrukkelijk heeft verzocht om hem bij de behandeling van de dochter te betrekken, hem te consulteren en te informeren. Hij verwijt haar dat dat nooit is gebeurd en dat zij nalatig is geweest door hem niet met regelmaat het medisch dossier van zijn dochter te verstrekken. Ook verwijt klager de huisarts dat zij zonder zijn toestemming zijn dochter zware medicatie heeft voorgeschreven en naar een specialist heeft verwezen.
4.21 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat de huisarts in dit geval niet verplicht was om klager actief te informeren. De huisarts mocht, ook gelet op de broze relatie met klager, met hem afspreken dat de informatieverstrekking met betrekking tot bezoeken van de dochter aan de praktijk de taak van de moeder was. Met de moeder was afgesproken dat zij een kopie van haar e-mails aan klager over de behandeling van de dochter naar de huisarts zou sturen. De huisarts heeft ook voldoende inspanningen geleverd om klager kennis te laten nemen van het medisch dossier van zijn dochter. Zij heeft op enig moment toegezegd dat eenmaal per half jaar aan hem een kopie van dit dossier zou worden verstrekt. Dit kon hij op de praktijk afhalen. Het feit dat klager (eens per half jaar) een uur heen en weer moest rijden om dit dossier op te halen, kan niet onredelijk belastend worden geacht en kan de huisarts ook niet worden verweten. In latere jaren, toen dit veilig kon gebeuren, is het medisch dossier door de praktijk aan klager gemaild. Van klager had verder mogen worden verwacht dat, als hij geen bericht ontving van de praktijk over het medisch dossier van zijn dochter, hij hier zelf bij de praktijk naar zou informeren. Dat hij dat heeft gedaan, zoals hij stelt, heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt. De huisarts heeft toegelicht dat het dossier klaarlag maar niet altijd werd afgehaald.
4.22 Gelet op de beperkte impact van de door de huisarts verrichte medische handelingen waarvan in het kader van de zorg voor de dochter sprake was, kon de huisarts voorts afzien van het vragen van toestemming aan klager voor deze handelingen. Het Centraal Tuchtcollege acht het daarbij op grond van het verweer van de huisarts aannemelijk dat zij niet verantwoordelijk was voor de doorverwijzing naar de dermatoloog. Het is verder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de huisarts de dochter van klager één keer op haar spreekuur heeft gezien toen zij enkel werd begeleid door haar grootmoeder van moederszijde. Er was sprake van een mogelijke allergische reactie bij de dochter en de moeder was kennelijk niet in staat om met de dochter naar het spreekuur te komen.
4.23 Al met al, heeft het Regionaal Tuchtcollege terecht geconcludeerd dat het handelen van de huisarts in elk geval in de geest was van de destijds geldende ‘KNMG-Wegwijzer dubbele toestemming gezagdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen’ uit 2011. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen 5.12 tot en met 5.16 van de beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze integraal over.
Klachtonderdeel d: het medisch dossier van klager en van de dochter en het beroepsgeheim
4.24 Klager betoogt in beroep dat het Regionaal Tuchtcollege enkel op één punt heeft geoordeeld dat de dossiervoering van de huisarts te wensen overliet. Volgens hem zijn er echter veel andere punten waaruit de onzorgvuldige dossiervoering blijkt en heeft dat college die ten onrechte onbesproken gelaten. Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat klachtonderdeel d voor wat betreft de dossiervoering gegrond is verklaard en dat in verband hiermee aan de huisarts een maatregel is opgelegd. Gelet op artikel 73, eerste lid, onder a, Wet BIG, kan klager het oordeel over de dossiervoering in beroep dan ook niet opnieuw ter discussie stellen.
4.25 Het Centraal Tuchtcollege kan net zomin als het Regionaal Tuchtcollege uit het medisch dossier van de dochter vanaf 17 januari 2013 afleiden dat de huisarts haar beroepsgeheim heeft geschonden.
4.26 Tot slot verwijt klager de huisarts dat zijn medisch dossier, toen hij naar een andere huisarts overstapte, niet tijdig aan hem is verstrekt. Vast staat dat klager op 27 september 2012 bij de praktijk van de huisarts is weggegaan en dat zijn medisch dossier op 30 januari 2013 door een collega van de huisarts persoonlijk bij de nieuwe huisarts van klager is afgegeven. Partijen verschillen van mening over de vraag of en zo ja wanneer klager aan de huisarts heeft laten weten dat het medisch dossier niet naar de nieuwe huisarts moest worden gestuurd, maar dat hij zelf zijn medisch dossier wilde krijgen. Het Centraal Tuchtcollege kan nu, twaalf jaar later, niet meer vaststellen wat de feitelijke gang van zaken toen is geweest. Dit betekent dat ook niet kan worden vastgesteld dat de huisarts ter zake een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Conclusie
4.27 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen a, b, c en d, voor zover niet verjaard en voor zover ongegrond verklaard, terecht en op goede gronden ongegrond heeft verklaard.
Verzoek om terugwijzing
4.28 Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de zaak ter verdere behandeling en beoordeling terug te wijzen naar het Regionaal Tuchtcollege. Gelet op de hiervoor weergegeven conclusie over het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en op dat wat in rechtsoverweging 4.3 is overwogen, ziet het Centraal Tuchtcollege daarvoor echter geen aanleiding. Dit college zal daarom het verzoek om terugwijzing afwijzen en het beroep verwerpen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
verstaat dat de aan de huisarts opgelegde maatregel van waarschuwing gehandhaafd blijft;
wijst het verzoek om terugwijzing van de zaak naar het Regionaal Tuchtcollege af;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG geanonimiseerd zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; E.F. Lagerwerf Vergunst
en H. de Hek, leden-juristen en D. Coppoolse en M.K. Dees, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.