ECLI:NL:TGZCTG:2025:60 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2501
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:60 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-04-2025 |
Datum publicatie: | 07-04-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2501 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager vindt dat de bedrijfsarts hem niet goed heeft begeleid in het kader van een ziekmelding en/of een arbeidsconflict met zijn toenmalige werkgever. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht deels gegrond en legt aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping op. De bedrijfsarts is in beroep gekomen tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep, verstaat dat de maatregel van berisping gehandhaafd blijft en gelast publicatie. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2501 van:
A., bedrijfsarts, werkzaam te B., appellant, verweerder eerste aanleg, gemachtigde:
mr. E.J.C. de Jong, werkzaam te Utrecht hierna: de bedrijfsarts,
tegen
C., wonende te D., verweerder, klager in eerste aanleg, hierna: klager.
1. Verloop van de procedure, oordeel en leeswijzer
Klager heeft op 19 september 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen
de bedrijfsarts een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 mei 2024, onder nummer
A2023/5870 heeft dat college de klacht gegrond verklaard, aan de bedrijfsarts de maatregel
van berisping opgelegd en het verzoek om een kostenveroordeling afgewezen. Verder
heeft dat college bepaald dat die beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden,
geanonimiseerd in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie
aan een aantal nader genoemde tijdschriften zal worden aangeboden. De bedrijfsarts
is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in
beroep ingediend. De zaak is op de zitting van 3 maart 2025 behandeld. De bedrijfsarts
is daar verschenen, bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong. Ook klager was aanwezig. Partijen
hebben vragen van het Centraal Tuchtcollege beantwoord en hun standpunten nader toegelicht.
Mr. de Jong en klager hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij
aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij hebben overhandigd.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
en zal het beroep verwerpen. Het Centraal Tuchtcollege herhaalt hierna in punt 2 eerst
de inhoud van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Vanaf punt 4 legt het
Centraal Tuchtcollege uit hoe het tot zijn oordeel is gekomen. Omdat het Centraal
Tuchtcollege zich geheel kan vinden in de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege
beperkt deze toelichting zich tot een paar aanvullende opmerkingen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen
ten grondslag gelegd.
“ 3. De feiten
3.1 Klager werkte als senior beleidsmedewerker, in dienst van het Ministerie
van E.. Klager was voor zijn werk op 19 april 2021 uitgezonden naar de Nederlandse
vertegenwoordiging in F..
3.2 De bedrijfsarts werkt bij de afdeling bedrijfszorg van het Ministerie van
E.
3.3 Vanaf augustus 2021 vonden gesprekken plaats tussen het Ministerie en klager
over een terugkeer naar Nederland, omdat zijn gezin moeilijk kon aarden in F.. Die
gesprekken zijn niet uitgemond in een regeling. Het takenpakket van klager is door
de Nederlandse Vertegenwoordiger op F. op 8 november 2021 eenzijdig aangepast, waarmee
klager niet akkoord kon gaan.
3.4 Vanaf 19 november 2021 heeft klager zijn werkzaamheden niet meer verricht.
Op 20 november 2021 heeft klager zich ziekgemeld, maar deze ziekmelding is niet in
het digitale systeem van de werkgever opgenomen.
3.5 Op 23 november 2021 heeft, op verzoek van een medewerkster van HRM van de
werkgever, een telefonisch consult plaatsgevonden tussen klager en de bedrijfsarts.
De bedrijfsarts heeft hierover het volgende aan de werkgever bericht: “Vandaag had
ik telefonisch contact met [klager]. Op basis van dit gesprek adviseer ik conform
de Stecr richtlijn om de komende 14 dagen een time-out in te lassen. Daarna is het
belangrijk om in gesprek te gaan om oplossingen voor de huidige situatie te bespreken.
Ik adviseer hierbij om een bemiddelaar in te schakelen.”
3.6 Per e-mail van 17 december 2021 heeft klager het volgende aan de bedrijfsarts
geschreven: “Sinds begin van deze week ervaar ik dermate veel stress dat ik van de
huisarts medicatie heb gekregen. Het leek mij relevant dit te melden. Volgende week
dinsdag vindt er een gesprek plaats met beide partijen om tot afspraken te komen.
Hopelijk zijn we daarna van elkaar verlost.”
Op dit e-mailbericht heeft de bedrijfsarts niet gereageerd.
3.7 Daarna zijn de onderhandelingen over het einde van het dienstverband tussen
de werkgever en klager doorgegaan en zijn er gerechtelijke procedures gestart. Klager
stelde zich tegenover de werkgever op het standpunt dat hij nog steeds ziek is en
zich al in november 2021 had ziekgemeld.
3.8 Naar aanleiding van een herplaatsingstracject heeft klager op 15 mei 2022
per e-mail het volgende gemeld aan de bedrijfsarts: “Bij de gedachte alleen al om
nu, in mijn fragiele staat, werk te maken van sollicitaties word ik ongelooflijk moe,
nog meer dan ik al was. Dit alles gaat ten koste van mijn gezondheid en ik voel mij
dan ook niet fit genoeg en voldoende gemotiveerd om nu te participeren in het herplaatsingstraject.
Ik kan het er simpelweg niet bij hebben.”
Op dit e-mailbericht heeft de bedrijfsarts niet gereageerd.
3.9 Op 17 mei 2022 heeft klager zich opnieuw ziekgemeld bij zijn werkgever.
3.10 Op 24 mei 2022 heeft klager (telefonisch) contact gehad met een andere bedrijfsarts.
In het medisch dossier staat vermeld dat klager zich op 19 november 2021 ziek heeft
gemeld. Verder staat onder meer opgenomen: “C Fors gespannen, moe, geagiteerd, veel
piekeren, behandeling nog niet effectief op gang gekomen, in deze situatie, verhuizing
(Live event) en komende rechtszaken fors belast.
B nu niet belastbaar voor werkzaamheden. Afgesproken dat ik dit communiceer cc HR.
Geen vervolgafspraak ingepland.”
3.11 Op 10 juni 2022 heeft klager wederom (telefonisch) contact gehad met de
andere bedrijfsarts. In het medisch dossier staat hierover onder meer vermeld: “O/mat,
zegt weinig. C/ gezien klachten en de vele emotioneel belastende zaken die spelen,
thans niet belastbaar. Mi wel behandeling/begeleiding nodig… (…) Vandaag PA ingevuld.
Hij meldt dat hij zich in nov 21 heeft ziekgemeld. Deze ziekmelding staat niet in
Dotweb [een digitaal systeem van de arbodienst, toev. college], en daarmee wrschl.
ook niet in P-direct [een digitaal systeem van de overheid voor verzuim/vakantie,
toev. college].”
3.12 Op 18 juli 2022 heeft de bedrijfsarts in de onderhavige zaak een probleemanalyse
opgesteld, met onder meer de vermelding van de eerste ziektedag
17 mei 2022. Verder staat opgenomen dat klager per 1 september 2022 ziek uit dienst
zal gaan. In het advies stappenplan re-integratie-activiteiten staat opgenomen: “Er
zijn geen benutbare mogelijkheden op dit moment en de komende weken.” Van het consult
is geen verslag (meer) te vinden in het medisch dossier.
3.13 Daarna hebben tussen klager en de werkgever nog verschillende procedures
gelopen over de beëindiging van het dienstverband.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Volgens klager heeft de bedrijfsarts onzorgvuldig dan wel foutief gehandeld.
Klager heeft vijf klachtonderdelen in zijn klaagschrift opgenomen. Ter zitting is
met klager besproken dat de klachtonderdelen 3) en 5) niet ter beoordeling kunnen
worden voorgelegd aan het college, omdat deze klachtonderdelen zien op het causaal
verband tussen het verweten handelen en de (immateriële) schade die klager heeft geleden.
4.2 Het gaat nog om de volgende drie klachtonderdelen:
1) De bedrijfsarts heeft eenmalig door middel van een telefonisch consult (op
23 november 2021, zo begrijpt het college) de arbeidsongeschiktheid van klager beoordeeld.
2) De bedrijfsarts heeft zijn zorgplicht verzaakt en de belangrijke/relevante
informatie over zijn ziekteproces en arbeidsongeschiktheid niet goed ingeschat en
ook niet gemeld aan de voormalig werkgever.
3) De bedrijfsarts heeft verzaakt in de begeleiding van het toezien op enig herstel-
en/of re-integratiemogelijkheden bij de voormalig werkgever.
Het college zal de drie klachtonderdelen gezamenlijk bespreken en beoordelen.
4.3 De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
Voor het overige verweer verwijst het college hieronder bij de beoordeling
4.4 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden in het kader van de (verzuim)begeleiding van klager die een arbeidsconflict
had. De norm voor die zorgplicht is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Het gaat hierbij onder meer om de Richtlijn conflicten
in de werksituatie van de NVAB 2019 (Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde)
en daarnaast de STECR werkwijzer Arbeidsconflicten (versie 6, oktober 2014). Het ligt
voor de hand dat de bedrijfsarts eerst en vooral handelt naar de Richtlijn nu deze
afkomstig is van de beroepsgroep zelf en van recenter datum is dan de STECR werkwijzer
(de zevende versie is van april 2022 en daarom niet van toepassing op het verweten
handelen van de bedrijfsarts in 2021). Omdat de bedrijfsarts zich beroept op de STECR
werkwijzer zal het college hieraan wel (enige) aandacht schenken.
De voornaamste onderdelen en samenvatting van de Richtlijn
5.2 Bij een individueel consult kan sprake zijn van een open spreekuur of arboconsult
dan wel een verzuimconsult. In beide gevallen zal een conflictdiagnose en een medische
diagnose moeten worden gemaakt. Daaruit volgt dan de conclusie of sprake is van arbeidsgeschiktheid
of arbeidsongeschiktheid. In beide gevallen leidt de conclusie tot een zorgplicht
voor de bedrijfsarts. Als sprake is van arbeidsgeschiktheid brengt de zorgplicht met
zich dat een conflictinterventie op zijn plaats is. Dit kan een verwijzing zijn naar
een mediatior en/of een advies inhoudende ‘vrijstelling van werk’. Daarna zal een
evaluatie op conflictoplossing moeten plaatsvinden. Als sprake is van arbeidsongeschiktheid
zal daarop een evaluatie moeten plaatsvinden.
De voornaamste onderdelen en samenvatting van de STECR Werkwijzer
5.3 Stap 1) als de werknemer verschijnt op het spreekuur van de bedrijfsarts
zonder ziekmelding (daarvan gaat het college hier uit omdat de bedrijfsarts aanvoert
dat er geen sprake was van ziekmelding, althans dat was niet zichtbaar in het digitale
systeem) mag de bedrijfsarts zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de
werknemer geen contact zoeken met de werkgever (of derden) om over het conflict te
praten. De bedrijfsarts dient te beoordelen/onderzoeken of sprake is van ziekte van
de werknemer (stap 2); dit is een medische beoordeling, waaruit de conclusie kan volgen
dat de werknemer niet ziek is. Dan dient stap 3 gevolgd te worden, namelijk of sprake
is van een arbeidsconflict. Als de werknemer niet ziek is, maar er is wel sprake van
een arbeidsconflict (variant c), past de bedrijfsarts de STECR werkwijzer toe en adviseert
eventueel over te gaan tot een interventieperiode en/of bemiddeling, gevolgd door
een interventieplan.
Het handelen van de bedrijfsarts getoetst aan de Richtlijn en STECR Werkwijzer.
5.4 De interventie van de bedrijfsarts is tot stand gekomen door tussenkomst
van een HR-medewerker van de werkgever. Tijdens het spreekuur van 23 november 2021
bleek dat er geen ziekmelding van klager was geregistreerd in het digitale systeem.
In hoofdstuk 1 van de Richtlijn staat beschreven hoe de bedrijfsarts dient te handelen
als waarschijnlijk sprake is van een conflict in de werksituatie, zonder ziekmelding.
Dat de bedrijfsarts dit deel van de richtlijn heeft gevolgd, blijkt nergens uit: er
is geen verslag (gemaakt) van het consult en in het (summiere) advies aan de werkgever
wordt dit ook niet duidelijk. Het college mist de conflictdiagnose én de medische
diagnose, waarmee ook niet duidelijk is op welke gronden de bedrijfsarts concludeerde
tot arbeids(on)geschiktheid. Volgens de richtlijn dient bij een conflict in de werksituatie
gebruik te worden gemaakt van ‘stepped care’ waarbij de ernst en impact van het conflict
op partijen (werknemer en werkgever) leidend is voor de keuze van de interventie.
In alle gevallen zal een evaluatie moeten plaatsvinden na twee tot vier weken in hoeverre
de werknemer met een conflict in de werksituatie in staat is om het conflict op te
lossen en volgt een advies voor een passende interventie, aldus nog steeds de Richtlijn.
5.5 Het college kan niet vaststellen op welke wijze de bedrijfsarts de Richtlijn
heeft gevolgd/toegepast en door de afwezigheid van een verslaglegging van het consult
kan dat ook niet getoetst worden. De bedrijfsarts heeft weliswaar aangegeven dat de
digitale systemen van het Rijk niet zonder fouten zijn en dat de aantekeningen kennelijk
niet meer zijn terug te halen, maar dat neemt niet weg dat de bedrijfsarts zelf verantwoordelijk
is voor de nakoming van zijn wettelijke dossierplicht als genoemd in artikel 7:454
BW. Ter zitting kon de bedrijfsarts verder ook geen enkele duidelijkheid verschaffen
over het genoemde consult (waarbij aantekening verdient dat het – eenmalige, telefonische
– consult ruim anderhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden).
5.6 Ook volgens de STECR Werkwijzer dient de bedrijfsarts een medische beoordeling
te maken, om te kunnen concluderen of sprake is van arbeids(on)geschiktheid. De bedrijfsarts
heeft met zijn time-out kennelijk gekozen voor de in de STECR Werkwijzer genoemde
‘interventieperiode’. Binnen die interventieperiode dient een gesprek tussen werkgever
en werknemer plaats te vinden, dan wel tenminste een concrete afspraak hiervoor te
zijn gemaakt. Daarnaast heeft de bedrijfsarts mediation geadviseerd. Volgens de STECR
Werkwijzer dient de bedrijfsarts partijen erop te wijzen dat werknemer en werkgever
een eigen verantwoordelijkheid hebben om het conflict op te lossen. Als de bedrijfsarts
mediation adviseert zal hij in zijn advies duidelijk toelichten en motiveren waarom
en op welke wijze mediation kan worden gestart. Het college constateert dat de bedrijfsarts
hier niet - correct en volledig - de STECR Werkwijzer heeft gevolgd gezien het verslag
aan de werkgever. Verder kan het college ook hier niet vaststellen op welke wijze
de bedrijfsarts de STECR Werkwijzer heeft gevolgd/toegepast in het consult met klager
door de afwezigheid van een verslaglegging van het consult; maar dat sprake is geweest
van een medisch beoordeling blijkt in ieder geval nergens uit, omdat er geen conclusie
over de arbeids(on)geschiktheid van klager is genomen.
5.7 De conclusie van het voorgaande is dat de bedrijfsarts niet heeft gehandeld
conform de voor hem geldende beroepsnormen in het kader van de (verzuim) begeleiding
van klager bij een arbeidsconflict: er is geen sprake geweest van een medische beoordeling
(daarvan is in ieder geval geen verslaglegging) en een conflictdiagnose ontbreekt
eveneens. De door de bedrijfsarts voorgestelde interventie is onder de maat (van de
Richtlijn en de STECR Werkwijzer). De bedrijfsarts heeft voorts verzuimd om een evaluatiemoment
af te spreken en heeft die kans ook niet benut na de e-mail van klager van 17 december
2021 (zie onder 3.6).
Het handelen van de bedrijfsarts ná 23 november 2021
5.6 Op het e-mailbericht van klager van 17 december 2021 heeft de bedrijfsarts
niet gereageerd. Ter zitting vertelde de bedrijfsarts dat hij het mailbericht zeker
heeft gezien, maar dat hij dacht dat het met mediation daarna wel klaar zou zijn.
Niet reageren is niet alleen slordig, maar ook in strijd met zijn zorgplicht in het
kader van de begeleiding van klager. De bedrijfsarts had tenminste om terugkoppeling
van dit gesprek moeten vragen en een evaluatiemoment moeten afspreken.
5.7 Het e-mailbericht van klager van 15 mei 2022 (zie onder 3.8) zag op het herplaatsingstraject
van klager. Op dit e-mailbericht heeft de bedrijfsarts niet gereageerd. Nu daarover
geen klacht is geformuleerd zal het college het bij deze constatering houden.
5.8 Op 17 mei 2022 heeft klager zich ziekgemeld bij zijn werkgever en dat is
kennelijk ook doorgekomen in het digitale systeem van de bedrijfsarts. Op 18 juli
2022 heeft de bedrijfsarts de probleemanalyse opgesteld, die zeer summier is. Of de
bedrijfsarts zelf toen contact heeft gehad met klager is onduidelijk gebleven, omdat
naar herinnering van klager het telefonisch contact was met een collega van de bedrijfsarts.
Voor zover er al contact is geweest, is hiervan ook geen aantekening gemaakt in het
medisch dossier. De bedrijfsarts kon hierover geen duidelijkheid verschaffen. Kennelijk
stond toen al wel vast dat de arbeidsovereenkomst van klager per 1 september 2022
ontbonden zal worden.
5.9 Het college concludeert dat de bedrijfsarts na het consult van 23 november
2021 zijn zorgplicht tegenover klager in het kader van begeleiding bij een arbeidsconflict
niet goed heeft vervuld. In feite heeft hij geen enkele actie meer ondernomen naar
aanleiding van de e-mailberichten van klager. Daarmee heeft hij zijn zorgplicht ten
opzichte van klager verzuimd.
De conclusie
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht in al zijn onderdelen
(genoemd onder 4.2) gegrond is.
Maatregel
5.11 De bedrijfsarts wordt verweten dat hij in zijn zorgplicht in het kader
van de (verzuim)begeleiding van klager ernstig is tekortgeschoten. Door het ontbreken
van een deugdelijke verslaglegging, dat geheel voor rekening komt van de bedrijfsarts,
kan niet ten volle getoetst worden op welke wijze de bedrijfsarts tot zijn advies
is gekomen en of hij daarmee de Richtlijn en de STECR Werkwijzer heeft gevolgd. Ter
zitting heeft de bedrijfsarts hierover ook geen enkele duidelijkheid kunnen verschaffen,
behalve wat hij in het algemeen pleegt te doen. Dit alles tezamen maakt dat het college
overgaat tot een berisping, nu een (zakelijke) waarschuwing onvoldoende recht doet
aan het ernstig tekortschieten van de bedrijfsarts.
Publicatie
5.12 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere bedrijfsartsen mogelijk iets van deze zaak kunnen
leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen
of instanties herleidbare gegevens.
Kostenveroordeling
5.13 Een kostenveroordeling voor kosten die zijn gemaakt in de tuchtrechtelijke
procedure is mogelijk als het college de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart en
aan de zorgverlener een maatregel oplegt. Klager heeft verzocht de bedrijfsarts te
veroordelen in de werkelijke kosten van juridische bijstand van € 47.304,34 met daarover
de wettelijke rente. De gevraagde kostenveroordeling zal het college niet toewijzen;
niet alleen zijn die kosten niet onderbouwd, zoals de gemachtigde van de bedrijfsarts
aanvoerde, maar de gevraagde kosten (voor juridische bijstand in het conflict met
zijn werkgever) houden ook geen verband met deze tuchtrechtelijke procedure”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 3. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Omvang van het beroep
4.1 De oorspronkelijke klacht bestaat uit drie onderdelen. Het Regionaal Tuchtcollege
heeft alle klachtonderdelen gegrond verklaard. Voor de gegrond verklaarde klachtonderdelen
is de bedrijfsarts de maatregel van berisping opgelegd.
4.2 Het beroep van de bedrijfsarts is gericht tegen de gegrondverklaring van
de klacht en tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel. De bedrijfsarts wil met
zijn beroep bereiken dat deze klachtonderdelen alsnog ongegrond worden verklaard en
dat aan hem geen maatregel wordt opgelegd.
4.3 Klager heeft in beroep verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
om het beroep van de bedrijfsarts te verwerpen en de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege te bevestigen. Klager heeft zijn verzoek om de bedrijfsarts te veroordelen
in de kosten van de procedure op de zitting ingetrokken, zodat dit geen verdere bespreking
meer nodig heeft.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
en mondeling bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege
opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal
Tuchtcollege bestudeerd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een
keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op
3 maart 2025 is dat debat voortgezet.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling
debat op de zitting in beroep over het handelen van de bedrijfsarts tot dezelfde constateringen
als het Regionaal Tuchtcollege. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de
bedrijfsarts niet de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. Het Centraal
Tuchtcollege neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen
van het college’ heeft overwogen hier over. Het debat tijdens de zitting geeft het
college nog wel aanleiding tot een paar aanvullende opmerkingen
4.6 Vast staat dat de bedrijfsarts door de HR-medewerker van de werkgever van
klager is verzocht om contact op te nemen met klager. Tijdens de zitting heeft de
bedrijfsarts toegelicht dat hem door de HR-medewerker werd verteld dat de werkgever
dit contact vroeg, omdat er spanningen waren in de arbeidsrelatie vanwege het functioneren
van klager. In het systeem stond geen ziekmelding van klager. De bedrijfsarts geeft
aan dat hij tijdens het consult constateerde dat er weliswaar sprake was van spanningsklachten
bij klager, maar niet zodanig dat sprake was van arbeidsongeschiktheid. Dit heeft
hij ook zo tegen klager gezegd, aldus de bedrijfsarts. Hij beoordeelde de situatie
van klager als een conflictsituatie en adviseerde conform de STECR werkwijzer een
time-out in te lassen. Volgens klager heeft hij tijdens het gesprek op 23 november
2021 benoemd welke klachten hij op dat moment had en heeft hij ook zijn ziekmelding
op 20 november 2021 ter sprake gebracht. Hij ging er van uit dat hij was ziekgemeld
en het consult in dat kader plaatsvond.
4.7 Klager en de bedrijfsarts hebben ieder een eigen beleving van het verloop
en de inhoud van het telefonisch consult op 23 november 2021. Er is geen verslag van
(het verloop van) het consult dat op 23 november 2021 telefonisch plaatsvond. Hiermee
is onduidelijk gebleven of de bedrijfsarts tijdens het consult tegen klager heeft
gezegd dat hij hem niet ziek vond. Ook is niet duidelijk geworden of en zo ja welk
onderzoek de bedrijfsarts heeft gedaan om tot zijn conclusie te komen. Deze onduidelijkheden
heeft de bedrijfsarts ook in beroep niet kunnen wegnemen. Dit betekent dat ook het
Centraal Tuchtcollege niet kan beoordelen of de bedrijfsarts, zoals hij zelf stelt,
heeft gehandeld conform de Richtlijn conflicten in de werksituatie van de NVAB 2019
(Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde) en/of, de STECR werkwijzer
Arbeidsconflicten (versie 6, oktober 2014). Daarnaast is ook het Centraal Tuchtcollege
met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de bedrijfsarts te afwachtend is geweest.
Hij heeft uitsluitend een time-out voorgesteld, heeft geen verdere afspraken gemaakt
en heeft evenmin gereageerd op e-mails van klager. Gelet op de situatie waarin klager
zich bevond, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat van de bedrijfsarts in redelijkheid
een meer pro-actieve houding verwacht had mogen worden. Dat hij dat niet heeft gedaan
is hem te verwijten.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege is het verder ook eens met de overwegingen 5.6
tot en met 5.9 van het Regionaal Tuchtcollege dat de bedrijfsarts na het consult op
23 november 2021 zijn zorgplicht in het kader van begeleiding bij een arbeidsconflict
niet goed heeft vervuld.
Maatregel
4.9 Het Centraal Tuchtcollege vindt het handelen van de bedrijfsarts in deze
zaak laakbaar. Het Regionaal Tuchtcollege heeft op grond van de ernst van het verweten
handelen terecht geoordeeld dat hier niet kan worden volstaan met een waarschuwing
en dat de maatregel van berisping op zijn plaats is.
Publicatie
4.10 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het algemeen belang gediend
is met de publicatie van deze beslissing en zal bepalen dat deze beslissing wordt
bekend gemaakt zoals in het dictum staat vermeld.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
verstaat dat de maatregel van berisping gehandhaafd blijft;
bepaalt dat deze beslissing zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens
zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden
aan Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, het Tijdschrift
voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter;
A.R.O. Mooy en Z.J. Oosting, leden-juristen en J.H.M. de Brouwer en E.H. Groenewegen
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.