ECLI:NL:TGZCTG:2025:59 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2505

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:59
Datum uitspraak: 07-04-2025
Datum publicatie: 07-04-2025
Zaaknummer(s): C2024/2505
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, vernietigt berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager is ontevreden over het advies van de bedrijfsarts, de totstandkoming daarvan en de terugkoppeling naar de werkgever. Daarnaast is klager ontevreden over de aanvraag van een second opinion. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen b), f) en h) gegrond en legt aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen b) en h) ongegrond en klachtonderdeel f) gegrond, zonder oplegging van een maatregel en gelast publicatie.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2505 van:

A., bedrijfsarts, werkzaam te B., appellant, verweerder eerste aanleg, gemachtigde: mr. W.S. Oostveen-Kouwenhoven, werkzaam te Amsterdam, hierna: de bedrijfsarts,
tegen
C., wonende te D., verweerder, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. E.J. Bijl, werkzaam in Deventer, hierna: klager.
1. De kern van de zaak
Op 19 augustus 2022 is klager door de bedrijfsarts volledig arbeidsongeschikt geacht, terwijl klager van mening is dat hij beter gemeld kon worden. Klager is ontevreden over het advies van de bedrijfsarts, de totstandkoming daarvan en de terugkoppeling naar de werkgever. Daarnaast is klager ontevreden over de aanvraag van een second opinion.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klager heeft op 14 september 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen de bedrijfsarts een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 mei 2024, onder nummer A2023/6091 heeft dat college klachtonderdelen b), f) en h) gegrond verklaard, aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Verder heeft dat college bepaald dat die beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, geanonimiseerd in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie aan een aantal nader genoemde tijdschriften zal worden aangeboden.
2.2 De bedrijfsarts is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klager heeft
een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft nog een aanvullend stuk ontvangen van de zijde van de bedrijfsarts gedateerd op 17 februari 2025 en ontvangen op 19 februari 2025.
2.3 De zaak is op de zitting van 3 maart 2025 behandeld. De bedrijfsarts is daar verschenen, bijgestaan door mr. W.S. Oostveen-Kouwenhoven. Ook klager was aanwezig bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E.J. Bijl. Partijen hebben vragen van het Centraal Tuchtcollege beantwoord en hun standpunten nader toegelicht. Mr. Oostveen-Kouwenhoven en mr. Bijl hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij hebben overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager is werkzaam (geweest) als operator-E. bij F.-B.V. voor 38 uur per week. Op 13 september 2021 is klager uitgevallen wegens ernstige rugklachten. Klager is in dat kader begeleid door de bedrijfsarts.
3.2 De bedrijfsarts is werkzaam bij ‘G., een onafhankelijk en landelijk werkende arbodienst die door de werkgever van klager is ingehuurd.
3.3 De bedrijfsarts heeft klager in ieder geval gesproken tijdens de (telefonische) spreekuren op 9 november 2021, 3 december 2021, 4 februari 2022, 4 maart 2022,
2 mei 2022, 30 mei 2022, 10 juni 2022, 8 juli 2022, 19 augustus 2022 en 6 oktober 2022.
3.4 Op 19 augustus 2022 heeft de bedrijfsarts naar aanleiding van het spreekuur op diezelfde dag een Inzetbaarheidsprofiel (hierna: IZP) en werkhervattingsadvies opgesteld. Klager werd hierin door de bedrijfsarts nog niet belastbaar en volledig arbeidsongeschikt geacht.
3.5 Op 2 september 2022 heeft klager per mail een uitnodiging voor een gesprek met de arbeidsdeskundige op 20 oktober 2022 ontvangen. Diezelfde dag heeft klager per mail laten weten dat er geen arbeidsdeskundig onderzoek nodig is en heeft hij om een rectificatie richting zijn werkgever verzocht.
3.6 Op 20 september 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager, zijn leidinggevende en een HR-medewerker van zijn (ex)werkgever. Tijdens dit gesprek liet klager (onder andere) weten dat hij het niet eens is met de beperkingen die zijn beschreven in het IZP en dat hij niet meer naar het geplande spreekuur met de bedrijfsarts op 6 oktober 2022 wil. Vervolgens heeft de bedrijfsarts op 6 oktober 2022 telefonisch contact opgenomen met klager, waarin klager aangaf de bedrijfsarts niet te willen spreken. Op 14 oktober 2022 is het geplande arbeidsdeskundig onderzoek on hold gezet.
3.7 Op 25 oktober 2022 heeft klager bij de bedrijfsarts om een second opinion gevraagd. Dezelfde dag reageerde de bedrijfsarts per mail met de volgende tekst:
“Wat ik kan doen is een second opinion in gang zetten bij de heer H. ( zie bijlage en link [..]
Graag het vragenformulier invullen met jouw gegevens en jouw vraagstelling , handtekening en wel/niet akkoord en dan weer retourneren naar mij, zodat ik het in gang kan zetten”
3.8 Op 14 november 2022 heeft de second opinion plaatsgevonden bij een andere bedrijfsarts. In januari 2023 blijkt uit het deskundigenoordeel dat de verzekeringsarts van het UWV klager weer geschikt achtte voor zijn eigen werk.
4. De klacht
Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij
a) zonder toestemming van klager medische informatie heeft gedeeld met de werkgever van klager;
b) herhaaldelijk door klager aangeboden informatie over zijn arbeidsgeschiktheid niet heeft aangenomen en in strijd met de feiten hardnekkig heeft vastgehouden aan de beoordeling dat klager arbeidsongeschikt was;
c) ten onrechte in het werkhervattingsadvies heeft opgenomen dat klager nog behandeling zou ondergaan;
d) geheel eigenmachtig een IZP heeft opgesteld en definitief heeft gemaakt zonder klager hierin te kennen;
e) een second opinion heeft aangevraagd zonder hierin de vraagstelling vanuit klager op te nemen;
f) onvoldoende professionele afstand heeft gehad of althans in acht heeft genomen ten aanzien van de second opinion arts, waardoor sprake is van een schijn van vooringenomenheid/partijdigheid bij de second opinion;
g) ten onrechte bij de aanvraag van de second opinion heeft aangegeven dat sprake was van een arbeidsconflict;
h) ten onrechte met de werkgever van klager heeft gecommuniceerd dat klager ieder
contact met de bedrijfsarts weigerde.
5. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
5.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdelen b), f) en h) gegrond verklaard. Het college kan niet vaststellen dat klager zijn visie op zijn arbeidsgeschiktheid tijdens het consult op 19 augustus 2022 kenbaar heeft gemaakt. In het geval klager dat wel heeft gedaan, had het voor de hand gelegen dat klager in ieder geval niet volledig arbeidsongeschikt werd geacht. Uit het advies is niet kenbaar naar voren gekomen dat de bedrijfsarts de niet-fysieke (en niet-belastende) werkzaamheden en fysieke (en belastende) werkzaamheden in zijn afwegingen heeft betrokken en dat had wel gemoeten. Wanneer klager zijn visie over zijn arbeidsgeschiktheid niet heeft aangegeven, oordeelt het Regionaal Tuchtcollege als volgt. De bedrijfsarts was op de hoogte van de taken van klager op zijn werk. Gelet op zijn gedeeltelijke (niet fysiek zwaar belastende) coördinerende rol op werk, had het voor de hand gelegen om te kijken naar enige vorm van werkbelasting. Dat aspect komt niet kenbaar naar voren in het advies. Met die wetenschap had het voor de hand gelegen dat klager in ieder geval deels arbeidsgeschikt was en passende werkzaamheden kon uitvoeren. Klachtonderdeel b) wordt daarom gegrond verklaard.
5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel f) overweegt het Regionaal Tuchtcollege dat de bedrijfsarts zich had zich moeten realiseren dat het maken van een voorselectie in strijd is met de geldende richtlijnen en een schijn van vooringenomenheid met zich brengt. Daarnaast oordeelt het Regionaal Tuchtcollege dat de bedrijfsarts met zijn bericht aan de werkgever, gezien zijn geheimhoudingsverplichting, meer informatie heeft gedeeld dan noodzakelijk. Klachtonderdeel h) wordt daarom ook gegrond verklaard.
5.3 De overige klachtonderdelen acht het Regionaal Tuchtcollege ongegrond. Voor de volledige beslissing en de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege verwijst het Centraal Tuchtcollege naar de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in de bijlage.
6. Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
6.1 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de klachtonderdelen b) en h) ongegrond zijn. Klachtonderdeel f) is wel gegrond maar hiervoor wordt geen maatregel opgelegd. De maatregel van berisping komt daarmee te vervallen. Het Centraal Tuchtcollege legt hierna uit hoe dit oordeel tot stand is gekomen.
Omvang van de zaak in beroep
6.2 De bedrijfsarts is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep heeft tot doel dat de klachtonderdelen b), f) en h) alsnog ongegrond worden verklaard en wordt afgezien van het opleggen van een maatregel.
6.3 Klager heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van de bedrijfsarts te verwerpen.
6.4 Dit heeft tot gevolg dat alleen de klachtonderdelen b), f) en h) ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorliggen.
Nagezonden bijlage
6.5 Op 19 februari 2025 ontving het Centraal Tuchtcollege een aanvullend stuk van de bedrijfsarts, zijnde een e-mail van 7 februari 2025 afkomstig van de
(ex-)werkgever van klager. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
6.6 Het Centraal Tuchtcollege laat het nagekomen stuk buiten beschouwing. Daarbij wordt overwogen dat het stuk is ingediend na de daarvoor geldende termijn voor indiening van de stukken, te weten tot uiterlijk twee weken vóór de zitting én het stuk ook eerder ingediend had kunnen worden. Daarbij is het aanvullend stuk door de bedrijfsarts niet in kopie naar de gemachtigde van klager verstuurd waardoor zij er minder dan een week voor de zitting pas kennis van heeft genomen. De gemachtigde van klager is hierdoor niet in staat gesteld de inhoud van het stuk en de reactie daarop behoorlijk met klager te bespreken.
Inhoudelijke beoordeling
Klachtonderdeel b) advies van de bedrijfsarts omtrent de arbeidsgeschiktheid
6.7 In de kern komt dit klachtonderdeel erop neer dat klager van mening is dat hij op 19 augustus 2022 beter gemeld had moeten worden, omdat hij, anders dan de bedrijfsarts oordeelde, niet langer volledig arbeidsongeschikt was.
6.8 Klager heeft – kort gezegd – aangevoerd dat hij al weken voorafgaande aan het spreekuur van 19 augustus 2022 thuis werkzaamheden verrichtte en dat de bedrijfsarts hiervan op de hoogte was. Tijdens het spreekuur heeft klager de bedrijfsarts laten weten dat hij zichzelf in staat achtte zijn werk weer volledig te hervatten. Daarbij droeg klager de peroneusveer niet meer. De bedrijfsarts stelt hier – samengevat – tegenover dat tijdens het spreekuur bleek dat het goed ging met klager en hij er naar streefde in oktober zijn werkzaamheden weer te hervatten. Klager droeg op dat moment nog wel een peroneusveer en had een dun rechterbeen. Klager had op 5 oktober 2022 nog een afspraak bij de pijnpoli, waarvan het resultaat afgewacht zou worden. Onder deze omstandigheden achtte de bedrijfsarts klager nog volledig arbeidsongeschikt. Het gesprek verliep in een gemoedelijke sfeer en de bedrijfsarts betwist dat klager heeft gemeld dat hij werkzaamheden thuis verrichte of dat hij zich volledig arbeidsgeschikt achtte.
6.9 Anders dan door klager is aangevoerd en door het Regionaal Tuchtcollege is aangenomen kan het college niet vaststellen dat de functie van klager voor de helft uit fysieke werkzaamheden bestond en voor de andere helft uit administratieve werkzaamheden. Het proces-verbaal van de zitting op 15 april 2024 biedt, anders dan klager stelt, geen aanknopingspunten dat de bedrijfsarts dit heeft erkend. Ook uit e-mailberichten afkomstig van de leidinggevende van klager kan niet worden afgeleid dat de functie op deze manier opgedeeld kan worden. Immers, de leidinggevende geeft in de e-mailberichten van 15 november 2021 en 22 augustus 2022 aan dat E. (de werkplek van klager) de meest fysieke werkplek is in de fabriek. Tijdens de zitting heeft klager verklaard dat de standaardwerkzaamheden voor de functie van operator het bereiden van receptuur is, wat transporteren, samenstellen en toevoegen van grondstoffen met zich brengt. Hierbij hoort lopen en tillen, zo heeft klager ook aangegeven. Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat dit fysieke werkzaamheden betreffen. De bedrijfsarts heeft ook gemotiveerd betwist dat hij bekend was met de takenverdeling van 50-50. Hij heeft op zitting verklaard dat hij één tot twee keer per jaar door de fabriek van de werkgever loopt om te zien welke werkzaamheden er worden verricht en om te zien wat de feitelijke situatie op de werkvloer is. Hij was op de hoogte van de inhoud van de functie van klager en die bestond voor het grootste deel uit fysiek werk, aldus de bedrijfsarts. Dit brengt het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel dat de kern van de functie van klager fysiek werk betrof. De stelling van klager dat hij al weken thuis aan het werk was, zegt niets over zijn fysieke belastbaarheid. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de bedrijfsarts hiervan op de hoogte was nu de lezingen van partijen hierover verschillen.
6.10 Net als het Regionaal Tuchtcollege kan het Centraal Tuchtcollege niet vaststellen dat klager tijdens het spreekuur kenbaar heeft gemaakt dat hij zichzelf volledig arbeidsgeschikt vond. Uit het verslag van de bedrijfsarts over het spreekuur van 19 augustus 2022 kan evenmin worden afgeleid dat er een discussie heeft plaatsgevonden over de vraag of klager wel of niet (deels) arbeidsgeschikt was. Gelet hierop bestaat er bij het college geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van de bedrijfsarts dat klager en de bedrijfsarts op één lijn zaten na afloop van het spreekuur.
6.11 Alles bijeengenomen constateert het Centraal Tuchtcollege dat de bedrijfsarts op de hoogte was van de werkzaamheden van klager en dat de kern van zijn functie fysiek werk betrof. Gelet op wat op zitting is besproken, is niet in geschil dat er bij klager op 19 augustus 2022 in ieder geval sprake was van een dun rechterbeen. Daarnaast heeft klager op zitting niet ontkend dat hij op dat moment nog pijnklachten ervoer. Dat hij hiermee naar zijn mening gewoon kon werken doet aan deze vaststelling niet af. Ook staat vast dat klager met de bedrijfsarts heeft besproken dat hij voor zijn overgebleven pijnklachten een afspraak had in het ziekenhuis op
5 oktober 2022. Het Centraal Tuchtcollege acht het daarom navolgbaar dat de bedrijfsarts op grond van deze informatie klager nog volledig arbeidsongeschikt achtte voor zijn eigen werkzaamheden en dat hij eerst de resultaten van de behandeling in het ziekenhuis wilde afwachten.
6.12 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege acht het Centraal Tuchtcollege klachtonderdeel b) daarom ongegrond.

Klachtonderdeel f) gang van zaken omtrent de aanvraag van de second opinion
6.13 De bedrijfsarts voert aan dat het Regionaal Tuchtcollege de oorspronkelijke klacht van klager op dit punt ten onrechte heeft uitgebreid door in de beoordeling te betrekken dat de bedrijfsarts een voorselectie heeft gemaakt. De oorspronkelijke klacht van klager was dat de bedrijfsarts de second opinion-arts heeft getutoyeerd en onvoldoende professionele afstand heeft genomen jegens deze second opinion-arts.
6.14 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is in de bestreden beslissing geen sprake van een uitbreiding van de klacht door het Regionaal Tuchtcollege. Klager heeft in zijn klaagschrift gesteld dat de bedrijfsarts onvoldoende professionele afstand heeft gehad tot de second opinion-arts waardoor sprake was van (een schijn van) vooringenomenheid/partijdigheid. Dit is op de zitting bij het Regionaal Tuchtcollege nader toegelicht waarbij ook de voorselectie door de bedrijfsarts ter sprake is gekomen. Hieruit kan volgens het Centraal tuchtcollege niet afgeleid worden dat sprake is van een uitbreiding van de klacht. De kern van dit klachtonderdeel is immers dat de bedrijfsarts met betrekking tot de aanvraag van de second opinion te sturend is geweest, waardoor klager in zijn beleving niet zelf kon kiezen wie de second opinion zou uitvoeren wat tot (een schijn van) vooringenomenheid/ partijdigheid van de bedrijfsarts.
6.15 Volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (hierna: NVAB) dient de werknemer de second opinion arts te selecteren. Hiervoor zijn lijsten opgesteld, waarop bedrijfsartsen zijn ingedeeld op regio en specialisatie. Een second opinion dient bij uitstek onafhankelijk te zijn. In de e-mail van 25 oktober 2022 geeft de bedrijfsarts aan dat hij de second opinion in gang kan zetten bij de heer H. (zie 3.7 voor de volledige tekst van het e-mailbericht).
6.16 De bedrijfsarts heeft aangevoerd dat klager zelf heeft kunnen kiezen omdat bij de e-mail ook een bijlage zat met een overzicht van alle bedrijfsartsen die in aanmerking kwamen voor het verrichten van de second opinion. Zijn opmerking in de e-mail van 25 oktober 2022 was alleen een advies. Daarbij heeft de bedrijfsarts gekeken naar artsen die in de buurt van klager werkzaam zijn om de zoektocht voor klager te vergemakkelijken. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de bedrijfsarts tijdens de zitting in beroep duidelijk heeft uitgelegd dat hij klager wilde helpen met het vinden van een second opinion arts in zijn woonomgeving en dat hij geenszins de bedoeling had om de keuze van klager te beïnvloeden. Anders dan klager veronderstelt, kent de bedrijfsarts de arts die hij in zijn e-mail voorstelde niet. Het Centraal Tuchtcollege heeft begrip voor de beweegredenen van de bedrijfsarts maar is van oordeel dat de toonzetting en de formuleringen in de e-mail laten zien dat klager terecht naar voren heeft gebracht dat de bedrijfsarts te sturend is geweest en onvoldoende afstand heeft gehouden. Het is goed voorstelbaar dat klager uit de e-mail en de daarop volgende correspondentie heeft opgemaakt dat hij niet de vrijheid had om voor een andere second opinion arts te kiezen. Dit strookt niet met de NVAB richtlijnen. Net als het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege ook van oordeel dat dit klachtonderdeel daarom gegrond is.
Klachtonderdeel h) terugkoppeling aan werkgever

6.17 Op 6 oktober 2022 is er tussen de bedrijfsarts en klager telefonisch contact geweest. De bedrijfsarts heeft na dit gesprek genoteerd:
'Gebeld volgens plan, maar betrokkene heeft zeer duidelijk aan dat hij mij niet meer wilt spreken, helaas kon ik niet met hem bespreken wat de reden hiervoor was.
Anders dan het Regionaal Tuchtcollege stelt het Centraal Tuchtcollege vast dat deze mededeling is teruggekoppeld aan de eigen leidinggevende van de bedrijfsarts en niet aan de HR-adviseur van de (ex)werkgever van klager. De bedrijfsarts heeft aan de werkgever van klager teruggekoppeld ‘Klager wil mij niet meer spreken’.
6.18 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de terugkoppeling van de bedrijfsarts aan de werkgever voldoende neutraal geformuleerd is. Daarbij is van belang dat de werkgever al op de hoogte was van het feit dat klager de bedrijfsarts niet meer wilde spreken. Immers, klager had dat in een gesprek op 20 september 2022 met zijn leidinggevende en de HR-adviseur van zijn (ex)werkgever al medegedeeld. Het Centraal Tuchtcollege acht dit klachtonderdeel daarom ongegrond.
Conclusie en maatregel
6.19 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat klachtonderdelen b) en h) ongegrond zijn. In zoverre slaagt het beroep van de bedrijfsarts. Wel acht het Centraal Tuchtcollege klachtonderdeel f) gegrond. Zoals overwogen onder 6.16 is de bedrijfsarts bij het selecteren van de second opinion-arts te sturend richting klager geweest. Dit is op zich tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het is van belang dat de bedrijfsarts zich ervan bewust is dat hij de keuze voor een second opinion-arts in de toekomst bij de werknemer laat. Het college weegt wel mee dat de bedrijfsarts bij zijn mail de lijst met te raadplegen second opinion-artsen heeft meegestuurd en hij de bedoeling heeft gehad om klager te faciliteren. Hierin ziet het Centraal Tuchtcollege aanleiding om de bedrijfsarts geen maatregel op te leggen. De maatregel van berisping komt daarmee te vervallen.
Publicatie
6.20 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het algemeen belang gediend is met de publicatie van deze beslissing en zal bepalen dat deze beslissing wordt bekend gemaakt zoals in het dictum staat vermeld.
7. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover klachtonderdelen b) en h) gegrond zijn verklaard en aan de bedrijfsarts een berisping is opgelegd en doet voor dat deel opnieuw recht;
verklaart klachtonderdelen b) en h) alsnog ongegrond;
verklaart klachtonderdeel f) gegrond en bepaalt dat hiervoor geen maatregel wordt opgelegd;
verstaat dat de maatregel van berisping komt te vervallen;
verwerpt het beroep voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter;
A.R.O. Mooy en Z.J. Oosting, leden-juristen en J.H.M. de Brouwer en E.H. Groenewegen
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM

Beslissing van 24 mei 2024 op de klacht van:
C., wonende in D., klager, gemachtigde: mr. E.J. Bijl, werkzaam in Deventer.
tegen
A., bedrijfsarts, werkzaam in B., verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts, gemachtigde:
mr. W.S. Oostveen-Kouwenhoven, werkzaam in Amsterdam.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Op 19 augustus 2022 is klager door de bedrijfsarts volledig arbeidsongeschikt geacht, terwijl klager van mening is dat hij beter gemeld kon worden. Klager is ontevreden over het advies van de bedrijfsarts, de totstandkoming daarvan en de terugkoppeling naar de werkgever. Daarnaast is klager ontevreden over de aanvraag van een second opinion.
1.2 Verweerder is van mening dat hij geen tuchtrechtelijk verwijtbare fouten heeft gemaakt.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat een deel van de klachten gegrond is en legt aan de bedrijfsarts een berisping op. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 14 september 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 15 april 2024. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigden hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager, een inmiddels 50-jarige man, is werkzaam (geweest) als operator E. bij F.-B.V. voor 38 uur per week. Op 13 september 2021 is klager uitgevallen wegens ernstige rugklachten. Klager is in dat kader begeleid door de bedrijfsarts.
3.2 De bedrijfsarts is werkzaam bij ‘G.’, een onafhankelijk en landelijk werkende arbodienst die door de werkgever van klager is ingehuurd.
3.3 De bedrijfsarts heeft klager in ieder geval gesproken tijdens de (telefonische) spreekuren op 9 november 2021, 3 december 2021, 4 februari 2022, 4 maart 2022, 2 mei 2022, 30 mei 2022, 10 juni 2022, 8 juli 2022, 19 augustus 2022 en 6 oktober 2022. In dat laatste (telefonische) contact heeft klager aangegeven dat hij de bedrijfsarts niet meer wil spreken.
3.4 Op 19 augustus 2022 heeft de bedrijfsarts een Inzetbaarheidsprofiel (hierna: IZP) en werkhervattingsadvies opgesteld. Klager werd hierin door de bedrijfsarts nog niet belastbaar en volledig arbeidsongeschikt geacht.
3.5 Op 14 november 2022 heeft op verzoek van klager een second opinion plaatsgevonden bij een andere bedrijfsarts. In januari 2023 blijkt uit het deskundigenoordeel dat de verzekeringsarts van het UWV klager weer geschikt achtte voor zijn eigen werk.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij
a) zonder toestemming van klager medische informatie heeft gedeeld met de werkgever van klager;
b) herhaaldelijk door klager aangeboden informatie over zijn arbeidsgeschiktheid niet heeft aangenomen en in strijd met de feiten hardnekkig heeft vastgehouden aan de beoordeling dat klager arbeidsongeschikt was;
c) ten onrechte in het werkhervattingsadvies heeft opgenomen dat klager nog behandeling zou ondergaan;
d) geheel eigenmachtig een IZP heeft opgesteld en definitief heeft gemaakt zonder klager hierin te kennen;
e) een second opinion heeft aangevraagd zonder hierin de vraagstelling vanuit klager op te nemen;
f) onvoldoende professionele afstand heeft gehad of althans in acht heeft genomen ten aanzien van de second opinion arts, waardoor sprake is van een schijn van vooringenomenheid/partijdigheid bij de second opinion;
g) ten onrechte bij de aanvraag van de second opinion heeft aangegeven dat sprake was van een arbeidsconflict;
h) ten onrechte met de werkgever van klager heeft gecommuniceerd dat klager ieder contact met de bedrijfsarts weigerde.
4.2 De bedrijfsarts heeft het college verzocht om de klacht in al zijn onderdelen als ongegrond af te wijzen dan wel om af te zien van het opleggen van een maatregel.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Klachtonderdeel a) en d) delen van (medische) informatie met de werkgever van klager
5.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De klachtonderdelen zien op de verwijzing naar revalidatiecentrum I., het delen van de beperkingen van klager en het IZP met de werkgever.
Doorverwijzing naar I. en delen medische gegevens
5.3 Over het delen van medische gegevens van klager in de verwijzing naar I. overweegt het college het volgende. Uit de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens volgt dat alleen met gerichte toestemming van de werknemer een bedrijfsarts informatie mag verstrekken aangaande advies over interventies die al dan niet door de werkgever worden betaald. In dit geval is toestemming nodig als uit de aard van de interventie te herleiden valt wat de aard is van de achterliggende problematiek.
5.4 Uit het medisch dossier blijkt dat op het telefonisch spreekuur van 3 december 2021 is gesproken over een doorverwijzing naar I.. Tijdens dit spreekuur is ook besproken dat de werkgever van de doorverwijzing op de hoogte zou worden gebracht, omdat deze het traject betaalt. Daarnaast heeft klager gevraagd om wachtlijstbemiddeling. Uit het dossier blijkt niet dat klager bezwaren heeft geuit tegen de verwijzing naar I. en dat de werkgever daarvan op de hoogte is gebracht, zodat dit klachtonderdeel niet slaagt.
Delen van het IZP
5.5 Klager heeft gesteld dat hij niet is betrokken bij de totstandkoming en inhoud van het IZP en dat deze vervolgens definitief is gemaakt en is verstuurd aan de arbeidsdeskundige zonder klager hierin te kennen. De bedrijfsarts heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat het concept van het IZP in het systeem als definitief is aangemerkt, omdat de hij heeft nagelaten in het digitale systeem aan te geven dat het om een concept ging. Als gevolg hiervan heeft de arbeidsdeskundige een seintje gekregen dat er een afspraak met klager kon worden ingepland. Het college overweegt dat deze gang van zaken verkeerd en slordig is en heeft geleid tot verwarring en frustratie aan de zijde van klager. Hoewel het college ziet dat de bedrijfsarts hierin onjuist heeft gehandeld, is het college van oordeel dat de fout van de bedrijfsarts niet van zodanig gewicht is dat er sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Ook dit klachtonderdeel slaagt niet.
Klachtonderdeel b) advies van de bedrijfsarts omtrent de arbeidsgeschiktheid
5.6 Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de door klager herhaaldelijk aangeboden informatie over zijn arbeidsgeschiktheid door de bedrijfsarts is genegeerd en dat de bedrijfsarts in strijd met de feiten hardnekkig heeft vastgehouden aan de beoordeling dat klager volledig arbeidsongeschikt was. Klager is van mening dat hij volledig beter gemeld had kunnen worden, mede gelet op het feit dat hij voor het consult op 19 augustus 2022 reeds werkzaamheden had hervat op zijn werk.
5.7 De bedrijfsarts heeft hiertegen verweer gevoerd. Tijdens het consult op 19 augustus 2022 heeft klager met de bedrijfsarts besproken dat hij voor zijn overgebleven pijnklachten een afspraak had bij de pijnpoli in het ziekenhuis in J.. Klager droeg ten tijde van het consult een voetveer en had amper spierweefsel in zijn been. In aanloop naar dit consult gaf klager tijdens eerdere consulten aan nog veel (pijn) klachten te ervaren. De bedrijfsarts betwist bovendien dat klager tijdens het gesprek heeft aangegeven dat hij zelf vond wel arbeidsgeschikt te zijn. Gelet op het voorgaande, in combinatie met de inschatting van de bedrijfsarts dat hij klager moest beschermen tegen de fysieke arbeid, is hij gerechtvaardigd tot de conclusie gekomen dat klager op 19 augustus 2022 nog volledig arbeidsongeschikt was, aldus nog steeds de bedrijfsarts.
5.8 Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat klager op zijn werkplek voor de helft van de tijd fysieke arbeid verrichtte en voor de andere helft van de tijd een coördinerende rol vervulde. De coördinerende rol bracht veel administratieve werkzaamheden met zich. De bedrijfsarts was van deze takenverdeling op de hoogte.
5.9 Het college kan niet vaststellen dat klager zijn visie op zijn arbeidsgeschiktheid tijdens het consult kenbaar heeft gemaakt. Een bedrijfsarts kan een werknemer niet verbieden om zich beter te melden, want de verantwoordelijkheid ligt immers bij de werknemer. In het geval dat klager zijn visie wel kenbaar heeft gemaakt tijdens het consult, is het college van oordeel dat de bedrijfsarts zich terughoudender had moeten opstellen. De bedrijfsarts had in dat geval de visie van klager en zijn eigen medische opinie kunnen opnemen in de terugkoppeling naar de werkgever. De rol van een bedrijfsarts is immers niet om een werknemer te keuren. Hij had klager kunnen waarschuwen en kunnen wijzen op zijn beperkingen. Dat klager door de bedrijfsarts beschermd moest worden in zijn keuze komt niet uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren. In ieder geval is uit het advies niet kenbaar naar voren gekomen dat de bedrijfsarts de niet-fysieke (en niet-belastende) werkzaamheden en fysieke (en belastende) werkzaamheden in zijn afwegingen heeft betrokken. Dat had hij wel behoren te doen. Met die wetenschap had het voor de hand gelegen dat klager in ieder geval niet volledig arbeidsongeschikt werd geacht zoals de bedrijfsarts heeft beoordeeld.
5.10 Wanneer klager zijn visie over zijn arbeidsgeschiktheid niet heeft aangegeven overweegt het college als volgt. De bedrijfsarts was op de hoogte van de taken van klager op zijn werk. Gelet op zijn gedeeltelijke (niet fysiek zwaar belastende) coördinerende rol op werk, had het voor de hand gelegen om te kijken naar enige vorm van werkbelasting, zoals bijvoorbeeld halve dagen. Zoals hierboven geoordeeld is dat aspect niet kenbaar geworden uit de overwegingen van de bedrijfsarts. Met die wetenschap had het voor de hand gelegen dat klager in ieder geval deels arbeidsgeschikt was en passende werkzaamheden kon uitvoeren.
5.11 De conclusie is dat de bedrijfsarts in beide gevallen anders moeten handelen, zodat dit klachtonderdeel slaagt.
Klachtonderdeel c) ten onrechte in het werkhervattingsadvies opnemen dat klager nog behandeling zou ondergaan
5.12 Tijdens het spreekuur van 19 augustus 2022 zijn de pijnklachten van klager aan de orde geweest. Klager heeft toen aangegeven dat hij nog een afspraak had bij de pijnpoli van het ziekenhuis in J.. Volgens klager heeft de bedrijfsarts dit onjuist aangemerkt als ‘een behandeling’ in zijn advies van 19 augustus 2022, wat daardoor ook op die manier is gedeeld met de werkgever.
5.13 De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd tegen bovengenoemd klachtonderdeel. Tijdens het gesprek is aan de orde geweest dat er in het ziekenhuis in J. gekeken zou worden naar mogelijke oplossingen voor zijn pijnklachten in de vorm van een injectie of TENS.
5.14 Het college oordeelt dat de bedrijfsarts op grond van wat er besproken is tijdens het consult kon aannemen dat er sprake was van een vorm van behandeling in het ziekenhuis, nu een injectie of een TENS-behandeling is aan te merken als een behandeling. Dit klachtonderdeel faalt daarom.
Klachtonderdeel e) en g) communicatie met de second opinion arts
5.15 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De klachten zien op de door de werknemer aangevraagde second opinion. De klager stelt dat de second opinion is aangevraagd zonder hierin de vraagstelling van klager te betrekken en dat de bedrijfsarts bij de aanvraag heeft aangegeven dat sprake was van een arbeidsconflict.
5.16 Volgens de bedrijfsarts heeft klager zelf het vragenformulier met daarin de vraagstelling voor de second opinion arts ingevuld en ondertekend.
5.17 Het college overweegt dat in het medisch dossier duidelijk naar voren komt dat klager in de gelegenheid is gesteld om het aanvraagformulier in te vullen en de vraagstelling te formuleren. De klacht van klager is op dit punt ongegrond. Dat de bedrijfsarts met de second opinion arts heeft gesproken over een arbeidsconflict blijkt niet uit het dossier en is door klager verder niet toegelicht. Klager heeft in de vraagstelling bovendien zelf aangegeven dat de werkrelatie met zijn werkgever is verstoord, waardoor het mogelijk is dat de second opinion arts deze conclusie heeft kunnen trekken. Ook dit klachtonderdeel faalt dus.
Klachtonderdeel f) gang van zaken omtrent de aanvraag van de second opinion
5.18 Volgens klager heeft de bedrijfsarts onvoldoende professionele afstand in acht genomen ten aanzien van de second opinion arts. Zo heeft hij de uitgekozen second opinion arts getutoyeerd. Daardoor was er sprake van een schijn van vooringenomenheid, dan wel partijdigheid.
5.19 De bedrijfsarts heeft aangegeven dat hij de second opinion arts niet persoonlijk kent en dat het gebruikelijk is dat collega bedrijfsartsen elkaar tutoyeren. Bij het selecteren van de second opinion arts heeft hij gekeken naar bedrijfsartsen die dicht bij klager in de buurt werkzaam zijn. Vervolgens heeft hij klager de keuze gegeven uit twee bedrijfsartsen, waarna klager er een heeft gekozen.
5.20 Volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (hierna: NVAB) dient de werknemer de second opinion arts te selecteren. Hiervoor zijn lijsten opgesteld, waarop bedrijfsartsen zijn ingedeeld op regio en specialisatie. De veronderstelling van de bedrijfsarts dat hij voor klager een voorselectie moest maken op grond van regio is dan ook niet juist. Het college is van oordeel dat van een redelijk handelend bedrijfsarts verwacht wordt dat hij zich aan de toepasselijke richtlijnen houdt, omdat het met name bij een second opinion belangrijk is dat de werknemer zelf kan kiezen door wie hij die laat uitvoeren. Een second opinion moet bij uitstek onafhankelijk zijn. De bedrijfsarts had zich moeten realiseren dat het maken van een voorselectie in strijd is met de geldende richtlijnen en een schijn van vooringenomenheid met zich brengt. Gelet op het voorgaande slaagt dit klachtonderdeel.
Klachtonderdeel h) terugkoppeling aan werkgever
5.21 Op 6 oktober 2022 is er tussen de bedrijfsarts en klager telefonisch contact geweest. De bedrijfsarts heeft in het dossier genoteerd:
‘Gebeld volgens plan, maar betrokkene heeft zeer duidelijk aan dat hij mij niet meer wilt spreken, helaas kon ik niet met hem bespreken wat de reden hiervoor was. b/ teruggekoppeld aan HR adviseur.’
5.22 De klacht van klager ziet erop dat deze melding aan zijn werkgever de verstandhouding tussen klager en werkgever (verder) onder druk heeft gezet. Volgens klager getuigt dit van een onvoldoende onafhankelijke opstelling van de bedrijfsarts richting de werkgever.
5.23 De bedrijfsarts heeft zich op het standpunt gesteld hij niet meer informatie heeft gedeeld dan noodzakelijk was.
5.24 Anders dan de bedrijfsarts, oordeelt het tuchtcollege dat de bedrijfsarts met de hierboven geciteerde woorden wel meer met (de medewerkster van) de werkgever heeft gedeeld dan noodzakelijk was. Met dit bericht heeft hij gedeeld dat klager de behandelrelatie wilde stoppen. Het college oordeelt dat hij, gelet op zijn geheimhoudingsverplichting, niet bevoegd was deze informatie aan de werkgever te melden. Met name in verstoorde arbeidsverhoudingen ligt het zeer gevoelig welke informatie gedeeld wordt met een werkgever. Daar dient een bedrijfsarts alert op te zijn. Het college komt tot de conclusie dat de bedrijfsarts hier op ontoelaatbare wijze informatie heeft gedeeld en voor een neutralere bewoording had moeten kiezen. Te denken valt aan: ‘de begeleiding van deze werknemer kan niet langer voortduren. Ik acht mezelf niet langer in staat goed te adviseren’. Het klachtonderdeel slaagt daarom.
Slotsom
5.25 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat dat klachtonderdelen b, f en h gegrond zijn en de andere klachtonderdelen ongegrond.
Maatregel
5.26 Daarmee ligt de vraag voor welke gevolgen daaraan verbonden dienen te worden. De bedrijfsarts heeft een voor het college onbegrijpelijk advies opgesteld, in strijd gehandeld met een belangrijke richtlijn van de NVAB en daarnaast informatie gedeeld met de werkgever van klager waartoe hij op grond van zijn geheimhoudingsverplichting niet bevoegd was.
5.27 Het college acht dit handelen van de bedrijfsarts tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daar komt bij dat de bedrijfsarts tijdens de zitting geen blijk heeft gegeven van reflectie op zijn handelen. Gelet op de aard en de ernst van de tuchtrechtelijke verwijten, kan niet worden volstaan met een waarschuwing. Het college acht een berisping op zijn plaats.
Publicatie
5.28 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere bedrijfsartsen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdelen b, f en h gegrond;
- legt de bedrijfsarts de maatregel op van een berisping;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact en Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde.
Deze beslissing is gegeven door R.A. Dozy, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, F.M. Brouwer,
J. Dogger en R.P.J. Ansem, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door V.K.M. Hanssen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2024.
secretaris w.g. voorzitter w.g.

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- de voorzitter of het college u geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard,
of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG), maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) te Amsterdam. Het beroepschrift moet zijn ontvangen binnen zes weken nadat het RTG de beslissing aan u heeft verstuurd.

Vanwege mogelijke vertraging bij de bezorging van post, kunt u uw beroep ook per e-mail indienen. Dan weet u zeker dat het RTG uw beroep op tijd ontvangt. U stuurt dan binnen die zes weken uw e-mail naar TG-Amsterdam@minvws.nl. U moet het originele beroepschrift nog wel per post nasturen.

U hoeft bij uw brief of e-mail niet meteen de reden(en) van uw beroep op te geven. U ontvangt van het CTG bericht over de extra tijd die u krijgt om die redenen later toe te sturen.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u helemaal of voor een deel gelijk krijgt, ontvangt u het griffierecht terug.