ECLI:NL:TGZCTG:2025:57 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2469
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:57 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-04-2025 |
Datum publicatie: | 07-04-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2469 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een internist werkzaam om de afdeling klinische geriatrie van een ziekenhuis. De vader van klaagster werd in maart 2019 naar de spoedeisende hulp (SEH) gebracht met een delier bij een longontsteking. De volgende dag werd hij opgenomen op de afdeling klinische geriatrie. Verweerder was de hoofdbehandelaar van de vader van klaagster. Bijna twee maanden later is de vader in het ziekenhuis overleden. De moeder van klaagster is in december 2021 overleden. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar vader geen goede medische zorg heeft verleend, onzorgvuldig is geweest in zijn communicatie naar de vader en naar klaagster toe, dat er onterecht een wilsbekwaamheidsbeoordeling heeft plaatsgehad en dat hij klaagster onterecht niet als eerste contactpersoon heeft aangemerkt en/of benaderd. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij onterecht een beroep heeft gedaan op het medisch beroepsgeheim en niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen als beheerder van het medisch dossier van de vader. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster niet ontvankelijk in vijf van de zes klachtonderdelen omdat het Regionaal Tuchtcollege van oordeel is dat klaagster niet de wil van (wijlen) haar vader vertegenwoordigt. Het klachtonderdeel over de communicatie met klaagster verklaart het Regionaal Tuchtcollege ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2469 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., internist, werkzaam te D.,
beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. A.C.H. Jansen.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 26 januari 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege
te
‘s-Hertogenbosch tegen C. - hierna de internist - een klacht ingediend. Bij beslissing
van 17 april 2024, onder nummer H2023/5311 heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk
verklaard in de klachtonderdelen a, b en d tot en met f en klachtonderdeel c ongegrond
verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De internist heeft een
verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 12 maart 2025. Klaagster is daar verschenen.
Ook de internist was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Als getuigen zijn gehoord de echtgenoot van klaagster, de heer E., en de zus van
klaagster, mevrouw F.
Klaagster heeft haar standpunten en mr. Jansen heeft de standpunten van de internist
toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn
overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen
ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 De vader van klaagster werd op 18 maart 2019 naar de spoedeisende hulp
(SEH) gebracht met een delier bij een longontsteking. Op 19 maart 2019 werd hij
opgenomen op de afdeling klinische geriatrie. Verweerder was de hoofdbehandelaar van
de vader van klaagster. Op 9 mei 2019 is de vader van klaagster (hierna: ‘de vader’)
in het ziekenhuis overleden. De moeder van klaagster (hierna ook: ‘de moeder’ en ‘de
echtgenote’) is in december 2021 overleden.
Klaagster verwijt verweerder dat hij haar vader geen goede medische zorg heeft verleend,
onzorgvuldig is geweest in zijn communicatie naar de vader en naar klaagster toe,
dat er onterecht een wilsbekwaamheidsbeoordeling heeft plaatsgehad en dat hij klaagster
onterecht niet als eerste contactpersoon heeft aangemerkt en/of benaderd. Voorts verwijt
klaagster verweerder dat hij onterecht een beroep heeft gedaan op het medisch beroepsgeheim
en niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen als beheerder van het medisch dossier
van de vader van klaagster.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat klaagster niet-ontvankelijk is voor
wat betreft de klachtonderdelen a, b en d tot en met f en ongegrond is voor wat betreft
het klachtonderdeel onder c. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 26 januari 2023;
- de e-mail van 13 april 2023 van klaagster;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het medisch dossier, ontvangen op 27 juni 2023;
- de brief van 24 juli 2023 van de secretaris aan de gemachtigde van verweerder;
- de brief van 17 augustus 2023 van de gemachtigde van verweerder, ontvangen op
1 september 2023;
- de e-mail van 25 september 2023 van klaagster;
- de brief van 29 september 2023 van de secretaris aan de gemachtigde van verweerder;
- de brief van 12 oktober 2023, met bijlagen, van de gemachtigde van verweerder,
ontvangen op 16 oktober 2023;
- het proces-verbaal van het op 18 oktober 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van 21 november 2023, met bijlage, van de gemachtigde van verweerder,
binnengekomen op 23 november 2023;
- de brief van 2 februari 2024 van klaagster, ontvangen op 6 februari 2024.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 21 februari 2024. Klaagster
en verweerder zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De
partijen en de gemachtigde van verweerder hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
Klaagster en de gemachtigde van verweerder hebben pleitnotities voorgelezen en aan
het college en de andere partij overhandigd.
3. De feiten
3.1 In het medisch dossier van de vader van klaagster is door de klinisch geriater
het volgende genoteerd op 20 maart 2019 (citaten inclusief type- en stijlfouten):
“Reden van consult
Advies delier
Reden van opname op 19-3 voor de interne geneeskunde 79-jarige bekend met paroxysmaal
atriumfibrilleren matig ernstig COPD, gold klasse II met bulleus emphyseem en essentiële
tremor en Alzheimer presenteert zich nu met hoesten en toenemende onrust en een UWI
waarvoor behandeling met cotrimaxozol (sinds 5dg)
1. Pneumonie
2. Acuut op chronische nierinsufficientie dd bij infectie dd bij medicatie dd bij
verminderde intake
3. Onrust dd bij delier bij bovenstaande”
en
“Conclusie
Somatisch
Opgenomen voor de interne geneeskunde op 19-3
1. Pneumonie met dalend CRP en leuko’s met op x-thorax densiteit/mogelijk infiltraat,
maligniteit niet uitgesloten, controle x-thorax volgt 22-3
2. Urineretentie (in de thuissituatie al) waarvoor nu catheter.
2. Acuut op chronische nierinsufficientie dd bij infectie dd bij medicatie dd bij
verminderde intake
Overieg: AF, mild parkinsonistisch beeld(geen haldol), COPD
Psychisch
Delier bij pneumonie, Alzheimer, ziekenhuisopname, eerder delier met agressie, comorbiditeit.
Bekend met Alzheimer.
Functioneel
ADL/IADL afhankelijk op fysieke en cognitieve gronden. Mobiliteit met rollator Valrisico
bij mild parkinsonistisch beeld en nu pneumonie en delier Urinecatheter Brildragend.
Sociaal
Getrouwd, 3 kinderen. Hoge belasting echtgenote.”.
3.2 In het medisch dossier van de vader van klaagster is door de klinisch geriater
het volgende genoteerd op 3 april 2019:
“Vraag vanuit interne mee te kijken. Gezien kwetsbaarheid vraag over verder beleid/behandeling
Vanmorgen vasovagale collaps gehad, lage tensie met li re verschil. (waarschijnlijk
bij stenose) Nu bumetanide gestaakt en infuus.”
en
“Conclusie:
Somatisch:
vasovagale collaps bij milde ondervulling ( met hypernatriernie) li re verschil
bij vernauwing arterie
apnoe’s ( cheynes stokes) op cerebrale basis sinds 14 dagen
PSychisch:
bekende M.Alzheimer CDR 2 met PD kenmerken
Delier bij infectie nog niet in remissie
Functioneel:
ADL en iADL zelfstandig
Niet revalideerbaar gezien kwetsbaarheid, dementie en Cheynes stokes ademhaling
Sociaal:
Echtgenote staat niet achter revalidatie aanvraag
Beleid:
Infuus is gegeven, bumetanide is gestaakt
Echtgenote praat met dochter over revalidatie traject dat niet ingezet moet worden.
Eventueel morgen mobiliseren met dochter van patient om impact hiervan te laten zien”
3.3 In de algemene rapportage van de verpleging is op 4 april 2019 het volgende
genoteerd:
“Dr. [naam geriater] kwam bij dhr. kijken, geriatrie vpk [naam verpleegkundige]
heeft gesproken met de dochter van dhr. Blijkbaar is er onrust in de familie over
wel/geen revalidatie indicatie.”
3.4 In de algemene rapportage van de verpleging is op 7 april 2019 het volgende
genoteerd:
“[naam verpleegkundige] heeft bij echtgenoot aangegeven dat morgen gesprek is met
de geriaters en dat hun gaan bepalen of dhr nog kan gaan revalideren /of verpleeghuis
wordt. Dochters willen graag dat pap thuis komt. Dhr zojuist met 3 personen en sara
steady in bed geholpen. Dit ging er moeizaam, op deze manier is het geen doen thuis.
Is erg wisselend. Echtgenoot snapt dit wel, wacht het gesprek van morgen af. Probeert
of alle kinderen hierbij aanwezig te kunnen zijn;”
3.5 In het medisch dossier van de vader van klaagster heeft de klinisch geriater
het volgende genoteerd op 8 april 2019:
“Uitgebreid met zoon, dochter en echtgenote gesproken
Uitgelegd dat er sprake is van een kwetsbare situatie:
-biologische leeftijd hoger dan kalender leeftijd ( 8-10 jaar hoger)
-afgenomen kracht, niet zelfstandig op kunnen staan ( dochter geeft aan dat ze gisteren
nog met vader gelopen heeft met nog 1 iemand er bij) In de verdere rapportage is er
sprake van een wisselend beeld, wel langzame achteruitgang en vaak geen sta functie.
-verslikken en zacht praten als oorzaak van spierzwakte
-gewichtsverlies
-ernstige dementie
-cheynes stokes ademhaling ( soms iets minder opvallend aanwezig)
-delier mogelijk ook onderhouden bij de cheynes stokes ademhaling
Advies gegeven om niet meer te revalideren omdat dit oa door de apnoe’s gevaarlijk
is en gezien zijn kwetsbare situatie niet mogelijk is ( niet tot resultaat zal leiden)
Dochter is het hier niet helemaal mee eens.
Geeft ook aan dat zowel de transfer, als ook de ger vp als ook de internist hebben
aangegeven dat hij moet gaan revalideren.
( dit is voor de transfer niet het geval, deze hebben met ons overlegd en geven
aan dat de dochters de revalidatie willen.
Dochter geeft ook aan dat haar vader heeft aangegeven te willen revalideren.
Patient heeft mij aangegeven moe te zijn en rust te willen, hij wil geen revalidatie
traject.
Echtgenote en zoon willen een beleid gebaseerd op kwaliteit en LTC. Deze zitten
niet op 1 lijn met de dochter/zus en dit leidt tot lastige situaties in het gesprek.
Nog uitleg gegeven over de oorzaak van de cheynes stokes ademhaling. uitgelegd dat
dit niet op een MRI zichtbaar zal zijn.
Beleid:
advies voor vaste opname verpleeghuis.
(dochter wil dat patient naar huis gaat met thuiszorg, echtgenote geeft aan dat
dit voor haar niet mogelijk is, dochter zal toch overleggen in haar ziekenhuis [naam
ander ziekenhuis]met de transfer verpleegkundig wat mogelijk is qua zorg, zoon wil
ook dat zijn vader niet naar huis gaat) transfer vp is op de hoogte
Nog kort gesprek met zoon gehad waarin hij aangeeft dat 3 a 4 jaar geleden vader
voor revalidatie ging vanuit het ziekenhuis. Hij kon toen nog zelfstandig lopen voor
opname en zijns inziens was er toen een heel andere situatie”.
3.6 In de algemene rapportage van de verpleging is op 8 april 2019 het volgende
genoteerd:
“Dochter gesproken, is erg emotioneel. Vindt het niet fijn om te horen te hebben
gekregen dat haar vader naar een vph moet. Dochter van dhr. hadden dhr. graag zien
revalideren, echtgenote en zoon van dhr. wilde dhr. wel graag naar een vph toe hebben.
Dochter geeft aan nu het gevoel te hebben dat haar moeder en broer “gewonnen” hebben.”.
3.7 In het medisch dossier van de vader van klaagster heeft de internist op
10 april 2019 het volgende genoteerd:
“hedenmiddag echtgenote gesproekn, ziet voor haar man en ook zichzelf geen kans
meer op terugkeer naar huis. ze heeft heel duidelijk aangegeven dat ze dit ook niet
meer kan en wil graag goede opvang voor haar man. iom verpleegkundige blijkt ook vandaag
weer dat er 24 uurs zorg nodig is, die thuis niet te leveren is. het valgevaar bij
pt gezien wisselende Cheyne stokes ademhaling is heel groot. iom geriater eerder zo
op geen enkele manier mogelijkheid tot revalideren, die mening kan ik volledig delen.
Toestand patient is heel wankel. Toen ik hem gisteren vertelde dat 24 uurs zorg nodig
is geworden was hij we in staat om instemmend te kniiken, spraak dermate slecht geworden
(en kans op verslikking erg groot) dat 24 uurs aandacht geboden is.
Vanmiddag overleg dochter rond 14.45
Uitgebreid (3 kwartier) met beide dochters gesproken. uiteindelijk wel begrip dat
naar huis gaan geen optie meer is, temeer ook door de zware verpleegkundige zorg die
dooor de verpleegkundige wordt geschetst. Ook apneus benoemd. revalidatie geen optie
maar meer aandacht in verpleeghuis is wel beter dan de ZH opname. Aangegeven dat het
voor moeder thuis (ook niet met extra hulp) haalbaar is. pt heeft 24 uurs zorg nodig.
Wordt zo ook geaccepteerd en begrepen. we moeten de zorg geven die nodig is bij zijn
slechte momenten op de dag, en ons niet vastklampen aan enkele positieve uitschieters
die er in een dag ook wel zijn. Dan zouden we pt tekort doen. Dus aanvraag verpleeghuis
langdurige zorg blijft gehandhaafd en zal worden kortgesloten in gezamenlijkheid met
familie door liaisonverpleeg-kundige.”.
In de algemene rapportage van de verpleging is op 12 april 2019 het volgende
genoteerd:
“Dochter kwam naar mij toe, wilt vader zijn dossier inzien. Gevraagd waarom, is
benieuwd wat er wordt opgeschreven door ons allen. Verteld dat ik niet precies weet
hoe het beleid is, en dit eerst wil navragen aan senior/manager. Afgesproken dat ik
dit a.s. maandag op pak. Dochter vond dit erg raar , vader geeft toestemming om in
het dossier te kijken. Dochter verteld dat ze vader erg achteruit vindt gaan, nog
erg delirant Ziet dingen die er niet zijn.”.
3.8 In de algemene rapportage van de verpleging is op 17 april 2019 het volgende
genoteerd:
“Klachtenfunctionaris [naam]gebeld betreft het verzoek op inzage van het patienten
dossier voor dochter. Kort gezegd: De wet zegt dat als dhr zelf wilsonbekwaam is verklaard
(door bijv. in dit geval alzheimer) de wettelijke gemachtigde (dus echtgenote) toestemming
moet geven voor inzage in het patiëntendossier, mits hij geen andere wettelijke gemachtigde
heeft zoals curator.”
3.9 In de algemene rapportage van de verpleging is op 17 april 2019 het volgende
genoteerd:
“2x contact op proberen te nemen met [naam collega] betreft inzage dossier wilsonbekwaamheid.
Kreeg geen contact, morgen wederom opnieuw proberen.”.
3.10 In de algemene rapportage van de verpleging is op 18 april 2019 het volgende
genoteerd:
“1ste cp gesproken betreft omzetten contactpersonen. Officieel bevestigd gekregen
dat dochter 2de cp is en moeder (dus echtgenote van dhr.) nu 1ste cp. Dit aangepast
bij ons in het dossier.
Meteen gevraagd of ze nog inzage in het dossier wil. Gaf aan te willen aan haar
uitgelegd hoe de procedure gaat. (Formulier via website [naam ziekenhuis] uitgeprint
Via de geriater moet vastgesteld worden of dhr. Wilsbekwaam of niet wilsbekwaam
is. Is dhr. wilsbekwaam mag hij het formulier zelf tekenen en mag dochter het dossier
inzien. Is dhr. Wilsonbekwaam moet de heriater het formulier tekenen en mag alleen
echtgenote dossier in zien omdat hun getrouwd zijn. Dochter zou dan wel samen met
haar moeder het dossier in mogen zien). Dochter gaf aan dat ze juridisch alles hebben
geregeld, geeft aan het vreemd te vinden dat dit nu via een formulier geregeld moet
worden. Dochter uitgelegd dat dhr. door zijn Alzheimer mogelijk wilsonbekwaam kan
zijn, dus niet weet waar hij voor zal gaan tekenen. Geriater wordt hiervan op de hoogte
gesteld en zal beoordelen of dhr. wilsbekwaam of wilsonbekwaam is.”.
3.11 In het medisch dossier van de vader van klaagster is door de geriater op
18 april 2019 het volgende genoteerd:
“Vraag over wilsbekwaamheid bij patient bekend met dementie. Er is een vraag naar
inzage dossier. Patiënt zou hiervoor moeten tekenen, mogelijk niet bekwaam hiervoor
Bij patiënt langsgeweest:
A/
Hij heeft dorst.
Het geheugen is wel goed, vindt hij, hij vertelt een hele boel, gaat minder duidelijk
praten, bij navraag bemerkt hij dat zelf niet.
Gesproken over het medisch dossier, dat de dochters graag inzage willen en dat hij
daar dan bij moet zijn omdat het zijn dossier is. Hij geeft aan dat hij niet goed
begrijpt wat ik bedoel. Hij vindt het moeilijk het verhaal. Geeft wel aan dat dit
met zijn vrouw geregeld moet worden omdat dit te moeilijk voor hem is.
Bij het navragen wat ik heb verteld en wat ik bedoel met het medisch dossier geeft
hij aan niet goed te begrijpen wat ik bedoel, hij kan het verhaal ook niet terug vertellen.
Conclusie:
Psychisch:
Patient is niet bekwaam om zijn dossier in te zien, overziet niet de vraag over
de inzage die zijn dochter wenst.
Beleid:
Advies om inzage te bespreken met de wettelijke vertegenwoordiger, (zijn echtgenote)
Tevens ook wens van patient.”.
3.12 In het medisch dossier van de vader van klaagster is door de geriatrisch
verpleegkundige op 23 april 2019 het volgende genoteerd:
“21/4 heeft echtgenote formulier ondertekend van wilsbekwaamheid, geeft geen toestemming
dat het dossier wordt ingezien door dochters.”.
3.13 In het medisch dossier van de vader van klaagster is door de arts-assistent
op 9 mei 2019 het volgende genoteerd:
“Verpleegkundige belt: Patiënt is om 6.35 uur overleden.
Patiënt geschouwd. Medicatie gestopt.
Gesproken met echtgenote, zij was erbij toen patiënt overleed. Is tevreden over
hoe het gegaan is en met alle gesprekken die er zijn geweest met Dr. ([naam internist].
“Het is goed zo”.
Nu geen behoefte aan een nagesprek, indien hier toch behoefte naar komt zal ze contact
opnemen met de poli.”.
3.14 In de algemene rapportage van de verpleging is op 9 mei 2019 het volgende
genoteerd:
“Mw. geeft aan erg tevreden te zijn over de verzorging van de vplk en artsen.”.
3.15 In het medisch dossier van de vader van klaagster is door de klinisch geriater
op 21 augustus 2019 het volgende genoteerd:
“uitgebreid gesprek gehad met echtgenote en zoon
Uitgelegd wat wilsbekwaamheid betekend
Uitleg gegeven over de prognose bij dementie en immobiliteit
Uitleg gegeven over keuzes van zorg voor haar man ( na evt ziekenhuisopname) mn
waarom niet naar huis
Gesproken over het contactverlies met de dochters, hoe moeilijk zij dit vindt.”
4. De klacht en de reactie van de internist
4.1 Klaagster verwijt de internist dat hij:
a) geen goede medische zorg aan de vader van klaagster heeft geleverd, ná de
b) acute fase van longontsteking;
c) b) niet heeft gehandeld volgens de WGBO door een
wilsbekwaamheidsbeoordeling uit te voeren zonder een duidelijke medische aanleiding
of motivatie vast te leggen. De beoordeling is niet conform de richtlijn en niet conform
de wens/het belang van vader;
c) onzorgvuldig is geweest in zijn communicatie met de vader van klaagster en met
klaagster als eerste contactpersoon;
d) besloten heeft om zonder legitieme reden de wens/machtiging van vader voor klaagster
als eerste contactpersoon te negeren en moeder de status van eerste contactpersoon
te geven;
e) onterecht een beroep heeft gedaan op het medisch beroepsgeheim;
f) )niet de verantwoordelijkheid heeft genomen als beheerder van het medisch dossier
van vader.
4.2 De internist heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren
en de klacht niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht
wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de internist het college verzocht de klacht
ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder voor zover nodig verder in op de standpunten van
partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college zal als eerste beoordelen of klaagster ontvankelijk is in de
klachtonderdelen a, b en d tot en met f, omdat deze klachtonderdelen betrekking
hebben op de behandeling van de vader. Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft klaagster
een eigen belang op het gebied van de individuele gezondheidszorg, zodat het college
die klacht afzonderlijk zal beoordelen.
5.2 In artikel 65 lid 1 sub a Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) is vastgelegd dat een klacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks
belanghebbende. Bij een rechtstreeks belanghebbende dient in de eerste plaats te worden
gedacht aan de patiënt van een zorgverlener.
5.3 Ook anderen dan de patiënt kunnen als rechtstreeks belanghebbende(n) worden
aangemerkt. Tot die anderen behoren bijvoorbeeld de naaste betrekkingen van de patiënt,
waaronder zijn te verstaan zijn naaste bloed- en aanverwanten. Wanneer een patiënt
zelf in staat is een klacht in te dienen, is een naaste betrekking slechts klachtgerechtigd
voor zover hij door het handelen of nalaten van een zorgverlener is geschaad in een
eigen belang op het gebied van de individuele gezondheidszorg.
5.4 In de situatie dat de patiënt zelf niet (meer) in staat is een klacht in
te dienen,
hetzij vanwege zijn overlijden, hetzij omdat hij niet (meer) in staat is of bemoeilijkt
wordt zijn belangen op dit punt behoorlijk waar te nemen, bijvoorbeeld als gevolg
van zijn ziekte of wilsonbekwaamheid, kan een naaste betrekking als rechtstreeks belanghebbende
worden aangemerkt. Het recht van een naaste betrekking om een klacht in te dienen
ten aanzien van een medische behandeling van een wilsonbekwame patiënt berust niet
op een eigen klachtrecht van de naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is
afgeleid van de in het algemeen veronderstelde wil van de patiënt.
5.5 Voor het antwoord op de vraag of een nabestaande rechtstreeks belanghebbend
is moet aansluiting worden gezocht bij de vertegenwoordigingsregeling van artikel
7:465 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW). Als de patiënt een levensgezel had, is deze klachtgerechtigd
en als deze ontbreekt een ouder, kind, broer, zus, grootouder of kleinkind van de
patiënt.
5.6 Normaal gesproken wordt bij een door een nabestaande ingediende klacht
aangenomen dat de nabestaande de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt.
Bijzondere omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat aanleiding bestaat te twijfelen
of de nabestaande daadwerkelijk de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt.
5.7 Het college acht voornoemde bijzondere omstandigheden hier aanwezig.
5.8 Uit de overgelegde stukken en met name uit de hiervoor geciteerde
dossieraantekeningen blijkt dat er tweespalt bestond binnen de familie over de vraag
of de vader van klaagster nog in staat moest worden geacht om een revalidatietraject
in te gaan of dat hij naar een verpleeghuis moest worden overgeplaatst. De echtgenote
van de vader van klaagster en hun zoon stonden hier anders in dan de twee dochters.
De echtgenote en de zoon waren van mening dat de vader gelet op zijn gezondheid en
de benodigde zorg niet meer thuis kon verblijven. De dochters waren van mening dat
de gezondheidstoestand van de vader dat nog wel toeliet. Na een gesprek met de klinisch
geriater op 8 april 2019 heeft klaagster tegen de verpleging gezegd het gevoel te
hebben dat haar moeder en broer hadden ‘gewonnen’.
5.9 Klaagster heeft op 12 april 2019 verzocht om inzage in het medisch dossier
van de vader van klaagster; zij heeft toen de verpleging medegedeeld dat haar vader
daarmee zou instemmen. Naar aanleiding van het verzoek van klaagster is een geriater
verzocht om te onderzoeken of de vader van klaagster in staat was om de inhoud en
de impact van deze vraag van klaagster te overzien en te onderzoeken of hij met deze
vraag van klaagster kon instemmen. Uit het gesprek dat de geriater had met de vader
van klaagster bleek dat hij geen idee had waar het over ging en verwees hij de geriater
voor bespreking van deze vraag door naar zijn echtgenote. De geriater heeft na het
gesprek geconcludeerd dat de vader van klaagster niet bekwaam was om zijn dossier
in te zien en dat hij niet de vraag overzag over de inzage die klaagster wenste. Vast
is komen te staan dat de moeder van klaagster nadien duidelijk te kennen heeft gegeven
dat zij geen toestemming gaf voor inzage in het dossier door de dochter(s). Ook uit
het vorenstaande blijkt van de tweespalt binnen de familie.
5.10 Waar het in de kern om gaat, is of klaagster met het indienen van de klacht
bij het college de wil van haar vader vertegenwoordigt. Uit het uitgebreide medisch
dossier, de overige stukken en het verhandelde ter zitting kan niet worden afgeleid
dat de vader van klaagster ontevreden was over zijn medische behandeling en dat hij
daarover een klacht had willen indienen. Direct na zijn overlijden heeft de moeder
van klaagster, op grond van artikel 7:465 lid 3 BW, de wettelijk vertegenwoordiger
van de vader, samen met de zoon nog een gesprek gehad met de klinisch geriater. Uit
dat gesprek is evenmin gebleken dat de moeder van klaagster ontevreden was over de
(medische) behandeling van haar overleden echtgenoot. Integendeel, de moeder van klaagster
heeft op 9 mei 2019 expliciet te kennen gegeven tevreden te zijn over de gang van
zaken.
5.11 Het college is gelet op het vorenstaande van oordeel dat klaagster niet
de wil van de vader vertegenwoordigt en zal haar daarom niet-ontvankelijk verklaren
met betrekking tot de klachtonderdelen a, b en d tot en met f. Deze worden om die
reden niet inhoudelijk besproken.
5.12 Het college zal vervolgens klachtonderdeel c bespreken, voor zover klaagster
de internist heeft verweten onvoldoende met haar te hebben gecommuniceerd.
5.13 Zoals uit het medisch dossier blijkt, heeft de internist veel tijd en moeite
gestoken in de communicatie met de familie van de vader van klaagster, waaronder klaagster
zelf. Als voorbeeld noemt het college het volgende. Omdat klaagster en haar zus niet
wilden aansluiten bij een gesprek van verweerder met de moeder en broer van klaagster,
heeft de internist twee aparte gesprekken gevoerd met de familie. Die gesprekken gingen
over het verschil van mening ten aanzien van het al dan niet aangaan van een revalidatietraject
ten behoeve van de vader van klaagster. Ook uit andere delen van het medisch dossier
blijkt naar het oordeel van het college dat er telkens sprake is geweest van een uitgebreide
en zorgvuldige communicatie, ook naar klaagster toe.
Het college is gelet op het vorenstaande van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond
is.
Slotsom
5.14 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klaagster niet-ontvankelijk is in
haar klacht voor zover het betreft de onderdelen a, b en d tot en met f en dat klachtonderdeel
c ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “De feiten” van
de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in
elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster wil met haar beroep haar klacht in volle omvang door het Central
Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klaagster strekt ertoe dat het Centraal
Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De internist heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege
om het beroep van klaagster te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2025 is dat debat voortgezet.
4.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
Ook de verklaringen van de beide getuigen tijdens de terechtzitting in beroep leiden
niet tot een ander oordeel.
Het Centraal Tuchtcollege voegt aan het voorgaande het volgende toe. Vast staat
dat klaagster de eerste contactpersoon van haar vader is geweest. Anders dan klaagster
zowel in eerste aanleg als in beroep heeft aangevoerd, betekent het zijn van eerste
contactpersoon niet dat zij de wettelijk vertegenwoordiger van haar vader was dan
wel dat klaagster beslissingsbevoegd was om namens hem beslissingen te nemen over
de zorg en/of behandeling van haar vader.
4.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht van klaagster faalt en
het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en A.S. Gratama, leden-juristen en R.H.H. Bemelmans, en
I.K. van Groeningen, leden-beroepsgenoten, en bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.