ECLI:NL:TGZCTG:2025:54 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2524
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:54 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-04-2025 |
Datum publicatie: | 02-04-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2524 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een verpleegkundig specialist. De moeder van klaagster verbleef in een verpleeghuis waar de verpleegkundig specialist werkt. Bij moeder was sprake van ernstig chronisch leverfalen en een dementieel syndroom. Moeder was vanaf begin juni 2022 niet meer goed aanspreekbaar. Ongeveer een week later is zij overleden. Klaagster verwijt de verpleegkundig specialist dat zij klaagster ten onrechte niet als wettelijk vertegenwoordigster heeft aangemerkt, klaagster niet voldoende heeft geïnformeerd over de behandeling van haar moeder, haar moeder een verkeerde medische behandeling heeft laten ondergaan en haar moeder tegen haar wil medicatie heeft toegediend. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster niet ontvankelijk in de klacht voor zover deze ziet op de periode vóór begin juni 2022 en oordeelt dat de klacht voor het overige ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt de klacht over de hele periode en komt tot de conclusie dat de verpleegkundig specialist geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2524 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigden: C. en mr. P.J.J. Oosterling,
tegen
I., verpleegkundig specialist algemene gezondheidszorg,
werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. F. Westenberg, advocaat te Hoorn.
1. Verloop van de proceure
A. – hierna klaagster – heeft op 22 november 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege
te Amsterdam tegen I. – hierna de verpleegkundig specialist – een klacht ingediend.
Bij beslissing van 7 juni 2024, onder nummer A2023/6640, heeft dat college geoordeeld
dat klaagster deels niet kan worden ontvangen in de klacht, en dat de klacht voor
het overige ongegrond is. Klaagster is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing.
De verpleegkundig specialist heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak
is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 februari 2025 2025 tegelijk
behandeld met de zaak C2024/2523. De zaken zijn niet gevoegd. Op de zitting zijn verschenen
klaagster, bijgestaan door haar gemachtigden, en de specialist ouderengeneeskunde,
ook bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben vragen van het Centraal Tuchtcollege
beantwoord en hun standpunten nader toegelicht. Mr. Oosterling heeft dat gedaan aan
de hand van spreekaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij
heeft overhandigd. Het Centraal Tuchtcollege is anders dan het Regionaal Tuchtcollege
van oordeel dat klaagster ook ontvankelijk is voor zover haar klachten zien op de
periode voor 9 juni 2024. In zoverre slaagt het beroep van klaagster. Maar het beroep
van klaagster leidt niet tot het oordeel dat de klacht van klaagster gegrond is. Hierna
ligt het Centraal Tuchtcollege dat toe.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“3. De feiten
3.1 De moeder van klaagster (hierna: de moeder) werd op 9 mei 2022 opgenomen
op afdeling E. van verpleeghuislocatie F. van Stichting G. (hierna: het verpleeghuis).
De verpleegkundig specialist was vanaf de opname van de moeder in het verpleeghuis
de regiebehandelaar van moeder.
3.2 De moeder had aan klaagster een algemene volmacht verleend, getekend op
8 februari 2022, om haar te vertegenwoordigen voor het geval zij daartoe zelf tijdelijk
of blijven niet meer toe in staat zou zijn.
3.3 Moeder was verpleegbehoevend in verband met ernstig chronisch leverhalen.
Daarbij was er sprake van een dementieel syndroom met vasculaire kenmerken, dat mogelijk
versterkt werd door de recidiverende hepatische encefalopathie (terugkerende tijdelijke
verminderde hersenfunctie door leverschade).
3.4 Kort na de opname in het verpleeghuis, van 10 mei 2022 tot en met
13 mei 2022, werd moeder opgenomen op de MDL-afdeling van het H.-Ziekenhuis in B.
(hierna: het ziekenhuis) in verband met verwardheid en sufheid. In het ziekenhuis
kreeg moeder lactulose klysma’s toegediend in verband met encefalopathie. Ook bleek
er sprake te zijn van hyperkaliemie (te veel kalium in het bloed).
3.5 Op 17 mei 2022 heeft de verpleegkundig specialist met moeder een kennismakingsgesprek
gevoerd, waarbij gesproken werd over de klachten die moeder ervoer en hoe moeder aankeek
tegen ziekenhuisopnames. Moeder liet weten de behandelingen te willen voor haar dochter
(klaagster).
3.6 Van 22 mei 2022 tot en met 25 mei 2022 was moeder opnieuw opgenomen in het
ziekenhuis in verband met hepatische encefalopathie en hyperkaliemie.
3.7 Op 27 mei 2022 ging de verpleegkundig specialist bij moeder langs omdat er
sprake zou zijn van rectaal bloedverlies. Tijdens de visite heeft de verpleegkundige
specialist met moeder gesproken over ziekenhuisopname. De moeder gaf aan dat zij nu
niet weer naar het ziekenhuis ingestuurd wilde worden.
3.8 In de nacht van 28 op 29 mei 2022 is moeder in de badkamer gevallen. De dienstdoende
arts constateerde een kneuzing en een hematoom aan de knie. Er werden geen aanwijzingen
gezien voor een fractuur. Er werd gestart met paracetamol (3dd 1000 mg).
3.9 Op 31 mei 2022 heeft de verpleegkundig specialist moeder herbeoordeeld na
de val. Zij kon zich vinden in de beoordeling van de arts. Moeder deelde mee dat zij
geen operatie wilde aan haar knie en niet naar het ziekenhuis wilde voor drainage
van de buik.
3.10 Tijdens de visite op 2 juni 2022 meldde de verzorging aan de verpleegkundig
specialist dat moeder veel pijn ervoer. Vanwege de slechte nierfunctie en leverfunctie
werden weinig opties gezien voor pijnmedicatie. De verpleegkundig specialist schreef
in overleg met de specialist ouderengeneeskunde een Butranspleister (5mcg/uur) voor.
3.11 Op 2 juni 2022 vond ook een beleidsgesprek plaats. Klaagster was hierbij
aanwezig en zij werd tijdens dit gesprek ondersteund door haar persoonlijk begeleider.
Vanuit het verpleeghuis was de verpleegkundig specialist, de teamcoach en een verzorgende
aanwezig. Tijdens dat gesprek is besproken dat de gezondheidstoestand van moeder snel
verslechterde. Met instemming van klaagster werd afgesproken om moeder niet meer in
te sturen voor operatieve ingrepen en het beleid te richten op kwaliteit van leven.
Besproken werd om te starten met andere pijnstilling vanwege de pijn die moeder had.
Bij veranderingen in beleid of de gezondheidstoestand van moeder zou te allen tijde
met klaagster worden overlegd.
3.12 Op 3 juni 2022 is de verpleegkundig specialist samen met de specialist ouderengeneeskunde
bij moeder langsgegaan om de knie te beoordelen en te vragen hoe het met haar ging.
3.13 Vanaf 5 juni 2022 is in overleg met de specialist ouderengeneeskunde naast
de pleister gestart met een andere pijnstiller, Temgesic (0,2 mg tablet). Deze pijnstiller
werd “zo nodig” voorgeschreven. Vanaf 6 juni 2022 werd ook de paracetamol als zo nodig
voorgeschreven.
3.14 Vanaf 9 juni 2022 is in het dossier genoteerd dat moeder niet meer goed
aanspreekbaar was.
3.15 Op 9 juni 2022 vond een gesprek plaats tussen klaagster, bijgestaan door
een kwaliteitsverpleegkundige, de verpleegkundig specialist en de specialist ouderengeneeskunde.
Besproken werd dat moeder verminderd aanspreekbaar was, mogelijk door een electrolytenstoornis.
Verder werd besproken om moeder niet meer in te sturen voor behandelingen in het ziekenhuis.
3.16 Op 10 juni 2022 heeft de verpleegkundig specialist met klaagster besproken
dat moeder binnenkort zal komen te overlijden. Klaagster stemde ermee in dat bij tekenen
van pijn morfine kon worden gegeven en bij tekenen van angst dormicum. Op 13 juni
2022 heeft klaagster aan de zorg doorgegeven dat morfine op vaste tijden mocht worden
toegediend en op 14 juni 2022 ging zij akkoord met het toedienen van dormicum op vaste
tijden.
3.17 Op 15 juni 2022 is de moeder van klaagster overleden.
4. De klacht en de reactie van de verpleegkundig specialist
4.1 Klaagster verwijt de verpleegkundig specialist samengevat dat zij:
a) klaagster ten onrechte niet als wettelijk vertegenwoordigster heeft aangemerkt;
b) klaagster niet voldoende heeft geïnformeerd over de behandeling van moeder;
c) haar moeder een verkeerde medische behandeling heeft laten ondergaan;
d) haar moeder tegen haar wil medicatie heeft toegediend.
4.2 De verpleegkundig specialist heeft het college verzocht, voor zover de klacht
niet de bejegening van klaagster zelf betreft, klaagster niet-ontvankelijk te verklaren
en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. De verpleegkundig specialist stelt
dat zij altijd heeft gehandeld overeenkomstig de wensen en voorkeuren van de moeder
van klaagster. Voor zover het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft
de verpleegkundig specialist het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 Klaagster is in ieder geval ontvankelijk in de klachtonderdelen a) en b).
Deze klachtonderdelen zien op de bejegening van klaagster, tijdens de opname van de
moeder.
5.2 Wat betreft de klachtonderdelen c) en d) overweegt het college als volgt.
Deze klachtonderdelen zien niet op de bejegening van klaagster, maar op de medische
behandeling van de moeder. Tussen partijen staat niet ter discussie, en zo blijkt
ook uit de aantekeningen in het medisch dossier, dat moeder vanaf 9 juni 2022 niet
meer aanspreekbaar was en zij daarom haar wil niet meer (in voldoende mate) kon bepalen
en/of uiten. Vanaf dat moment trad klaagster op als wettelijk vertegenwoordiger van
haar moeder. Over de periode vanaf 9 juni 2022 kan klaagster dus namens haar moeder
een klacht indienen.
5.3 In de periode voorafgaand aan 9 juni 2022 was moeder, zo staat tussen partijen
ook niet ter discussie, nog wilsbekwaam en kon zij zelfstandig beslissen over de behandeling
die zij wenste te ondergaan. Volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege
berust het recht van een naaste betrekking om een klacht in te dienen over de medische
behandeling van een overleden patiënt niet op een eigen klachtrecht van die naaste
betrekking. Het klachtrecht van de naaste betrekking wordt afgeleid van de in het
algemeen veronderstelde wil van de patiënt. De klager wordt verondersteld met zijn
klacht die wil uit te drukken. Daarbij is het in beginsel niet de taak van de tuchtrechter
om in een zaak als deze, waarin een naaste betrekking van een overleden patiënt een
klacht indient, ambtshalve te onderzoeken of deze inderdaad de wil van de overleden
patiënt vertegenwoordigt. Er kunnen echter bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding
geven om aan de juistheid van deze veronderstelling te twijfelen.
5.4 Naar het oordeel van het college is er van zulke bijzondere omstandigheden
sprake. Uit het medisch dossier en hetgeen tijdens de zitting is besproken kan niet
worden afgeleid dat de moeder ontevreden was over de medische behandeling en dat zij
daarover een klacht had willen indienen. Het beleid is steeds in overleg met moeder
vastgesteld en klaagster (zo acht het college aannemelijk) is daarover waar mogelijk
en waar nodig geïnformeerd. Gesteld noch gebleken is dat moeder informatie is onthouden
over (de gevolgen van) de behandeling die de verpleegkundig specialist haar zou hebben
voorgesteld, of zich anderszins feiten of omstandigheden zich hebben voorgedaan die
– indien moeder daarvan op de hoogte zou zijn geweest – zouden hebben geleid tot een
andere beslissing dan door moeder genomen. Dit betekent dat klaagster niet kan worden
ontvangen in de klachtonderdelen c) en d) voor zover deze betrekking hebben op de
periode vóór 9 juni 2022.
5.5 De klachtonderdelen c) en d) zullen dus, voor zover ze betrekking hebben
op de periode vóór 9 juni 2023, niet inhoudelijk worden besproken. Echter, ze komen
(toch) aan de orde voor zover ze betrekking hebben op de periode vanaf 9 juni 2022.
De criteria voor de beoordeling
5.6 De vraag is of de verpleegkundig specialist de zorg heeft verleend die van
haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende
verpleegkundig specialist. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor
de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
Klachtonderdeel a) niet aanmerken als wettelijk vertegenwoordiger
5.7 Klaagster was, zo is tussen partijen niet in geschil, in de periode dat de
moeder door de verpleegkundig specialist werd begeleid, de wettelijk vertegenwoordiger
van haar moeder. Haar verwijt dat zij niet als zodanig werd erkend, treft geen doel.
Uit het dossier en de toelichting tijdens de zitting, blijkt dat de verpleegkundig
specialist klaagster als zodanig heeft erkend en haar heeft geïnformeerd over de behandeling
van haar moeder. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) onvoldoende informeren
5.8 Klaagster vindt dat zij, ondanks haar positie als wettelijk vertegenwoordigster,
niet of onvoldoende is geïnformeerd over de (voorgenomen) behandeling van moeder en
niet (voldoende) is betrokken bij de beslissingen ten aanzien van deze behandeling.
5.9 Het college overweegt dat, hoewel klaagster de wettelijk vertegenwoordigster
was van moeder, dit niet maakt dat zij zonder meer bevoegd is om, naar eigen inzicht
en keuze, alle beslissingen over de behandeling te nemen c.q. om namens moeder op
te treden. Moeder was immers tot 9 juni 2022 in voldoende mate in staat om te beslissen
over de behandeling die zij wilde ondergaan. Deze behandeling werd en kon ook worden
besproken met moeder.
5.10 Vervolgens is de vraag of klaagster (al dan niet als wettelijk vertegenwoordigster)
in voldoende mate is geïnformeerd door de verpleegkundig specialist over de behandeling
en de keuzes die daarbij zijn gemaakt. Klaagster betwist dat, maar uit het dossier
blijkt dat er veelvuldig met haar is overlegd over de gekozen behandeling. Behalve
de beleidsgesprekken op 2 en 9 juni 2022, blijkt uit het dossier (onder meer) dat
op 13, 22 en 29 mei 2022 en 5 en 7 juni 2022 met klaagster contact is geweest over
de behandeling van moeder. Vanaf 9 juni 2022, toen moeder niet meer aanspreekbaar
was, is met klaagster regelmatig overlegd over het toedienen van pijnmedicatie. Tijdens
de zitting heeft de verpleegkundig specialist dat ook toegelicht, zonder daarin door
klaagster weersproken. Daarnaast, zo is ter zitting vastgesteld, had klaagster (onbeperkt)
toegang tot het (medisch) dossier, en kon zij zich daarom, naast de gesprekken met
de verpleegkundig specialist en andere zorgverleners, in voldoende mate op de hoogte
stellen van de behandeling van de moeder.
5.11 Het college begrijpt dat klaagster erkent dat zij door verweerster gedurende
de behandeling op de hoogte is gesteld, maar dat klaagster vindt dat dit intensiever
en vaker had moeten gebeuren. De verpleegkundig specialist heeft naar voren gebracht
dat zij en de specialist ouderengeneeskunde geprobeerd hebben om zo goed mogelijk
uitleg te geven maar dat zij er, achteraf gezien, kennelijk niet in zijn geslaagd
om voldoende duidelijk te maken hoe ziek moeder was en wat de wensen van moeder waren
over de behandeling. Zij werden daarbij ook ingehaald door de snelle achteruitgang
van moeder. De verpleegkundig specialist begrijpt dat klaagster zich overvallen voelde
tijdens het gesprek van 9 juni 2022, maar is van mening dat zij hebben geprobeerd
om klaagster zo goed mogelijk te begeleiden, ook door klaagster tijdens dat gesprek
te laten bijstaan door een patiëntvertrouwenspersoon. Het college is op grond van
de vastleggingen in het medisch dossier en de toelichting ter zitting van oordeel
dat de verpleegkundig specialist klaagster in voldoende mate heeft geïnformeerd. Klachtonderdeel
b) is daarom ongegrond.
5.12 Voor wat betreft de volgende twee klachtonderdelen beperkt het college zich
dus tot de periode vanaf 9 juni 2022.
Klachtonderdeel c) onjuiste medische behandeling
5.13 Klaagster verwijt de verpleegkundig specialist, in de kern genomen, dat
er is gestart met palliatieve sedatie, zonder moeder en klaagster hierover te informeren
en zonder daarvoor toestemming te hebben gevraagd en gekregen. Het inzetten van een
palliatieve sedatie blijkt volgens klaagster onder meer uit het toedienen van de combinatie
van de butranspleister en temgesic. Klaagster heeft verder naar voren gebracht dat
alternatieve proportionele behandelingen, zoals de lactuloseklysma’s, nog niet waren
uitgeput. Ook heeft moeder zich niet kunnen voorbereiden omdat een gesprek over palliatieve
sedatie werd geweigerd, maar is moeder in plaats daarvan bang gemaakt met een operatie
aan haar knie.
5.14 De verpleegkundig specialist stelt dat er geen palliatieve sedatie is toegepast.
Vóór 9 juni 2022 was er nog geen sprake van (het overwegen van) een palliatieve sedatie
en na 9 juni 2022 werd dit ook niet overwogen. Zij en de behandelaren werden min of
meer verrast door de zeer snelle vermindering van de conditie van moeder, waarna zij
al snel kwam te overlijden.
5.15 Het college overweegt dat het medisch dossier van moeder geen aanwijzingen
bevat dat op enig moment een palliatieve sedatie is ingezet. De verwijzing door klaagster
naar de pijnstillers butrans en temgesic is onvoldoende voor een ander oordeel, omdat
deze medicatie ook wordt voorgeschreven in het kader van pijnbestrijding. Het enkele
vermoeden van klaagster dat op enig moment zonder overleg is overgegaan op palliatieve
sedatie, is onvoldoende voor dit (vergaande) verwijt.
5.16 De overige in dit verband gemaakte verwijten behoeven daarom geen behandeling.
Er is geen sprake geweest van palliatieve sedatie, moeder is overleden aan de gevolgen
van ernstig leverfalen.
5.17 Ter zitting heeft klaagster dit klachtonderdeel aangevuld, inhoudende dat
zij vindt dat de verpleegkundig specialist de behandeling vanwege de complexe situatie
de behandeling eerder had moeten overdragen aan de specialist ouderengeneeskunde (‘opschalen’)
en dat zij ten onrechte heeft verzuimd om van deze mogelijkheid gebruik te maken.
5.18 De verpleegkundig specialist heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij
met de specialist ouderengeneeskunde een werkkamer deelt. Zij hadden daarom veelvuldig
overleg over de toestand en behandeling van moeder. Zij heeft haar zorgen gedeeld
met de specialist ouderengeneeskunde en inhoudelijk de gemaakte keuzes afgestemd.
Op basis van de overleggen heeft zij, in samenspraak met de specialist ouderengeneeskunde,
besloten om de behandeling vooralsnog niet over te dragen aan de specialist ouderengeneeskunde.
De verpleegkundig specialist heeft de specialist ouderengeneeskunde wel gevraagd aanwezig
te zijn bij het gesprek van 9 juni 2022 vanwege de toenemende complexiteit van de
medische situatie van de moeder.
5.19 Het college is van oordeel dat de verpleegkundig specialist op deze wijze
tijdig en in voldoende mate heeft overlegd met de specialist ouderengeneeskunde over
de behandeling van moeder en de daarbij gemaakte keuzes. Dat zij beiden hebben besloten
om de behandeling door de verpleegkundig specialist vooralsnog voort te zetten zonder
verder participatie door de specialist ouderengeneeskunde, acht het college begrijpelijk
en verdedigbaar. In ieder geval kan de verpleegkundig specialist hier geen (tuchtrechtelijk)
verwijt van worden gemaakt. Klachtonderdeel c) is daarom ook ongegrond.
Klachtonderdeel d) tegen wil moeder medicatie toegediend
5.20 Klaagster stelt dat de verpleegkundig specialist moeder tegen haar wil een
medische behandeling heeft opgedrongen, meer in het bijzonder dat zij haar dubbele
pijnstilling (butranspleister, temgesic en paracetamol) heeft toegediend die moeder
nimmer heeft gewenst, mede vanwege haar religieuze achtergrond.
5.21 De verpleegkundig specialist heeft dit verwijt verworpen. Zij heeft toegelicht
dat in het zorgdossier inderdaad enige keren is genoteerd dat moeder paracetamol weigerde,
en dat dit in die gevallen ook werd gerespecteerd. Op andere momenten was de pijn
zodanig dat moeder de aangeboden pijnstillers heeft aanvaard. De verpleegkundig specialist
heeft benadrukt dat nooit sprake is geweest van het tegen de wil toedienen van medicijnen,
een weigering werd in alle gevallen gerespecteerd.
5.22 Het college stelt vast dat in het medisch dossier is genoteerd dat het toedienen
van medicatie vanaf 9 juni 2022 steeds is afgestemd met klaagster. Klaagster stemde
in met het toedienen van morfine en dormicum. Van het toedienen van medicatie tegen
de wil van moeder, of in dit geval haar vertegenwoordiger, is dus geen sprake.
5.23 Ten overvloede overweegt het college dat ook niet kan worden vastgesteld
dat moeder in de periode vóór 9 juni medicatie heeft geweigerd. De enkele onderbouwing
dat klaagster de overtuiging had dat moeder, vanwege haar religieuze overtuiging,
bedoelde (combinatie van) pijnstillers consequent heeft geweigerd, is onvoldoende
voor een ander oordeel. Het is immers zeer wel denkbaar dat moeder in de laatste fase
van de behandeling (mede als gevolg van de eerdere val) zodanig veel pijn ervoer dat
zij de medicatie alsnog heeft geaccepteerd. Zeker nu de toestand van moeder in de
laatste dagen vanaf 9 juni 2022 vrij snel is verergerd, hetgeen uiteindelijk heeft
geleid tot haar overlijden op 15 juni 2022. Klachtonderdeel d) is daarom ook ongegrond.
5.24 Hetgeen overigens nog naar voren is gebracht door klaagster, leidt niet
tot een ander oordeel.
Slotsom
5.25 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klaagster deels niet-ontvankelijk
is in de klacht en dat de klacht voor het overige ongegrond is. ”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 3. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar klacht in
het geheel (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
4.2 De verpleegkundig specialist heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd.
Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klaagster te verwerpen.
Ontvankelijkheid
4.3 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege, zal het Centraal Tuchtcollege de klacht
van klaagster in het geheel beoordelen, dus ook voor wat betreft de periode vóór 9
juni 2022. Het Centraal Tuchtcollege is namelijk van oordeel dat geen sprake is van
bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om te twijfelen of klaagster met het
indienen van de klacht de wil van haar overleden moeder vertegenwoordigt. Uit het
dossier en de toelichting van partijen op de zitting in beroep blijkt dat klaagster
nauw betrokken was bij de zorg voor haar moeder. Zij was in ieder geval aanwezig bij
de beleidsgesprekken op 2 en 9 juni 2022, maar er is ook op 13, 22 en
29 mei 2022 en 5 en 7 juni 2022 contact met klaagster in haar hoedanigheid van wettelijk
vertegenwoordiger geweest over de behandeling van moeder. De enkele omstandigheid
dat uit het medisch dossier niet kan worden afgeleid dat de moeder ontevreden was
over de medische behandeling en dat zij daarover een klacht had willen indienen, is
onvoldoende om aan te nemen dat klaagster met het indienen van de klacht niet de wil
van haar overleden moeder vertegenwoordigt.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
en mondeling bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege
opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal
Tuchtcollege bestudeerd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een
keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op
3 februari 2025 is dat debat voortgezet.
4.5 Op grond van de stukken en dat wat door partijen over en weer op de zitting
in beroep nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat
het Regionaal Tuchtcollege de inhoudelijk behandelde klacht van klaagster terecht
ongegrond heeft verklaard. Dezelfde conclusie moet worden getrokken voor zover de
klacht betrekking heeft op de periode voor 9 juni 2022. Het Centraal Tuchtcollege
is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier
over. Het beroepschrift en verweerschrift, en de toelichting van partijen op de zitting
geven het Centraal Tuchtcollege wel aanleiding tot enkele aanvullende opmerkingen.
4.6 Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat uit het medisch dossier
en het verpleegkundig dossier blijkt dat klaagster als de wettelijk vertegenwoordiger
van haar moeder is erkend en dat zij is geïnformeerd over de behandeling van haar
moeder. Er is veelvuldig contact met klaagster geweest. Dat heeft weliswaar niet altijd
in persoon plaatsgevonden, maar waar nodig is klaagster telefonisch geïnformeerd.
Het Centraal Tuchtcollege begrijpt dat klaagster vindt dat zij intensiever en vaker
betrokken had moeten worden bij de behandeling van haar moeder. Zij heeft in beroep
nog naar voren gebracht dat zij is afgehouden van informatie en dat het contact bestond
uit éénrichtingsverkeer, waarbij aan haar alleen mededelingen werden gedaan. Het Centraal
Tuchtcollege overweegt dat klaagster als contactpersoon wel moest worden betrokken
bij de besluitvorming over het behandelbeleid, maar dat zij niet bij elk contactmoment
van de zorgverleners met moeder aanwezig hoefde zijn. Uit het dossier en de toelichting
op de zitting volgt dat veelvuldig met klaagster is overlegd over de gekozen behandeling
en dat klaagster onbeperkt toegang had tot het dossier van haar moeder, waardoor zij
zich in voldoende mate op de hoogte kon stellen van de behandeling. Dat klaagster
dit als eenrichtingsverkeer heeft ervaren, is heel vervelend, maar betekent niet dat
de verpleegkundig specialist tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Integendeel:
de informatievoorziening was naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dusdanig
ingericht dat recht is gedaan aan de betrokkenheid van klaagster bij haar moeder en
aan haar rol van contactpersoon. Verder blijkt uit het uitvoerig bijgehouden dossier
dat de verpleegkundig specialist niet is tekortgeschoten in het verlenen van de zorg
die van haar mocht worden verwacht. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat sprake
was van gewogen behandelbeslissingen. Al het voorgaande geldt naar het oordeel van
het Centraal Tuchtcollege ook voor de periode vóór 9 juni 2022.
4.7 Het voorgaande betekent dat ook het Centraal Tuchtcollege van oordeel is
dat de verpleegkundig specialist geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Het beroep van klaagster zal voor zover dat zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring
gegrond worden verklaard, de klacht voor zover betrekking hebbend op de periode vóór
9 juni 2022 ongegrond worden verklaard en het beroep voor het overige worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart het beroep gegrond voor zover het Regionaal Tuchtcollege klaagster niet-ontvankelijk
heeft verklaard;
verklaart de klacht voor zover betrekking hebbend op de periode vóór 9 juni 2022
ongegrond;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; T.W.H.E. Schmitz en
M.W. Zandbergen, leden-juristen en H.A. de Visser en D.E. Watson-Blommaert, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 2 april 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.