ECLI:NL:TGZCTG:2025:5 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2496

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:5
Datum uitspraak: 13-01-2025
Datum publicatie: 13-01-2025
Zaaknummer(s): C2024/2496
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater. De psychiater heeft samen met een gz-psycholoog een Pro Justitia-rapportage over klager opgesteld in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Klager wilde niet meewerken. Daardoor konden allerlei onderzoeksvragen niet worden beantwoord. Wel achtte de psychiater een persoonlijkheidsstoornis aanwezig bij klager. Volgens klager kon de psychiater niet komen tot deze vaststelling, omdat deze niet steunt op een gedegen onderzoek. Klager verwijt de psychiater dat hij toch een diagnose heeft opgenomen in de rapportage. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2496 van:
A., verblijvende in de Penitentiaire Inrichting B., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. T.D.D. Loeffen,
tegen
C., psychiater, destijds werkzaam te D., beklaagde in beide instanties, gemachtigde: mr. A.W. Hielkema.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 12 juli 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 26 april 2024, onder nummer Z2023/5903 heeft dat College klager kennelijk ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is op de terechtzitting van 2 december 2024 behandeld. Namens klager is zijn gemachtigde verschenen. Ook de psychiater is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
1. “De zaak in het kort
1.1 De psychiater heeft samen met een gz-psycholoog een Pro Justitia rapportage over klager opgesteld in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Klager wilde niet meewerken. Daardoor konden niet alle onderzoeksvragen worden beantwoord. Wel achtte de psychiater een persoonlijkheidsstoornis aanwezig bij klager. Volgens klager kon de psychiater niet komen tot deze vaststelling, omdat deze niet steunt op een gedegen onderzoek. Dat de psychiater dit toch heeft opgenomen in zijn rapportage verwijt klager hem.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat klager ontvankelijk is, maar dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 12 juli 2023;
- een brief van de secretaris van 13 september 2023;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 In het kader van een strafrechtelijk onderzoek verbleef klager van 8 oktober 2020 tot 17 november 2020 in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Hier werd door onder andere de psychiater, werkzaam in het PBC, onderzoek naar de geestvermogens van klager gedaan. Dit heeft geleid tot de Pro Justitia rapportage van de psychiater en een
gz-psycholoog van 8 januari 2021. In dit rapport wordt vermeld dat klager medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Het rapport is opgesteld aan de hand van diverse informatiebronnen, de contactmomenten die er met klager zijn geweest en observaties. Uit de bespreking van de onderzoeksvragen blijkt – kort samengevat – dat het onderzoek wel iets opgeleverd heeft, maar dat nader onderzoek is vereist om alle vragen te kunnen beantwoorden. Wel heeft de psychiater onder andere het volgende genoteerd:
“Dit alles leidt tot de conclusie dat er bij betrokkene sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek, te classificeren als een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast wordt een intellectuele beperking vermoed, mogelijk in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Tot slot is er vermoedelijk sprake van problematisch middelengebruik, waarvan de aard en omvang niet vastgesteld kan worden.”
3.2 Klager werd op 1 september 2021 door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien jaar. Ook werd aan hem de maatregel terbeschikking-stelling met dwangverpleging opgelegd. Klager is tegen dit vonnis in beroep gegaan. Het gerechtshof heeft de psychiater en de gz-psycholoog in februari 2023 opdracht gegeven tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek bij klager. Dit aanvullende onderzoek heeft geleid tot het rapport ‘Aanvullend onderzoek Pro Justitia’ van 20 april 2023. In het rapport staat dat klager wederom niet wilde meewerken aan het onderzoek.
4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Klager verwijt de psychiater het volgende. De psychiater heeft gesteld dat bij klager sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek zonder dat hij daartoe een gedegen onderzoek heeft verricht, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden zijn betrokken. Klager is van mening dat de psychiater meer terughoudend had moeten zijn met het formuleren van conclusies over klagers geestesgesteldheid in de rapportage.
4.2 Klager verzoekt om gegrondverklaring van zijn klacht en om een veroordeling van de psychiater in (een deel van) de proceskosten die klager heeft moeten maken.
4.3 De psychiater heeft het college verzocht de klager niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. In het aanvullend klaagschrift zou namelijk worden verwezen naar passages in de rapportage van 8 januari 2021 die zijn opgesteld door de gz-psycholoog en niet door de psychiater. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de psychiater het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. De psychiater is van mening dat zijn rapportage voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden.
4.4 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 De psychiater heeft naar voren gebracht dat klager niet-ontvankelijk is in de klacht, omdat die betrekking zou hebben op passages in het rapport die niet door hem zijn opgesteld. Het college deelt dit standpunt niet. In het aanvullend klaagschrift wordt niet alleen verwezen naar passages die door de gz-psycholoog zijn opgesteld, maar ook naar de bevindingen die afkomstig zijn van de psychiater. Het college acht klager daardoor ontvankelijk in zijn klacht tegen psychiater, voor zover de klacht betrekking heeft op het onderzoek dat door de psychiater is verricht.
De criteria voor de beoordeling
5.2 De vraag is of de psychiater gehandeld heeft zoals dat van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. De klacht heeft betrekking op de zorgvuldigheid en de juistheid van de totstandkoming en de inhoud van de Pro Justitia rapportage van 8 januari 2021, voor zover opgesteld door de psychiater. Uit de onderzoeksopzet volgt dat klager is onderzocht door een multidisciplinair team, bestaande uit onder meer een psychiater, een psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider. Tuchtrechtelijk is de psychiater alleen verantwoordelijk voor zijn eigen psychiatrisch onderzoek en niet voor dat van de andere betrokkenen, waaronder het psychologisch onderzoek.
Een Pro Justitia rapportage is een deskundigenrapportage. Hiervoor gelden op basis van vaste tuchtrechtspraak vaste criteria. Deze luiden als volgt:
1) het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het
berust;
2) het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de
voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3) in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
4) het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de
gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5) de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
Beoordeling vakkundigheid van de rapportage
5.2 De vijf genoemde criteria hebben betrekking op de vakkundigheid van de rapportage. Voor de rapportage van de psychiater geldt in dit verband het volgende.
Ad 1) Het rapport voldoet aan de voorwaarde dat het de feiten, omstandigheden en bevindingen bevat waarop het berust. Deze zijn allemaal terug te vinden in Deel I en Deel II van de rapportage.
Ad 2) De onderzoeksmethode/onderzoeksopzet is beschreven in hoofdstuk 2 en stuit niet op bedenkingen bij het college.
Ad 3) Het rapport bevat in Deel I en Deel II naar het oordeel van het college een inzichtelijke en consistente uiteenzetting van de gronden waarop de conclusies van het rapport steunen.
Ad 4) De gebruikte bronnen worden beschreven in hoofdstuk 2. Dat deze beschrijving onjuist of onvolledig zou zijn, is door klager niet gesteld en kan door het college ook niet worden vastgesteld. Dat betekent dat ook aan dit criterium is voldaan.
Ad 5) De psychiater is – voor zover kan worden vastgesteld – binnen de grenzen van zijn deskundigheid gebleven.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de totstandkoming van het rapport voldoet aan de vijf genoemde criteria.
Dan volgt nu een marginale toetsing van de conclusies van de rapportage van de psychiater. Beoordeeld moet worden of de conclusies – voor zover die konden worden getrokken uit het onderzoek – gedragen worden door rapportage. Naar het oordeel van het college is dit het geval. De conclusies van de psychiater, waaronder de vaststelling dat bij klager sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek, te classificeren als een persoonlijkheidsstoornis, zijn goed gemotiveerd en vinden voldoende steun in de rapportage. Anders dan klager stelt zit er geen discrepantie tussen de conclusie van de psychiater en die van de psycholoog. In Hoofdstuk 7. Forensische analyse en de beantwoording van de vraagstelling wordt door beiden een heldere uitleg gegeven hoe deze onderzoekers tot hun vaststelling en gezamenlijke conclusie over klagers persoonlijkheidsproblematiek zijn gekomen.
In de multidisciplinaire richtlijn ‘Persoonlijkheidsstoornissen’ (2012-2022) wordt verder aanbevolen om bij de diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen bij forensisch psychiatrische patiënten gebruik te maken van zoveel mogelijk uiteenlopende informatiebronnen. Dit heeft de psychiater zoveel mogelijk geprobeerd te doen. De van toepassing zijnde richtlijn ‘Psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken’ van de NVvP uit 2012 stelt het volgende: ‘Een psychiater kan en mag rapporteren over een weigerende verdachte. Primair moeten de beperkingen van het onderzoek worden beschreven en uitgaande van die beperkingen dienen slechts de vragen te worden beantwoord waar voldoende informatie over is’ (2012: p. 54). De psychiater heeft meermaals aangegeven wat de beperkingen van zijn onderzoek waren en tevens dat de eerder gestelde ruwe diagnostische schets niet verder verfijnd kan worden door de weigering van klager om mee te werken. Dit alles maakt dat de klacht niet kan slagen.
Slotsom
5.3 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager wil met zijn beroep zijn klacht in volle omvang door het Central Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De psychiater heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 december 2024 is het debat voortgezet.
4.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
Het Centraal Tuchtcollege voegt hier nog wel het volgende aan toe. In beroep voert klager aan dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht ook had moeten toetsen aan de richtlijn psychiatrische Diagnostiek van 1 januari 2015. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat klager deze stelling onvoldoende heeft uitgewerkt dan wel anderszins feitelijk heeft onderbouwd, zodat het Centraal Tuchtcollege hieraan voorbij gaat.
4.6 Het voorgaande betekent dat de klacht van klager faalt en het beroep zal worden verworpen.
4.7 Nu het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager verwerpt, komt het Centraal Tuchtcollege niet toe aan het verzoek van klager om de psychiater in de proceskosten te veroordelen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser en
A.S. Gratama, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en J.A.M. Rutgers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.