ECLI:NL:TGZCTG:2025:49 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2413

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:49
Datum uitspraak: 02-04-2025
Datum publicatie: 02-04-2025
Zaaknummer(s): C2024/2413
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ontzegging van het recht wederom in het register te worden opgenomen
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog heeft gedurende enkele maanden een behandelrelatie gehad met een cliënt die gedurende het behandeltraject verliefde gevoelens voor haar heeft ontwikkeld. Deze gevoelens worden vervolgens besproken in de therapie, waarna deze lijken te verdwijnen of in ieder geval minder aanwezig zijn. Als de gevoelens weer terugkomen, beëindigt de gz-psycholoog de behandelrelatie. Een dag na het beëindigen van de behandelrelatie is er op initiatief van de cliënt een e-mailwisseling tussen de cliënt en de gz-psycholoog. Een paar dagen later neemt de gz-psycholoog via WhatsApp contact op met de cliënt. Vanaf dat moment ontstaat er gedurende enkele maanden een intensief contact tussen de cliënt en de gz-psycholoog. Hierbij gaat het om frequent WhatsAppcontact, e-mails, het delen van privéfoto’s en drie persoonlijke afspraken, waarbij eenmaal de minderjarige dochter van de gz-psycholoog aanwezig is. Na die eerste maanden van intensief contact is er gedurende enkele jaren sprake van minder intensief en onregelmatig contact. De Inspectie verwijt de gz-psycholoog dat zij ernstig grensoverschrijdend heeft gehandeld en haar beroepsgeheim heeft geschonden. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klachtonderdelen over het grensoverschrijdend handelen en de schending van de geheimhoudingsplicht gegrond en heeft aan de gz-psycholoog de maatregel opgelegd van een voorwaardelijke ontzegging van het recht om opnieuw in het BIG-register te worden ingeschreven. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om de maatregel van ontzegging van het recht om opnieuw in het BIG-register te worden ingeschreven onder voorwaarden op te leggen. Verder is ook het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de gz-psycholoog door het zeer intensieve contact dat zij onderhield met de cliënt ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook heeft de gz-psycholoog naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege haar geheimhoudingsplicht geschonden door met de cliënt over andere cliënten te praten. Het Centraal Tuchtcollege komt tot het oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan ontzegging van het recht om opnieuw in het BIG-register te worden ingeschreven.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2413 van:
A., destijds gz-psycholoog,
destijds werkzaam te B.,
appellante, tevens verweerster in incidenteel beroep, beklaagde in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. M.P. Harten, advocaat te Rotterdam,
tegen
Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in beroep, tevens incidenteel appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigden: mr. A.A.B. Cornelissen en E.L. van Slooten, MBA.
1. De kern van de zaak
De gz-psycholoog heeft enkele maanden een behandelrelatie gehad met een cliënt die gedurende het behandeltraject verliefde gevoelens voor haar heeft ontwikkeld. De Inspectie verwijt de gz-psycholoog dat zij ernstig grensoverschrijdend heeft gehandeld door direct na het beëindigen van de behandelrelatie gedurende lange tijd intensief privécontact met de cliënt te onderhouden, onder andere via WhatsApp en door middel van persoonlijke afspraken. Daarnaast verwijt de Inspectie de gz-psycholoog dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door behandelinformatie over andere cliënten met de cliënt te delen.
Het Regionaal Tuchtcollege heeft beide klachtonderdelen gegrond verklaard en aan de gz-psycholoog de maatregel opgelegd van een voorwaardelijke ontzegging van het recht om opnieuw in het BIG-register te worden ingeschreven. De gz-psycholoog heeft tegen dit oordeel beroep ingesteld en de Inspectie heeft op haar beurt incidenteel beroep ingesteld tegen de opgelegde maatregel.
2. Verloop van de procedure
2.1 De cliënt heeft op 30 september 2021 een klacht ingediend tegen de gz-psycholoog bij het Regionaal Tuchtcollege in Den Haag. Op 23 december 2021 heeft een mondeling vooronderzoek plaatsgevonden, waar de gz-psycholoog is verschenen. Bij brief van 7 februari 2022 heeft de cliënt de klacht ingetrokken. Bij tussenbeslissing van 20 april 2022 heeft het Regionaal Tuchtcollege beslist dat de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend zou moeten worden voortgezet. Op grond van artikel 65d lid 3 Wet BIG is de Inspectie daarna aangemerkt als klager.
2.2 De gz-psycholoog is tegen deze beslissing in beroep gekomen. De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft bij beslissing van 3 oktober 2022 de gz-psycholoog niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. De gz-psycholoog heeft verzet aangetekend tegen die beslissing. Bij beslissing van 5 juli 2023 heeft het Centraal Tuchtcollege het verzet ongegrond verklaard.
2.3 Bij beslissing van 1 maart 2024 met nummer A2021/3509, heeft het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam het derde klachtonderdeel ongegrond verklaard, de eerste twee klachtonderdelen gegrond verklaard, aan de gz-psycholoog de maatregel van ontzegging van het recht om weer in het BIG-register te worden ingeschreven opgelegd en bepaald dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het bevoegde regionale tuchtcollege later anders mocht bepalen op de grond dat de gz-psycholoog voor het einde van de proeftijd van twee jaren zich niet heeft gehouden aan bijzondere voorwaarden.
2.4 De gz-psycholoog heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing. De Inspectie heeft een verweerschrift in beroep ingediend en daarin incidenteel beroep ingesteld. De gz-psycholoog heeft daarop gereageerd met een verweerschrift in incidenteel beroep.
2.5 De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 januari 2025 behandeld. De Inspectie was op de zitting aanwezig, vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Mr. Harten heeft bij aanvang van de zitting laten weten dat de gz-psycholoog niet in staat was om ter zitting te verschijnen. Partijen hebben vragen van het Centraal Tuchtcollege beantwoord en hun standpunten nader toegelicht. Zowel mr. Harten als mr. Cornelissen heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die aan de wederpartij en het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2.6 Het Centraal Tuchtcollege zal in het kader van de beoordeling eerst de inhoud van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege herhalen (onder 3. van deze uitspraak). Vanaf overweging 4. legt het Centraal Tuchtcollege uit hoe het eigen oordeel tot stand is gekomen.

3. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“3. Wat is er gebeurd?
3.1 De gz-psycholoog is van juni 2011 tot 6 januari 2023 als zodanig ingeschreven geweest in het BIG-register.
3.2 De cliënt is in de periode mei 2015 tot en met november 2015 in behandeling geweest bij de gz-psycholoog als onderdeel van zijn behandeling bij een psychiater. In september 2015 stuurt de cliënt een e-mail aan de gz-psycholoog, waarin hij aangeeft verliefde gevoelens voor haar te hebben ontwikkeld. Deze gevoelens worden vervolgens besproken in de therapie, waarna deze lijken te verdwijnen of in ieder geval minder aanwezig zijn. Als de gevoelens begin november weer terugkomen, beëindigt de gz-psycholoog de behandelrelatie op 9 november 2015. Zij draagt de behandeling over aan een collega binnen dezelfde praktijk. Een dag na het beëindigen van de behandelrelatie is er op initiatief van de cliënt een e-mailwisseling tussen de cliënt en de gz-psycholoog. Op 12 november 2015 neemt de gz-psycholoog via WhatsApp contact op met de cliënt, waarbij zij een vraag stelt over de e-mailwisseling. Vanaf dat moment ontstaat er gedurende enkele maanden een intensief contact tussen de cliënt en de gz-psycholoog. Hierbij gaat het om frequent WhatsAppcontact, e-mails, het delen van privéfoto's en drie persoonlijke afspraken, waarbij eenmaal de minderjarige dochter van de gz-psycholoog aanwezig is. Na die eerste maanden van intensief contact is er gedurende enkele jaren sprake van minder intensief en onregelmatig contact.
3.3 Op 6 januari 2023 is de gz-psycholoog doorgehaald in het BIG-register, omdat zij ervoor gekozen heeft de termijn voor de herregistratie te laten verlopen.
4. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog
4.1 De Inspectie verwijt de gz-psycholoog dat zij ernstig grensoverschrijdend heeft gehandeld bij een kwetsbare cliënt, door zonder afkoelingsperiode privécontact met deze voormalige cliënt aan te gaan en voort te zetten, ondanks dat de cliënt een aantal malen heeft aangegeven het contact te willen beëindigen. In dat contact werden - in hoeveelheid, tijdstippen, periode en wat inhoud betreft - grenzeloos WhatsAppberichten uitgewisseld. Het gaat om meer dan tienduizend appberichten in de eerste drie maanden. De berichten beginnen om 7:00 uur en eindigen na 24:00 uur. Zij gaan onder andere over gevoelens, relaties, thuissituaties, dagelijkse bezigheden en angsten van zowel de gz-psycholoog als de cliënt. Bovendien was er volgens de Inspectie interferentie met de overgedragen behandeling. Die was meermalen onderwerp van gesprek tussen de gz-psycholoog en de cliënt. Daarnaast sprak de gz-psycholoog volgens de WhatsAppberichten ook met de hoofdbehandelaar en de opvolgende behandelende gz-psycholoog over de cliënt. Bovendien heeft de gz-psycholoog behandelinformatie over andere cliënten met de cliënt gedeeld en aldus haar geheimhoudingsplicht geschonden.
Daarmee heeft de gz-psycholoog gehandeld in strijd met de professionele standaarden en dus met de zorg die zij ten opzichte van de cliënt had behoren te betrachten, aldus de Inspectie.
In het oorspronkelijke klaagschrift heeft de cliënt de gz-psycholoog ook seksueel grensoverschrijdend gedrag verweten.
4.2 De gz-psycholoog heeft aangevoerd dat in haar beleving geen sprake is geweest van grensoverschrijdend handelen. Zij heeft de behandeling tijdig overgedragen aan een collega. Het privécontact heeft pas plaatsgevonden na het beëindigen van de behandelrelatie. Het doel van het voortzetten van het contact was om een terugval van de voormalige cliënt in eenzaamheid en de daardoor veroorzaakte pijn te voorkomen. Zij wilde hem de gelegenheid geven te oefenen in het opbouwen van verbinding, met het doel dat hij dit ook zou kunnen opbouwen met anderen. Zij heeft dit besproken met de behandelende psychiater en de opvolgende gz-psycholoog. Die vonden dat volgens de gz-psycholoog een goed idee. Zij
heeft de voormalige cliënt de gelegenheid gegeven om te stoppen met het contact, maar hij wilde het contact dan toch telkens weer voortzetten.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 In artikel 47 lid 4 van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat in geval van doorhaling van een inschrijving in het register de betrokken zorgverlener aan tuchtrechtspraak onderworpen blijft voor handelen of nalaten gedurende de tijd dat de zorgverlener in het register ingeschreven stond. Nu de gz-psycholoog in de periode waar de klacht op ziet, ingeschreven was in het BIG-register, kan het college de klacht behandelen.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.2 De vraag is of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de destijds voor gz-psychologen geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
Eerste klachtonderdeel: grensoverschrijdend handelen
5.3 In het algemeen geldt binnen een behandelrelatie dat de cliënt of patiënt zich in een afhankelijke positie bevindt ten opzichte van de zorgverlener. Daarom mag vanuit een oogpunt van goede zorg van een vriendschappelijke of intieme relatie tussen beiden geen sprake zijn. Het is aan de zorgverlener om de grenzen van de behandelrelatie te bewaken. Dat uitgangspunt is voor gz-psychologen uitgewerkt in de beroepscode van het Nederlands Instituut van Psychologen (hierna: de beroepscode) uit 2015. Daarin is onder meer opgenomen dat psychologen respect tonen voor de fundamentele rechten en waardigheid van betrokkenen. Zij respecteren het recht van de betrokkenen op privacy en vertrouwelijkheid en bevorderen hun zelfbeschikking en autonomie (artikel 12). Ook vermeldt de beroepscode dat psychologen zich onthouden van gedragingen waarvan zij weten of redelijkerwijs kunnen voorzien dat deze het vertrouwen in de wetenschap van de psychologie, de psychologiebeoefening of in collega's kunnen schaden (artikel 18). In de beroepscode is ook opgenomen dat psychologen geen misbruik maken van hun psychologische kennis en vaardigheden of van het overwicht dat voortvloeit uit hun deskundigheid of positie (artikel 42). Verder dienen psychologen vermenging te vermijden van professionele rollen met niet-professionele rollen die elkaar zodanig kunnen beïnvloeden dat zij niet meer in staat kunnen worden geacht een professionele afstand tot de betrokkene(n) te bewaren of waardoor de belangen van de betrokkene(n) kunnen worden geschaad (artikel 52). Verder vermeldt de beroepscode dat psychologen zich bij het aangaan van een persoonlijke relatie na het beëindigen van de professionele relatie ervan vergewissen dat de voorgaande professionele relatie geen onevenredige betekenis meer heeft (artikel 55). Ook mogen zij niet verder doordringen in het privéleven van de betrokkene dan voor het doel van hun beroepsmatig handelen noodzakelijk is (artikel 57).
5.4 Vast staat dat er tussen de cliënt en de gz-psycholoog direct na het beëindigen van de behandelrelatie intensief contact is ontstaan. Dat contact verliep voornamelijk via WhatsApp, waarbij het regelmatig ging om honderden berichten per avond. Ook hebben de cliënt en de gz-psycholoog contact met elkaar gehad per e-mail. Naast deze contacten hebben zij elkaar drie keer in persoon ontmoet, waarvan eenmaal in het bijzijn van de minderjarige dochter van de gz-psycholoog. In de WhatsAppgesprekken en de e-mail wisseling valt te lezen dat de cliënt en de gz-psycholoog uitgebreid praten over de psychische problemen van de cliënt en over hoe hij hiermee om kan gaan, waarbij de gz psycholoog duidelijk gebruik maakt van haar professionele kennis. Bovendien benoemt en bespreekt de gz-psycholoog in de WhatsAppberichten uitgebreid haar persoonlijke drijfveren, haar gedragspatronen in eerdere relaties, haar gevoelens - ook die voor de cliënt - en haar angsten. Ook wordt gesproken over de therapie die de cliënt volgt bij de collega aan wie de gz-psycholoog de behandeling heeft overgedragen. De gz-psycholoog doet daarbij ook suggesties, bijvoorbeeld om de moeder van de cliënt mee te nemen naar de therapie.
5.5 Door meteen na de beëindiging van de behandelrelatie een intensief contact aan te gaan met de cliënt heeft de gz-psycholoog in strijd gehandeld met de hierboven benoemde beroepscode en daarmee de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening overschreden. De gz-psycholoog heeft verklaard dat zij zich hiervan bewust was en is, en ook dat zij toentertijd bekend was met de inhoud van de beroepscode. Dit blijkt ook uit de WhatsAppberichten, waarin zij verwijst naar de beroepscode. De gz-psycholoog heeft aangevoerd dat zij bewust en beredeneerd is afgeweken van de beroepscode, omdat zij dit in het belang van de cliënt vond. Zij heeft dit op een transparante wijze gedaan met medeweten en instemming van de behandelende psychiater en de opvolgende gz psycholoog, waarbij zij al het schriftelijke contact - het college begrijpt: de contacten via WhatsApp en e-mail - heeft gearchiveerd, aldus de gz-psycholoog.
5.6 Het college overweegt dat ook, of beter: juist, onder de door de gz-psycholoog geschetste omstandigheden de beroepscode leidend is. Afwijken van de normen in de beroepscode mag alleen onder heel bijzondere omstandigheden. De beroepscode vermeldt met zoveel woorden in artikel 3: "Als de uitzonderlijke situatie zich voordoet dat psychologen redenen hebben om af te wijken van de door de beroepscode voorgeschreven handelwijze, zonder dat er sprake is van tegenstrijdige codeartikelen zoals bedoeld in het vorige artikel, dan dienen zij de beroepsvereniging te raadplegen of een vakgenoot die niet rechtstreeks bij de professionele relatie is betrokken. Dit doen zij voordat zij beslissen over hun handelwijze. Als de genomen beslissing afwijkt van de beroepscode, moet deze grondig worden gemotiveerd. Uit de motivering moet blijken dat de handelwijze die strijdig is met bepaalde bepalingen van de beroepscode, wel in overeenstemming is met de overige bepalingen van de beroepscode en het resultaat is van een zorgvuldige belangenafweging."
Uit wat de gz-psycholoog heeft aangevoerd, blijkt niet dat zij de beroepsvereniging of een niet rechtstreeks bij de behandelrelatie betrokken vakgenoot heeft geraadpleegd. Het belang van de cliënt om te oefenen met het maken van verbinding kan ook niet als een goede reden gelden om af te wijken van de bepalingen van de beroepscode, omdat het bieden van die gelegenheid niet los kan worden gezien van de eigen (onbewuste) belangen van de gz psycholoog; op de zitting heeft zij ook verklaard dat zij in een glijdende schaal terecht is gekomen en dat zij zich met de kennis van nu heeft gerealiseerd dat zij in de reddersrol zat. De beroepscode is juist met het oog op situaties als die van de gz-psycholoog geschreven en haar handelwijze was bovendien niet in overeenstemming met de overige bepalingen van de beroepscode. Een belangrijk doel van de beroepscode is ook het voorkomen van vermenging van professionele en niet-professionele rollen, omdat de relatie tussen een psycholoog en een cliënt in aanleg ongelijk is en daardoor gemakkelijk kan leiden tot afhankelijkheid van de betrokkene. Dat is in dit geval ook gebeurd. De gz-psycholoog benoemt wel dat zij persoonlijke dingen met de cliënt deelt om het contact gelijkwaardiger te maken, maar uit de aard van de voorgaande behandelrelatie was van gelijkwaardigheid geen sprake. De cliënt benoemt ook een aantal keren zijn afhankelijkheid van de gz-psycholoog en wantrouwen over haar motieven. Juist omdat het hier gaat om een bekende valkuil is het van belang om de beroepscode in acht te nemen, die niet alleen is geschreven ter bescherming van de cliënt, maar ook ter bescherming van gz-psychologen. Dat in de relatie tussen de gz psycholoog en de cliënt sprake is geweest van rolvermenging heeft de gz-psycholoog zelf
ook onder woorden gebracht door het benoemen van haar positie als redder.
5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de gz-psycholoog de geldende professionele grenzen ernstig heeft overschreden. Zij heeft de behandelrelatie weliswaar correct beëindigd en de behandeling aan een andere gz-psycholoog overgedragen, maar niet gebleken is dat zij zich daarna, bij het aangaan van de persoonlijke relatie, ervan heeft vergewist dat de voorgaande professionele relatie geen onevenredige betekenis meer had. Gelet op de kort voor de beëindiging van de behandelrelatie opnieuw door de cliënt geuite verliefdheids gevoelens, die blijkens de WhatsAppwisseling ook daarna bleven bestaan, had de gz psycholoog behoren te begrijpen dat die behandelrelatie nog steeds een grote rol speelde. De naar zijn aard ongelijkwaardige behandelrelatie werkte duidelijk door in de persoonlijke relatie; door de inhoudelijke kennis van de gz-psycholoog had zij overwicht in de relatie en bleef de cliënt zich afhankelijk van haar voelen. Dit is des te kwalijker, omdat zij ook bemoeienis bleef houden met de behandeling door daarover met de cliënt en zijn behandelaren te spreken. Verder is de gz-psycholoog heel diep doorgedrongen in het privéleven van de cliënt door de zeer grote hoeveelheid WhatsAppberichten, die bovendien gedurende de eerste drie maanden vrijwel ononderbroken over en weer werden gestuurd en waarin heel vaak indringend gevoelens en andere kwesties werden geanalyseerd. Op de momenten dat de cliënt aangaf dat hij het contact liever wilde beëindigen, heeft de gz psycholoog deze gelegenheden niet aangegrepen om het contact daadwerkelijk te stoppen. Dat de cliënt terugkwam op zijn wens maakt dat niet verschoonbaar. Door het handelen van de gz-psycholoog heeft zij de cliënt in zijn autonomie en zijn recht op privacy geschaad en daarmee onvoldoende respect getoond voor zijn fundamentele rechten en waardigheid. Door haar handelwijze heeft de gz-psycholoog ook het vertrouwen in de psychologiebeoefening geschaad.
Tweede klachtonderdeel: schending beroepsgeheim
5.8 Het college stelt aan de hand van de berichtenwisseling vast dat de gz-psycholoog mededelingen aan de cliënt heeft gedaan over andere (al dan niet voormalige) cliënten van haar of van een tbs-afdeling waar zij stage had gelopen. Hoewel deze niet met naam en toenaam werden genoemd, heeft de gz-psycholoog naar het oordeel van het college wel te veel gedetailleerde informatie van sommige van deze cliënten met de cliënt gedeeld. Zo is de identiteit van één van de personen over wie zij zich uitlaat te herleiden via de pers en heeft zij zich onrespectvol uitgelaten over terbeschikkinggestelden. Dit kan de cliënt het gevoel hebben gegeven dat zij ook informatie over hem, zij het anoniem, met anderen zou kunnen delen. Dit past niet bij professioneel handelen.
5.9 Uit het voorgaande volgt dat het eerste en het tweede klachtonderdeel gegrond zijn.
Derde klachtonderdeel: seksueel grensoverschrijdend gedrag
5.10 Het college overweegt dat de cliënt de gz-psycholoog in zijn klaagschrift heeft verweten dat er zodanige gesprekken over seksuele handelingen hebben plaatsgevonden dat sprake is geweest van - zo begrijpt het college - seksueel grensoverschrijdend gedrag. De gz-psycholoog heeft dit tegengesproken en aan de hand van de berichtenwisseling heeft het college, buiten het feit dat het contact op zichzelf reeds grensoverschrijdend was, geen seksueel grensoverschrijdend gedrag kunnen vaststellen. De Inspectie heeft dit klachtonderdeel ook niet overgenomen. Dit klachtonderdeel is dan ook niet gegrond.
Maatregel
5.11 Bij het beantwoorden van de vraag of, en zo ja, welke maatregel passend en nodig is, vindt het college het volgende van belang.
5.12 Het gedrag van de gz-psycholoog valt haar ernstig te verwijten. Voor de veiligheid en het welzijn van cliënten is het noodzakelijk dat een zorgverlener de professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert en in acht neemt. Dit geldt in het bijzonder voor een gz psycholoog die werkzaam is in de geestelijke gezondheidszorg, vanwege de verhoogde kwetsbaarheid van de aan haar zorg toevertrouwde cliënten. In dit geval was de cliënt ook extra kwetsbaar. Hij had last van verschillende psychische problemen, waarvoor hij onder behandeling was van een psychiater. Bij de keuze van de maatregel moet in dit verband de preventieve werking het uitgangspunt zijn. De gedragingen van de gz-psycholoog zijn zodanig in strijd met wat van een integere en betrouwbare zorgverlener verwacht mag worden dat een beroepsbeperkende maatregel passend en aangewezen is. Daarbij geldt dat de gz-psycholoog, hoewel zij uiteindelijk wel heeft erkend dat zij in de reddersrol terecht is gekomen, er onvoldoende blijk van heeft gegeven dat zij inziet dat zij volstrekt onjuist en grensoverschrijdend heeft gehandeld, met potentieel schadelijke gevolgen voor de cliënt.
5.13 De gz-psycholoog heeft het college duidelijk proberen te maken dat zij oprecht en met de beste intenties voor de cliënt heeft gehandeld. Dit kan het college echter niet in haar voordeel meerekenen, omdat van haar als professionele gz-psycholoog juist verwacht werd dat zij, alvorens het contact voort te zetten, zich rekenschap zou geven van haar goede intenties voor de cliënt tegen het licht van haar eigen motieven. Zij had zich ervan bewust moeten zijn dat zij niet op deze wijze met haar cliënt in contact kon en mocht blijven. Als zij daadwerkelijk uitsluitend in het belang van de cliënt had willen handelen, zou zij het contact met hem direct na het overdragen van de behandeling hebben beëindigd.
5.14 Wel weegt het college in positieve zin mee dat de gz-psycholoog zich in deze procedure open, transparant en toetsbaar heeft opgesteld. Zo heeft zij zelf de complete berichtenuitwisseling aan het college overgelegd en is zij bij het mondelinge vooronderzoek en op de zitting verschenen om verantwoording af te leggen over haar handelwijze. Ook heeft zij verklaard dat zij van deze zaak heeft geleerd en niet nog eens dezelfde fout zou maken als een vergelijkbare situatie aan de orde zou zijn.

5.15 De gz-psycholoog staat op dit moment niet meer ingeschreven in het BIG-register. Dat betekent dat het opleggen van de maatregel van schorsing of doorhaling niet mogelijk is. Het college zal om die reden, en gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen, aan de gz-psycholoog de maatregel opleggen van ontzegging van het recht om opnieuw in het BIG-register te worden ingeschreven (artikel 48 lid 4 Wet BIG). Gelet op de relatief jonge leeftijd van de gz-psycholoog en wat onder 5.14 is overwogen, ziet het college aanleiding om de maatregel voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat de gz-psycholoog gedurende de proeftijd van twee jaar een behandeling bij een erkende leertherapeut zal volgen en daarbij de aanwijzingen opvolgt zoals hierna geformuleerd. Indien de gz-psycholoog een dergelijke therapie gaat volgen en goed afrondt, dan blijft daarmee de mogelijkheid bestaan om in haar toekomstige loopbaan desgewenst het beroep van gz-psycholoog uit te oefenen. Mocht zij niet voldoen aan de bijzondere voorwaarden, dan verliest zij definitief het recht om zich opnieuw als gz-psycholoog in het BIG-register in te schrijven. Uit artikel 48 lid 8 Wet BIG volgt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Publicatie
5.16 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere gz-psychologen mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.”
4. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten zoals die zijn vastgesteld en weergegeven door het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
5. Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
Omvang van de zaak in beroep
5.1 De gz-psycholoog is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege primair om de klacht alsnog in het geheel ongegrond te verklaren en subsidiair om te volstaan met een waarschuwing of met een gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel.
5.2 De Inspectie heeft verweer gevoerd en tevens incidenteel beroep ingesteld. Zij is van mening dat de opgelegde maatregel wettelijke grondslag mist en dat een verbod op weder inschrijving in deze situatie meer passend is. De gz-psycholoog heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om het incidenteel beroep van de Inspectie te verwerpen.
Inhoudelijke beoordeling
5.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk en mondeling bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal Tuchtcollege bestudeerd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op
22 januari 2025 is dat debat voortgezet.
5.4 Op grond van de stukken en dat wat door partijen over en weer op de zitting in beroep nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege terecht de eerste twee klachtonderdelen gegrond en het derde klachtonderdeel ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen van het college’ over de klachtonderdelen heeft overwogen hier over. Daarin heeft het Regionaal Tuchtcollege uitgebreid uiteengezet waarom de gz-psycholoog ernstig grensoverschrijdend heeft gehandeld en haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Hetgeen door de gz-psycholoog in beroep tegen deze overwegingen is aangevoerd kan dit oordeel niet wegnemen.
5.5 Over de maatregel oordeelt het Centraal Tuchtcollege anders dan het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat een voorwaardelijk verbod op weder inschrijving wettelijke grondslag mist en dat gelet op de ernst van de gegrond verklaarde verwijten niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan ontzegging van het recht om opnieuw in het BIG-register te worden ingeschreven. Hieronder legt het Centraal Tuchtcollege uit hoe dit oordeel tot stand is gekomen.
De maatregel
5.6 De Inspectie heeft in het incidenteel beroep naar voren gebracht dat in artikel 48 lid 7 Wet BIG is opgenomen dat enkel de maatregelen genoemd in het eerste lid onder d (schorsing) en f (doorhaling) voorwaardelijk kunnen worden opgelegd. De Inspectie vraagt zich af of een voorwaardelijk verbod op weder inschrijving wenselijk is in het kader van de rechtszekerheid, nu een wettelijke grondslag ontbreekt. Gelet hierop ziet zij niet in wat de grondslag is van haar toezicht op de naleving van de opgelegde voorwaarden. De gz-psycholoog is in dit geval immers niet meer werkzaam in de zorg en staat ook niet ingeschreven in het register. Tot slot lijkt het doel waarmee de voorwaardelijke maatregel werd opgelegd niet overeen te komen met de situatie van de gz-psycholoog, aldus de Inspectie. Indien een beroepsbeoefenaar voorwaardelijk is geschorst of doorgehaald, kan het beroep nog altijd worden uitgeoefend met inachtneming van de opgelegde voorwaarden. Het naleven van voorwaarden door de gz-psycholoog voor het geval zij zich weer zou willen inschrijven en het daarop toezien door de Inspectie, komt niet overeen met die situatie. De Inspectie stelt zich op het standpunt dat het daarmee in feite toelatingscriteria zijn voor het uitoefenen van het beroep.
5.7 Het Centraal Tuchtcollege volgt de Inspectie in haar betoog dat de maatregel van een voorwaardelijk verbod op weder inschrijving wettelijke grondslag mist en zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege op dat punt vernietigen. Daartoe overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.
Artikel 48, zevende lid, Wet BIG luidt:
‘De maatregelen, genoemd in het eerste lid, onder d en f, kunnen voorwaardelijk worden opgelegd en worden alsdan niet ten uitvoer gelegd dan nadat het college dat de maatregel heeft opgelegd, zulks heeft gelast op grond dat de betrokkene binnen een bij die oplegging te bepalen proeftijd van ten hoogste twee jaar een gestelde voorwaarde niet is nagekomen.’
Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat uit dit artikel volgt dat alleen de maatregelen van schorsing en doorhaling onder voorwaarden kunnen worden opgelegd.
5.8 Artikel 48, vierde lid, Wet BIG voorziet in de gevallen waarin een niet meer in het register opgenomen persoon tuchtrechtelijk wordt berecht ter zake van gedragingen, daterend uit de tijd dat hij ingeschreven stond:
‘In gevallen waarin de berechting plaatsvindt met toepassing van artikel 47, vierde lid, kan, in plaats van de in het eerste lid van het onderhavige artikel, onder f, bedoelde maatregel, als maatregel worden opgelegd een ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven.’
In plaats van de maatregel van doorhaling (die geen effect zou hebben als iemand niet in het register is ingeschreven) kan dan als maatregel worden opgelegd een ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven.
Voorts is in dit kader van belang het bepaalde in artikel 52 Wet BIG:
‘1. In gevallen waarin een der in artikel 48, eerste lid, onder e, f en g, tweede en vierde lid, omschreven maatregelen is opgelegd, kan, zo bijzondere omstandigheden zulks wettigen, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de betrokkene in de hem ontzegde bevoegdheid wordt hersteld dan wel dat de aan de betrokkene opgelegde beperkingen worden opgeheven, dat hij, tenzij een buiten de opgelegde maatregel staande weigeringsgrond aanwezig blijkt, wederom in het register zal kunnen worden ingeschreven onderscheidenlijk dat de voorwaarden die de betrokkene bij die maatregel werden gesteld, komen te vervallen.
2. In een besluit krachtens het eerste lid kunnen, al dan niet met een beperking tot een in dat besluit te bepalen proeftijd, voorwaarden worden gesteld, door de betrokkene, in het register ingeschreven staande, in acht te nemen. Indien blijkt dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan niet-naleving van een gestelde voorwaarde, kan, onder intrekking van dat besluit, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de opgelegde maatregel opnieuw van kracht wordt. In een besluit krachtens het eerste lid, dat aan betrokkene het recht verleent wederom in het register te worden ingeschreven, kan ook worden bepaald dat dit recht eerst zal ingaan zodra de betrokkene aan vooraf te vervullen bijzondere voorwaarden, in dat besluit omschreven, zal hebben voldaan.’
Anders dan in artikel 48, zevende lid, Wet BIG, wordt in bovenstaand artikel wel expliciet verwezen naar artikel 48, vierde lid, Wet BIG. De wetgever heeft gelet op al het voorgaande derhalve al voorzien in de mogelijkheid voor de beroepsbeoefenaar om na een doorhaling weer toegang te krijgen tot het register. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat sprake is van een limitatief stelsel van mogelijkheden om (opnieuw) in het BIG-register te worden toegelaten. Nu vast is komen te staan dat het opleggen van een voorwaardelijk verbod op weder inschrijving niet aan de orde kan zijn, moet het Centraal Tuchtcollege de vraag beantwoorden welke maatregel wel passend is.
5.9 De gz-psycholoog heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om in plaats van een verbod op weder inschrijving te kiezen voor een lichtere maatregel, zoals een waarschuwing. Voor de vraag of er ruimte bestaat voor het opleggen van een lichtere maatregel is doorslaggevend of het Centraal Tuchtcollege er vertrouwen in heeft dat de zorg met die lichtere maatregel voldoende gewaarborgd is. Het Centraal Tuchtcollege heeft bij de beraadslaging in de raadkamer overwogen of kan worden volstaan met een lichtere maatregel, maar komt tot het oordeel dat voornoemde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Het volgende acht het Centraal Tuchtcollege daarbij van belang.
5.10 In beroep heeft de gz-psycholoog onder meer aangevoerd dat zij bewust en beredeneerd is afgeweken van de Beroepscode, dat er sprake was van gelijkwaardigheid en geen afhankelijkheid van de cliënt, en dat de cliënt niet is geschaad door het contact met de gz-psycholoog, maar dat hij juist baat heeft gehad bij het contact. De gz-psycholoog heeft zich in beroep ook op het standpunt gesteld dat zij in geen enkel geval over de grenzen van de cliënt of over de grenzen van het betamelijke is gegaan. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege blijkt uit het beroepschrift in geen enkel opzicht dat de gz-psycholoog heeft gereflecteerd op haar handelen noch dat zij heeft geleerd van deze casus. De gz-psycholoog is niet op de zitting verschenen en het Centraal Tuchtcollege heeft haar daarom ook niet kunnen bevragen op haar reflecties naar aanleiding van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en hoe zij haar meer of minder nabije toekomst ziet.
Op de zitting bij het Regionaal Tuchtcollege heeft de gz-psycholoog verklaard dat zij zich niet heeft laten herregistreren, omdat er andere dingen op haar pad kwamen. Deze zaak zou niet van invloed zijn geweest op haar keuze om zich niet te laten herregistreren. In het beroepschrift en door haar gemachtigde ter zitting is echter naar voren gebracht dat de gz-psycholoog vanwege de tuchtprocedure haar werkzaamheden als gz-psycholoog heeft beëindigd en dat de handelwijze van het Regionaal Tuchtcollege haar alle plezier heeft ontnomen om nog langer als gz-psycholoog werkzaam te zijn. De gemachtigde heeft op de zitting geen eenduidig antwoord kunnen geven op de vraag of de gz-psycholoog zich weer zou willen laten herregistreren. Het Centraal Tuchtcollege acht het bij deze stand van zaken niet uitgesloten dat de gz-psycholoog op enig moment haar werkzaamheden als gz-psycholoog wil hervatten. Mede in dat verband acht het Centraal Tuchtcollege het zorgelijk dat de gz-psycholoog in haar beroepschrift het standpunt heeft ingenomen dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte een bijzondere voorwaarde heeft opgelegd in de vorm van behandeling bij een erkende leertherapeut. Volgens de gz-psycholoog heeft het Regionaal Tuchtcollege daarmee de grenzen van haar wettelijke bevoegdheden overschreden en bovendien is het niet aan het Regionaal Tuchtcollege om vast te stellen dat het noodzakelijk is dat de gz-psycholoog behandeld moet worden. Hiermee miskent de gz-psycholoog het bepaalde in artikel 48, zevende lid, Wet BIG en de inmiddels bestendige jurisprudentie van de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg.
5.11 Het Centraal Tuchtcollege komt alles overziend tot de conclusie dat het de gz-psycholoog nog steeds aan voldoende zelfinzicht ontbreekt. Weliswaar heeft zij enigszins gereflecteerd op de vraag hoe dit alles heeft kunnen gebeuren, maar zij blijft in beroep volharden dat zij correct en in het belang van de cliënt heeft gehandeld. De hierboven beschreven proceshouding van de gz-psycholoog in samenhang bezien met de aard, inhoud en duur van het intensieve contact dat de gz-psycholoog onderhield met de cliënt direct na het beëindigen van de behandelrelatie, alsmede de omstandigheid dat de gz-psycholoog op de momenten dat de cliënt aangaf dat hij het contact liever wilde beëindigen niet heeft aangegrepen om het contact daadwerkelijk te stoppen, maakt dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan een verbod op weder inschrijving. Hierbij weegt het Centraal Tuchtcollege ook de vastgestelde schending van het beroepsgeheim mee. De door de gemachtigde ter zitting aangehaalde jurisprudentie leiden het Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel.
5.12 Voor het geval de gz-psycholoog op de datum van deze uitspraak weer is ingeschreven in het BIG-register, legt het Centraal Tuchtcollege de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register op.
5.13 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
7. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
in het principaal beroep:
verwerpt het beroep;
in het incidenteel beroep:
vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover aan de gz-psycholoog de maatregel van voorwaardelijke ontzegging van het recht om weer in het BIG-register te worden ingeschreven;
en doet voor dat deel opnieuw recht:
ontzegt de gz-psycholoog het recht om opnieuw in het BIG-register ingeschreven te worden;
legt aan de gz-psycholoog, als zij op het moment van de uitspraak weer in het BIG-register is ingeschreven, de maatregel op van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register;
bepaalt dat deze beslissing zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, de Psycholoog en Medisch Contact met het
verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,
L.F. Gerretsen-Visser en E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en A. de Keijser en
F.D.F. Steenbakkers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 2 april 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.