ECLI:NL:TGZCTG:2025:47 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2616 verzet
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:47 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-03-2025 |
Datum publicatie: | 26-03-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2616 verzet |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager op dezelfde gronden als het Regionaal Tuchtcollege afgewezen, omdat de door klager geformuleerde klachten niet vallen onder de eerste tuchtnorm dan wel onder de tweede tuchtnorm. Klager is van deze beslissing in verzet gekomen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het verzet ongegrond. De door klager in het verzetschrift aangevoerde argumenten zijn onvoldoende concreet en steekhoudend om tot een ander oordeel dan de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege te komen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het verzetschrift van klager ongegrond. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing op het verzet in de zaak onder nummer C2024/2616 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, beklaagde in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 3 juli 2024 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 september
2024, onder nummer Z2024/7381 heeft de voorzitter van dat College klager kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard. Klager is van die beslissing in beroep gekomen.
De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft bij beslissing van 15 januari
2025 het beroep van klager afgewezen. Tegen deze beslissing heeft klager verzet aangetekend.
Het verzet is behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 12 maart 2025. Klager is tijdens deze zitting niet verschenen.
Het Centraal Tuchtcollege heeft na afloop van de mondelinge behandeling op
12 maart 2025 de zaak in raadkamer beoordeeld en in het openbaar mondeling uitspraak
gedaan. Wat hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beoordeling van het verzet
2.1 De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft in de beslissing van
15 januari 2025 het beroep van klager afgewezen, omdat de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege op goede gronden tot het oordeel is gekomen. De voorzitter van het Centraal
Tuchtcollege heeft de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege overgenomen.
2.2 Het Centraal Tuchtcollege heeft hierover in de beslissing van 15 januari
2025, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Beroepsgronden over de procedure
2.5 De voorzitter constateert dat de verwachtingen die klager heeft over de wijze
waarop een tuchtrechtelijke procedure dient te verlopen niet overeenstemmen met de
wettelijke bepalingen hierover.
Net als de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft ook de voorzitter van
het Regionaal Tuchtcollege de mogelijkheid om een zaak bij voorzittersbeslissing af
te doen. Op basis van artikel 67a Wet BIG kan onder meer van deze mogelijkheid gebruik
gemaakt worden als er sprake is van “kennelijke niet-ontvankelijkheid”. Het begrip
“kennelijk” betekent dat daarover in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. Wanneer
er wordt gekozen voor deze wijze van afdoening wordt in beginsel geen verweer gevraagd
en wordt er ook geen mondeling vooronderzoek en/of een mondelinge behandeling gepland.
In deze zaak heeft de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege wel aanleiding gezien
om klager een aantal aanvullende vragen te stellen. Deze heeft klager op 22 augustus
2024 uitgebreid beantwoord en deze reactie maakt deel uit van het procesdossier.
De voorzitter is op basis van alle dossierstukken van oordeel dat de procedure zoals
die heeft plaatsgevonden bij het Regionaal Tuchtcollege op geen enkel onderdeel strijdig
is met de wettelijke bepalingen en dat de elf beroepsgronden die klager hierover heeft
ingediend niet kunnen slagen.
Inhoudelijke beroepsgronden
a. Beroepsgronden die betrekking hebben op het handelen van verweerster tijdens
en na de contacten met klager
2.6 De beroepsgrond 1 tot en met 7, 9, 13, 15, 16 en 17 hebben alle betrekking
op de wijze waarop verweerster zich volgens klager jegens hem heeft opgesteld en de
gevolgen die dit voor hem heeft. De voorzitter is van oordeel dat de voorzitter van
het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft overwogen dat er geen sprake is geweest van
een behandelrelatie. De eerste tuchtnorm heeft (kort gezegd) betrekking op tekortschieten
ten opzichte van een patiënt of diens naaste betrekking. Nu er geen sprake was van
een behandelrelatie kan deze tuchtnorm niet van toepassing zijn. Op basis van de tweede
tuchtnorm kunnen gedragingen van een BIG-geregistreerde zorgverlener die niet zijn
begaan binnen een behandelrelatie tuchtrechtelijk worden getoetst wanneer sprake is
van gedragingen die een gevaar voor patiënten kunnen opleveren of die het vertrouwen
in de beroepsuitoefening ernstig kunnen schaden. Net als de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege is de voorzitter van oordeel dat schending van de tweede tuchtnorm ook
niet aan de orde is.
Het is duidelijk dat klager na het beëindigen door verweerster van het contact teleurgesteld
was en dat hij aan het contact het gevoel overhield dat hij misbruikt, opgelicht en
uitgebuit was. Verder neemt hij het verweerster kwalijk dat zij aangifte van stalking
heeft gedaan en dat zij het vertrouwen dat hij in haar had heeft geschaad. Het aangaan
of beëindigen van een (liefdes)relaties is echter bij uitstek een privékwestie. De
vraag of betrokkenen zich ten opzichte van elkaar wel of niet fatsoenlijk hebben gedragen
tijdens of na de relatie kan niet ter beoordeling worden voorgelegd aan de tuchtrechter.
De voorzitter heeft in het (omvangrijke) dossier geen enkele aanwijzing kunnen vinden
dat sprake is (geweest) van ernstige misdragingen die gevaar voor patiënten kunnen
opleveren en/of het vertrouwen in de beroepsuitoefening kunnen schaden.
b. Beroepsgrond over het handelen van de huisarts als zorgondernemer en het handelen
ten aanzien van een aantal patiënten
2.7 De beroepsgronden 8, 10, 11, 12 en 14 gaan over de wijze waarop verweerster
zich als huisarts heeft gedragen. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft
geoordeeld dat klager niet aangemerkt kan worden als rechtstreeks belanghebbende bij
de klachtonderdelen die gaan over het handelen van de huisarts als zorgondernemer
en de behandeling van individuele patiënten. De voorzitter is het hiermee eens en
sluit aan bij de overwegingen in punt 4.7 tot en met 4.9 van de beslissing van 12
september 2024. In aanvulling hierop merkt de voorzitter op dat uit het dossier op
geen enkele manier aannemelijk is geworden dat verweerster zich klachtwaardig heeft
gedragen als huisarts jegens patiënten en/of anderen.
Verzoeken
2.8 Klager heeft in zijn beroepschrift twaalf verzoeken opgenomen alsmede een
aansprakelijkheidsstelling. Deze verzoeken behoeven geen bespreking nu zij niet op
de wet zijn gebaseerd. Daarnaast hebben zij voor het merendeel op wensen die buiten
de bevoegdheden van een tuchtcollege vallen.
2.9 Naar het oordeel van de voorzitter zal het beroep van klager niet leiden
tot een andere beslissing dan die van het Regionaal Tuchtcollege. De voorzitter van
het Centraal Tuchtcollege zal het beroep van klager daarom afwijzen.”
2.3 Klager is het met deze beslissing niet eens. Klager heeft in zijn verzetschrift
zijn beroepsgronden herhaald en nog eens nader toegelicht.
2.4 De bespreking van het verzetschrift in raadkamer na de mondelinge behandeling
op 12 maart 2025 heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van
andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan de voorzitter van het
Centraal Tuchtcollege in de beslissing van 15 januari 2025. Klager heeft in zijn verzetschrift
onvoldoende concrete en steekhoudende argumenten aangevoerd die moeten leiden tot
het oordeel dat de beslissing van 15 januari 2025 niet in stand kan blijven.
2.5 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het verzetschrift ongegrond zal
worden verklaard.
3. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en A.S. Gratama, leden-juristen, en S.D. Kuiken en R.J.J.
de Ridder,
en leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.