ECLI:NL:TGZCTG:2025:46 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2081

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:46
Datum uitspraak: 17-03-2025
Datum publicatie: 17-03-2025
Zaaknummer(s): C2023/2081
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: De klacht tegen een vertrouwensarts is verjaard. Klager heeft bij het Regionaal Tuchtcollege een door hem als ‘pro‑forma klaagschrift’ geduid stuk ingediend. Hieruit blijkt niet de inhoud van de klacht en evenmin de feiten en omstandigheden waarop deze klacht is gebaseerd. Twee maanden later heeft hij een aanvulling op dit stuk ingediend. In dit stuk is beschreven welke verwijten klager de vertrouwensarts maakt en op welke feiten en omstandigheden hij deze verwijten baseert. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de klacht is ingediend na de verjaringstermijn en verklaart klager niet‑ontvankelijk in de klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. De Wet BIG biedt niet de mogelijkheid om door middel van een als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduid stuk als hier aan de orde de verjaringstermijn op te rekken.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2081 van
A., wonende in B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., arts, werkzaam in D.,
verweerster in beide instanties,
hierna: de arts,
gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.
1. Procesverloop
Klager heeft op 10 januari 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te ’s Hertogenbosch tegen de arts een door hem als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduid stuk ingediend. Op 13 maart 2023 heeft hij een aanvulling op dit stuk ingediend. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege te ’s Hertogenbosch heeft de klacht bij beslissing van 17 juli 2023, onder nummer H2023/5245, kennelijk niet ontvankelijk verklaard.
Klager heeft tegen die beslissing op tijd beroep ingesteld. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Het Centraal Tuchtcollege heeft nadien van klager nog aanvullende stukken ontvangen.
Op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 april 2024 is de behandeling van de zaak in beroep aangevangen, tegelijkertijd met de behandeling van de zaken C2023/2082 en C2023/2083. Tijdens die zitting heeft klager de wraking verzocht van R.C.A.M. Philippart, voorzitter, B.J.M. Frederiks en R.A. van der Pol, leden-juristen, en C.J. van der Hoeven, lid-beroepsgenoot. De wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege heeft dit verzoek op 5 juni 2024 op een openbare zitting behandeld. Bij beslissing van 3 juli 2024 heeft de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.

De zaak is vervolgens op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 december 2024 behandeld. Om roostertechnische redenen is het lid-jurist R.A. van der Pol vervangen door het lid-jurist R.H. Zuijderhoudt. Klager en de arts waren beiden op de zitting aanwezig. Klager werd bijgestaan mr. J. Bredius, de arts werd bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong en door een schrijftolk. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De overwegingen
2.1 De voorzitter wil als eerste zeggen dat het zeer te betreuren is voor klager dat hij zijn dochter kort na haar geboorte in 2012 niet of nauwelijks heeft gezien en dat hij zijn vaderschap ook daarna niet heeft kunnen invullen zoals hij dat zou hebben willen doen.
2.2 De voorzitter moet beoordelen of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Zij is van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Voor die beslissing is het volgende van belang.
2.3 Klager heeft op 9 januari 2023 een pro forma klaagschrift opgemaakt. Dit klaagschrift is op 10 januari 2023 bij het college binnengekomen. In dit pro forma klaagschrift heeft klager het volgende vermeld: ‘Er lopen heden dossierverzoeken en gesprekken met E./F. (toen G. en H. geheten) waardoor ik de feiten pas op een later moment in volle omvang uiteen kan zetten. Ik zal tijdig dit verzuim herstellen’.
Klager verwijt de arts dat haar werkwijze inzake de kwestie van zijn dochter I. (geboren in 2012) buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gegaan. Bij dit pro forma klaagschrift zat geen bijlage.
2.4 Op 13 maart 2023 heeft klager een klaagschrift met bijlagen opgemaakt, binnengekomen bij het college op 15 maart 2023. Uit het klaagschrift blijkt dat de klacht betrekking heeft op de gebeurtenissen na de geboorte in juli 2012 van de dochter van klager en zijn toenmalige echtgenote, met wie zijn relatie in die periode verslechterde.
De arts was in dienst van het G. (hierna: G.). Tussen 13 november 2012 en
22 februari 2013 deed het G. onderzoek naar de situatie van de dochter van klager. Op 11 januari 2013 werd de arts de nieuwe dossierhouder van dit onderzoek, waarna klager op 15 januari 2013 met haar kennis maakte. De arts en de persoon die haar assisteerde hebben toen volgens klager aan hem gevraagd om toestemmingsverklaringen te ondertekenen, zodat zij zelf informanten konden benaderen. Hiermee werd volgens klager de indruk gewekt dat oude toestemmingsverklaringen, gegeven aan de vorige dossierhouders, niet meer golden en er sprake was van een schone lei. Niets was minder waar, aldus klager, want in werkelijkheid bouwde de arts door op het reeds bestaande dossier. Ondanks dat klager in het eindgesprek in februari 2013 en zijn daaropvolgende e-mails de arts er nadrukkelijk op had gewezen dat de oude toestemmingsverklaringen niet zonder meer door haar konden worden gebruikt, is zij toch van het eerdere onderzoek uitgegaan en heeft zij haar verdere werkwijze daarop voortgezet dan wel gebaseerd. Klager verwijst naar de e-mail van de arts van 20 februari 2013 waaruit dit volgens hem blijkt. Op 16 februari 2013 heeft de arts haar conceptrapportage gedeeld met klager en zijn toenmalige echtgenote, terwijl het tweede gesprek tussen klager en de arts nog moest plaatsvinden. Verder verwijt klager de arts onder meer ook dat zij een voor klager ontlastend, onafhankelijk psychiatrisch rapport terzijde heeft geschoven. Op 27 februari 2013 heeft klager het definitieve onderzoeksrapport G. van de arts ontvangen. Volgens klager is dit rapport onzorgvuldig en ondeskundig en voldoet het niet aan de vijf criteria die volgens vaste rechtspraak in aanmerking worden genomen. Klager verwijt de arts dat zij met haar methode van onderzoek en wijze van rapporteren ver buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden. In totaal heeft klager veertien verwijten jegens de arts in zijn klaagschrift vermeld.
Volgens klager werd hij mede door het handelen van de arts als vader uitgesloten als opvoeder. Klager heeft niet alleen tegen de arts een klacht ingediend, maar ook tegen andere zorgverleners die destijds betrokken waren bij de gebeurtenissen.
2.5 De gemachtigde van verweerster heeft op 3 mei 2023 namens de arts gereageerd op het klaagschrift. Hij heeft aangevoerd dat de klacht gaat over werkzaamheden die de arts in 2013 heeft verricht, uiteindelijk leidend tot haar definitieve rapport. Klager heeft dit rapport op 27 februari 2013 ontvangen. De klacht van klager ziet op de inhoud van het rapport en op een aantal gebeurtenissen voorafgaande daaraan. Gezien de verjaringstermijn van artikel 65 lid 5 Wet BIG had klager, indien hij over de arts een klacht wilde indienen, dat uiterlijk 28 februari 2023 moeten doen. De genoemde termijn kan niet worden gestuit, want het gaat om een vervaltermijn. Het eerdere pro forma klaagschrift van klager voldeed niet aan de eisen die de wet aan een klaagschrift stelt – en was dus in die zin geen klaagschrift – en het verzuim door klager is niet binnen de vervaltermijn hersteld. De gemachtigde verzoekt de voorzitter namens de arts om te beslissen dat klager in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.6 Het college heeft geconstateerd dat verweerster sinds 6 januari 2023 niet meer als arts BIG-geregistreerd is.
Verjaring
2.7 De voorzitter overweegt dat in het tuchtrecht voor de gezondheidszorg een termijn van tien jaar geldt om te klagen over het handelen of nalaten van een zorgverlener. Deze termijn begint te lopen op de dag nadat dit handelen heeft plaatsgevonden of – als sprake is van nalaten – had moeten plaatsvinden. Na het verstrijken van deze tienjaarstermijn kan een klacht niet meer in behandeling worden genomen. Dit is een harde regel, waarvan ook niet kan worden afgeweken als de klager goede redenen had om de klacht zo laat in te dienen. De achtergrond van deze regel is dat het na meer dan tien jaar moeilijk is om nog vast te stellen wat er precies is gebeurd. Ook vindt de wetgever het niet redelijk dat een zorgverlener meer dan tien jaar later nog kan worden berecht voor een volgens een klager gemaakte fout.
2.8 Op 10 januari 2023 heeft het college een pro forma klaagschrift ontvangen. Uit het klaagschrift blijkt dat klager hiermee heeft beoogd om de termijn voor het indienen van een klacht veilig te stellen – zoals mogelijk in het bestuursrecht. Die mogelijkheid bestaat in het tuchtrecht voor de gezondheidszorg echter niet. Dit is ook vermeld in de brief die de secretaris op 27 februari 2023 aan klager heeft verstuurd.
In artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG is bepaald dat een klaagschrift niet alleen de klacht moet bevatten, maar ook de feiten en de gronden waarop de klacht berust. Hiervan is geen sprake in het pro forma klaagschrift. Hierin zijn geen feiten vermeld. Zo ontbreekt de datum of periode van het handelen dan wel nalaten van de arts. Ook staat er niet in waaruit dat handelen of nalaten zou hebben bestaan. Klager vermeldt zelf ook dat hij de feiten voor deze klacht pas op een later moment in volle omvang kan uiteenzetten. De secretaris heeft klager vervolgens de mogelijkheid geboden om de klacht aan te vullen. Dit aanvullende klaagschrift, waarin voor het eerst de feiten en gronden worden genoemd waarop de klacht berust, is vervolgens binnengekomen op 15 maart 2023.
2.9 Artikel 5 Tuchtrechtbesluit BIG bepaalt dat, indien het klaagschrift niet aan de eisen voldoet, het tuchtcollege de klager meedeelt in hoeverre het klaagschrift onvolledig is en de klager uitnodigt het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen. Dat is in dit geval ook gebeurd, omdat de secretaris niet uit het klaagschrift kon afleiden dat de klacht betrekking had op een periode van meer dan tien jaar geleden. Nu de wetgever heeft overwogen dat het niet redelijk is dat een zorgverlener na meer dan tien jaar nog met een klacht kan worden geconfronteerd, is de voorzitter van oordeel dat een dergelijke aanvulling – waar het gaat om de concrete verwijten aan het adres van de zorgverlener – nog binnen de verjaringstermijn van tien jaar moet worden ingediend. Als dat anders zou zijn, zou de termijn om een klacht in te dienen worden opgerekt en langer worden dan tien jaar.
2.10 Nu de klacht met de vermelding van de feiten en gronden op 15 maart 2023 is binnengekomen, is de klacht voor wat betreft de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden vóór 16 maart 2013 verjaard. De klacht ziet op de periode januari/februari 2013 en is dus in zijn geheel verjaard. Daarom is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van het geding
4.1 De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klager niet ontvankelijk verklaard, op de grond dat klager deze heeft ingediend na afloop van de termijn van tien jaren, als bedoeld in artikel 65, lid 5, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG). De klacht is daarmee verjaard en dus niet-ontvankelijk, aldus de voorzitter.
4.2 Klager is het niet eens met deze beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de zaak voor een inhoudelijke behandeling terug te wijzen naar het Regionaal Tuchtcollege.
4.3 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen.
Oordeel van het Centraal Tuchtcollege
4.4 Het Centraal Tuchtcollege is het eens met het oordeel van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht is ingediend na afloop van de verjaringstermijn en zal het beroep van klager daarom verwerpen. Hieronder wordt uitgelegd hoe het Centraal Tuchtcollege tot zijn oordeel is gekomen.
Overwegingen van het Centraal Tuchtcollege
4.5 In artikel 65, lid 5, Wet BIG, is bepaald dat de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift vervalt door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Na het verstrijken van deze tienjaarstermijn kan een klacht niet meer in behandeling worden genomen. Het gaat hier om een fatale termijn. Deze termijn kan dus niet worden opgeschort; ook niet wanneer de termijn is overschreden als gevolg van omstandigheden die buiten de schuld van de klager liggen. De achtergrond van deze regel is dat het na meer dan tien jaar moeilijk is om nog vast te stellen wat er precies is gebeurd. Ook vindt de wetgever het niet redelijk dat een zorgverlener meer dan tien jaar later nog kan worden berecht voor een volgens een klager gemaakte fout.
4.6 Gelet op de tekst van artikel 65, lid 5, Wet BIG, is duidelijk dat de vraag of in een concreet geval sprake is van verjaring door de Regionale Tuchtcolleges en door het Centraal Tuchtcollege ambtshalve moet worden getoetst. Dit betekent dat zij dit ook moeten doen, als door partijen geen beroep op verjaring wordt gedaan. Dat, zoals klager in beroep betoogt, de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege met haar brief de arts inhoudelijk op het spoor van verjaring heeft gezet, is dus niet relevant.
4.7 Klager heeft op 10 januari 2023 een door hem als ‘pro forma klaagschrift’ geduid stuk ingediend. Hierin is de naam en het BIG-registratienummer van de arts vermeld. Onder het kopje ‘Aan de klacht liggen de volgende feiten ten grondslag’ staat geschreven: ‘Er lopen heden dossierverzoeken en gesprekken met E./F. (toen G. en H. geheten) waardoor ik de feiten pas op een later moment in volle omvang uiteen kan zetten.
Ik zal dit verzuim tijdig herstellen.’ Verder staat in dit stuk alleen vermeld dat klager de arts verwijt dat haar werkwijze inzake de kwestie van zijn dochter buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gegaan. Bij dit ‘pro forma klaagschrift’ zat geen bijlage.
4.8 Uit dit stuk blijkt niet de inhoud van de klacht en evenmin de feiten en omstandigheden waarop deze klacht is gebaseerd. Zo is niet duidelijk welk verwijt klager de arts maakt, de tijd of periode van het handelen of nalaten van de arts en waaruit dat handelen of nalaten zou hebben bestaan. Dit stuk voldoet dan ook niet aan de eisen die in artikel 65, tweede lid, Wet BIG, gelezen in samenhang met artikel 4 Tuchtrechtbesluit BIG, aan een klaagschrift worden gesteld.
4.9 Op 13 maart 2023 heeft klager per mail een aanvulling op het stuk van 10 januari 2023 ingediend. Klager heeft pas in dit 27 pagina’s tellende stuk beschreven welke verwijten hij de arts maakt en op welke feiten en omstandigheden hij deze verwijten baseert. Uit dit laatste stuk blijkt dat alle veertien klachtonderdelen gaan over de inhoud en de wijze van totstandkoming van het door de arts begin 2013 opgestelde rapport. Dit laatste stuk voldoet, anders dan het stuk van 10 januari 2023, wel aan de eisen die in de Wet BIG en het Tuchtrechtbesluit BIG aan een klaagschrift worden gesteld.
4.10 Klager heeft het door hem bekritiseerde rapport op 27 februari 2013 van de arts ontvangen. De klacht ziet dus op de periode januari 2013 tot en met 27 februari 2013. Dat de klacht ook ziet op de periode daarna tot heden, zoals klager in beroep stelt, blijkt niet duidelijk uit het stuk van 13 maart 2023 en de daarin opgenomen klachtonderdelen. Klager heeft er in dit verband op gewezen dat hij op 5 juni 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege een aanvullende klacht tegen de arts heeft ingediend. Dit stuk is niet vermeld in de beschrijving in de beslissing van 17 juli 2023 van het verloop van de procedure in eerste aanleg en is door de voorzitter van dat college kennelijk niet meegenomen. Het maakt ook geen deel uit van het dossier van eerste aanleg dat het Centraal Tuchtcollege heeft ontvangen. Deze aanvullende klacht van 5 juni 2023 valt daarmee buiten het bestek van deze beroepsprocedure. Dit betekent dat de verjaringstermijn is gestart op 28 februari 2013 en dat het klaagschrift uiterlijk op 27 februari 2023 had moeten worden ingediend. Het stuk van 13 maart 2023 is na de verjaringstermijn ingediend. Klager heeft het als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduide stuk van 10 januari 2023 kennelijk ingediend met als enig doel om de termijn voor het indienen van een klacht veilig te stellen.
4.11 Het Centraal Tuchtcollege stelt net als de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege vast dat de Wet BIG niet de mogelijkheid biedt om door middel van een als ‘pro forma klaagschrift’ aangeduid stuk als hier aan de orde de verjaringstermijn op te rekken. De door klager aangehaalde jurisprudentie en artikel 5 Tuchtrechtbesluit BIG leiden het Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel. In deze laatste bepaling is opgenomen dat, indien het klaagschrift niet voldoet aan artikel 4 van dat besluit, het tuchtcollege de klager meedeelt, in hoeverre het klaagschrift onvolledig is en hem uitnodigt het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen. De secretaris van het Regionaal Tuchtcollege heeft klager in dit geval ook die mogelijkheid geboden. De mogelijkheid die het Tuchtrechtbesluit BIG biedt om een klacht aan te vullen neemt niet weg dat binnen de verjaringstermijn van tien jaar duidelijk moet zijn over welk concreet handelen of nalaten wordt geklaagd en wanneer dit heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 65, lid 5, van de Wet BIG vervalt de bevoegdheid immers om dit na verloop van tien jaar alsnog te doen. Een andere uitleg van de Wet BIG en het Tuchtrechtbesluit BIG zou betekenen dat de termijn om een klacht in te dienen zou worden opgerekt en langer dan tien jaar zou worden. Dat is, gelet op de wettekst en de hiervoor onder rechtsoverweging 4.5 beschreven achtergrond van de in de Wet BIG opgenomen verjaringstermijn, niet de bedoeling. Voor het door klager genoemde artikel 2, lid, van het Reglement van Orde van de Regionale Tuchtcollege geldt hetzelfde.
4.12 Klager betoogt in beroep nog dat de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege hem pas in de brief van 27 februari 2023, dus anderhalve maand na ontvangst van het ‘pro forma klaagschrift’, heeft uitgenodigd om de klacht aan te vullen en de feiten en gronden waarop deze berust te vermelden. Als de secretaris dit meteen bij de ontvangstbevestiging van het stuk van 10 januari 2023 had gedaan, had hij nog binnen de verjaringstermijn zijn verzuim kunnen herstellen. Volgens klager wordt hij door de vertraging bij het Regionaal Tuchtcollege als rechtzoekende in zijn rechten beknot.
4.13 Het Centraal Tuchtcollege volgt klager niet in dit betoog. Klager heeft tien jaar lang de mogelijkheid gehad om een klacht in te dienen. Het is aan hem om deze verjaringstermijn te bewaken, dat is niet de verantwoordelijkheid van het Regionaal Tuchtcollege. Uit het ‘pro forma klaagschrift’ van 10 januari 2023 kan worden afgeleid dat klager zich ook bewust was van de verjaringstermijn en van het feit dat het ‘pro forma klaagschrift’ niet aan de eisen voldeed. Hij heeft hierin immers aangekondigd het verzuim tijdig te zullen herstellen. De conclusie is dan ook dat klager door het handelen van de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege niet in zijn rechten is beknot, nog daargelaten dat de beperking van de bevoegdheid een klaagschrift in te dienen rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Daar komt nog bij dat in dit geval de secretaris niet kon weten dat de verjaringstermijn bijna was verstreken, omdat klager in het ‘pro forma klaagschrift’ niet had aangegeven wanneer het handelen waarover hij wilde klagen had plaatsgevonden.
4.14 Uit het vorenstaande volgt dat de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege voor de beoordeling van de vraag of de klacht binnen de verjaringstermijn van tien jaar is ingediend terecht is uitgegaan van het klaagschrift van 13 maart 2023. De voorzitter heeft daarmee ook terecht geoordeeld dat de klacht verjaard is en dus niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. Dit betekent dat het beroep van klager zal worden verworpen. Gelet hierop, ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om de zaak ter verdere behandeling en beoordeling terug te wijzen naar het Regionaal Tuchtcollege.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
wijst het verzoek om terugwijzing van de zaak naar het Regionaal Tuchtcollege af;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG geanonimiseerd zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter,
R.H. Zuijderhoudt en B.J.M. Frederiks, leden juristen, en C. van der Ham en
C.J. van der Hoeven, leden beroepsgenoten, bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 17 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.