ECLI:NL:TGZCTG:2025:44 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2552

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:44
Datum uitspraak: 17-03-2025
Datum publicatie: 17-03-2025
Zaaknummer(s): C2024/2552
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gz-psycholoog die in het kader van de afwikkeling van letselschade een onderzoek heeft gedaan naar eventuele cognitieve stoornissen bij klager en daarover een rapport heeft opgesteld. Klager verwijt de gz-psycholoog onder meer dat zij ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij een revalidatiecentrum en wezenlijke punten uit zijn verzoek om correctie en aanvulling van het rapport niet heeft willen opnemen in haar rapport. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2552 van
A., wonende in B. (C.), appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
D., gz-psycholoog, destijds werkzaam in E., verweerster in beide instanties, hierna: de gz-psycholoog.
1. Procesverloop
Klager heeft op 9 januari 2024 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht ingediend tegen de gz-psycholoog. Dat college heeft de klacht in zijn beslissing van 5 juli 2024, onder nummer Z2024/6804, kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft op 15 januari 2025, 20 januari 2025, 7 februari 2025 en 9 februari 2025 nog aanvullende stukken en digitale informatie van klager ontvangen. De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 februari 2025. De gz-psycholoog was daar aanwezig. Klager heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Hij heeft zijn pleitnota voorafgaand aan de zitting aan het college toegezonden. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Klager heeft een verkeersongeval gehad. In het kader van de afwikkeling van de letselschade heeft de GZ-psycholoog een onderzoek gedaan naar eventuele cognitieve stoornissen bij klager. Hiervan heeft zij een rapport opgesteld. De klacht heeft betrekking op het onderzoek en het rapport van de GZ-psycholoog.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
(…)
3. De feiten
3.1 Klager, geboren in 1960, heeft in 2011 een verkeersongeval gehad.
Bij de afwikkeling van de letselschade heeft neuroloog F. onderzoek gedaan naar de letselschade en voorgesteld een neuropsychologisch onderzoek te laten verrichten. Het onderzoek van neuroloog F. (conceptrapportage 2 oktober 2018) maakt deel uit van de stukken.
3.2 Op verzoek van de medisch adviseur optredend voor klager en de medisch adviseur van de verzekeraar is verweerster in 2018 verzocht een deskundigenbericht buiten rechte op te stellen met als doel na te gaan wat de eventuele cognitieve schade is bij klager die voortvloeit uit het ongeval van 24 mei 2011. Verweerster heeft op
12 december 2018 neuropsychologisch onderzoek bij klager verricht.
3.3 Verweerster heeft haar conceptrapportage van 18 februari 2019 aan klager gestuurd. Klager heeft per e-mail van 1 maart 2019 zijn correcties laten weten. Verweerster heeft klager geantwoord dat zijn e-mail als ‘sideletter’ bij het rapport werd gevoegd. Klager heeft per e-mail van 11 maart 2019 laten weten géén gebruik te willen maken van het blokkeringsrecht. Verweerster heeft op 9 april 2019 haar deskundigenbericht uitgebracht, deze maakt onderdeel uit van de processtukken.
3.4 Op 16 maart 2021 heeft verweerster een verzoek ontvangen om nadere stukken te bestuderen. Verweerster heeft op 7 juni 2021 laten weten dat de stukken bestudeerd zijn en er geen aanleiding voor haar was om haar conclusies in de rapportage van 9 april 2019 aan te passen.
4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog
4.1 Klager verwijt de GZ-psycholoog dat zij:
a) de beroepscode NIP (Nederlands Instituut van Psychologen 2015), onder andere artikel 15 en de richtlijn voor neuropsychologische expertise uit 2016 heeft geschonden;
b) onzorgvuldig en niet integer heeft gehandeld door geen informatie op te vragen vanuit Revalidatiecentrum G. van 2013 en 2014;
c) in haar rapportage de rapportage van G. buiten beschouwing heeft gelaten;
d) geen wezenlijke punten uit het correctie- en aanvullingsverzoek van klager heeft doorgevoerd in haar rapportage.
4.2 De GZ-psycholoog betwist de door klager gemaakte verwijten.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de GZ-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
5.2 In de klachtonderdelen a tot en met c verwijt klager de GZ-psycholoog kort gezegd dat zij niet zorgvuldig heeft gehandeld, informatie bij G. had moeten opvragen en deze informatie buiten beschouwing heeft gelaten.
5.3 Het college ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken.
Het is aan partijen die tot medische expertise besluiten, in de onderhavige situatie de medisch adviseurs optredend voor klager en de medisch adviseur van de verzekeraar, om de vraagstelling en medische informatie aan de deskundige voor te leggen. Verweerster mocht ervan uitgaan dat zij de relevante beschikbare informatie aangeleverd had gekregen. Uit de stukken blijkt ook niet dat klager het bestaan van meer medische informatie zelf heeft gemeld bij verweerster tijdens het onderzoek. Er rust geen verplichting op verweerster om medische informatie waarvan zij het bestaan niet kent op te vragen en in haar rapportage te betrekken.
Verweerster heeft, onder nummer 7, in haar rapport verwezen naar de rapportage van neuroloog F. over de door haar ontvangen informatie. Zij verwijst daarbij naar de op pagina vijf tot en met negen vermelde correspondentie in het rapport van neuroloog F. (5 november 2018). Dit acht het college niet verwijtbaar nu het rapport van verweerster in belangrijke mate samenhing met het rapport van de neuroloog en de opdracht daar deels een aanvulling op was.
Verweerster heeft in haar rapportage vermeld dat een intake heeft plaatsgevonden bij H., waaronder een neurospychologische screening en een multidisciplinair revalidatieprogramma bij G.. Het verwijt dat verweerster de informatie van G. buiten beschouwing heeft gelaten mist feitelijke grondslag. Verweerster heeft kennis genomen van de haar aangeleverde correspondentie. Dit betrof onder meer tien brieven van G. Deze correspondentie staat vermeld bij de stukken in het rapport van neuroloog F. op pagina acht en negen: “Correspondentie G.”. Dat klager uit de informatie van G. een andere conclusie trekt kan verweerster niet worden aangerekend.
Verweerster heeft zelfs na het uitbrengen van de rapportage nadere stukken die door de advocaat van klager, ruim twee jaar later, zijn toegestuurd nog bestudeerd en daarop gereageerd.
Voor zover klager tijdens het mondeling vooronderzoek verweerster verder heeft verweten dat zij niet zorgvuldig heeft gehandeld omdat zij niet heeft vermeld dat de BIG-registratie van een GZ-psycholoog ontbreekt in de aan verweerster ter beschikking gestelde stukken treft dit geen doel. Het college volgt verweerster dat een GZ-psycholoog pas sinds 1 januari 2021 de verplichting heeft het BIG-registratienummer te vermelden en overweegt overigens dat de omstandigheid dat een ander geen BIG-registratie vermeldt, verweerster niet tuchrechtelijk te verwijten is.
Het college is van oordeel dat verweerster conform de richtlijn van de neurologische expertise (versie november 2016) en de beroepscode van het NIP heeft gehandeld in deze situatie. Verweerster heeft kennisgenomen van de informatie van G. voor zover aanwezig in de aangeleverde stukken en deze meegenomen in haar rapportage.
5.4 In klachtonderdeel d verwijt klager verweerster dat zij de conceptrapportage niet heeft aangepast nadat klager zijn opmerkingen heeft gemaild op 1 maart 2019.
5.5 Het college overweegt dat het correctierecht bedoeld is om feitelijke onjuistheden in een rapport aan te geven. Dit kan bijvoorbeeld gaan over een onjuiste geboortedatum, verkeerd gespelde namen of onjuiste uitslagen. Het correctierecht strekt niet zo ver dat een betrokkene indrukken, meningen of conclusies kan laten corrigeren of verwijderen.
Klager heeft op 1 maart 2019 een e-mail aan verweerster gestuurd met opmerkingen in een bijlage en daarbij een aantal documenten gevoegd.
Naar aanleiding van die e-mail heeft verweerster diezelfde dag aan klager laten weten het woord ‘zij-instromer’ in de rapportage te laten vervallen en ‘als zij instromen’ te vermelden. Verweerster heeft verder laten weten dat klagers aanvullingen klagers zienswijze betreffen en deze als side-letter aan het conceptrapport wordt toegevoegd. Het college is van oordeel dat verweerster daarmee overeenkomstig de regels over het correctierecht heeft gehandeld en haar kan niet verweten worden dat zij volgens klager wezenlijke opmerkingen niet in de rapportage heeft verwerkt.
Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3 De klacht gaat over het neuropsychologisch onderzoek dat de gz-psycholoog bij klager heeft verricht in het kader van de afwikkeling van de letselschade die klager als gevolg van een verkeersongeval in 2011 zou hebben opgelopen. Klager kan zich niet vinden in de door de gz-psycholoog uitgebrachte rapportage en verwijt de gz psycholoog dat zij niet zorgvuldig heeft gehandeld.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van het in eerste aanleg over deze klacht door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege komt na bestudering van het rapport van de gz-psycholoog tot de conclusie dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de rapportage voldoet aan de relevante richtlijn en de relevante beroepscode en aan de eisen die volgens vaste jurisprudentie in het tuchtrecht aan een rapportage worden gesteld. Zo is duidelijk welke bronnen de gz-psycholoog voor haar onderzoek heeft geraadpleegd, dat zij beschikte over de informatie van revalidatiecentrum G. en deze bij haar onderzoek heeft betrokken. De gz-psycholoog is met het onderzoek binnen de grenzen van haar deskundigheid gebleven. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege zoals hiervoor onder 5.1 tot en met 5.5 weergegeven en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.
4.5 Voor zover klager zijn klacht in beroep heeft uitgebreid, merkt het Centraal Tuchtcollege op dat dit niet mogelijk is. Een klager kan alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep.
4.6 De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep dus moet worden verworpen.

5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter,
S.M. Evers en B.J.M. Frederiks, leden juristen, en F.D.F. Steenbakkers en
G.T.M. Mooren, leden beroepsgenoten, bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 17 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.