ECLI:NL:TGZCTG:2025:42 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2337

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:42
Datum uitspraak: 17-03-2025
Datum publicatie: 17-03-2025
Zaaknummer(s): C2024/2337
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gz-psycholoog (tevens psychotherapeut, zie C2024/2336). De klacht is ingediend door de (bestuurder) van de zorginstelling waar de gz-psycholoog werkzaam was en waarvan zij ook medebestuurder was. Klaagster verwijt de gz-psycholoog onder meer dat zij een affectieve relatie met een cliënt is aangegaan, het onderzoek van de onderzoekscommissie heeft gefrustreerd en de privacy van andere cliënten heeft geschonden. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en schorst de bevoegdheid van de gz-psycholoog om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden. Het Centraal Tuchtcollege acht het niet aanvaardbaar dat de gz-psycholoog de medebestuurder van klaagster onder druk heeft gezet om de meldingen bij IGJ in te trekken en verklaart dit klachtonderdeel alsnog gegrond. De maatregel van schorsing voor de duur van drie maanden blijft gehandhaafd.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2337 van
A., gevestigd te B., vertegenwoordigd door haar bestuurder C.,
appellante, klaagster in eerste aanleg, hierna: klaagster,
gemachtigde: mr. A. Jagt en J.C. Plettenburg, beiden advocaat te Amsterdam,
tegen
D., gz-psycholoog, destijds werkzaam in B., verweerster in beide instanties, hierna: de gz-psycholoog, gemachtigde:
mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.
1. Procesverloop
Klaagster heeft op 1 mei 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege in Amsterdam een klacht ingediend tegen de gz-psycholoog. Dat college heeft in zijn beslissing van 22 december 2023, onder nummer A2023/5596, de klacht gegrond verklaard voor wat betreft de onderdelen a, b, d, e en f, de klacht voor het overige ongegrond verklaard en de bevoegdheid van de gz-psycholoog om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden geschorst. Verder heeft dat college bepaald dat die beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, geanonimiseerd in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie aan een aantal nader genoemde tijdschriften zal worden aangeboden. Klaagster heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend en heeft daarin incidenteel beroep ingesteld. Klaagster heeft hierop gereageerd met een verweerschrift in het incidenteel beroep. Het Centraal Tuchtcollege heeft nadien van klaagster nog aanvullende stukken ontvangen. De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2024/2336 behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 december 2024. Klaagster werd daar vertegenwoordigd door haar bestuurder C. en door mr. A. Jagt en mr. J.C. Plettenburg, beiden advocaat te Amsterdam. De gz-psycholoog was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde mr. O.L. Nunes. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Verweerster is GZ-psycholoog en psychotherapeut. De klacht is ingediend door de bestuurder van de zorginstelling waarin verweerster voorheen werkzaam was en waarvan zij tevens medebestuurder is geweest.
1.2 De klacht omvat acht onderdelen, waaronder het aangaan van een affectieve relatie met een (ex-)cliënt, onjuiste omgang met het dossier van deze cliënt, het zich onterecht uitgeven als geregistreerd supervisor schematherapie en schending van de privacy van cliënten van E.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht deels gegrond is en legt als maatregel een onvoorwaardelijke schorsing van drie maanden op. De GZ-psycholoog heeft volgens het college als professional onvoldoende verantwoordelijkheid genomen. Hierna licht het college een en ander toe.
2. De procedure
<…>
3. Wat is er gebeurd?
3.1 De bestuurder van klaagster (hierna: de bestuurder) en verweerster zijn beiden GZ-psycholoog/psychotherapeut. Op 30 juni 2020 hebben de bestuurder en verweerster ieder, voor een gelijk deel en vanuit hun eigen B.V., E. (hierna ook wel: E., of: de instelling) opgericht. Behalve eigenaren waren zij daarvan ook de bestuurders. E. is een in B. gevestigd expertisecentrum voor de behandeling van patiënten met angst- of psychotrauma gerelateerde klachten. Het centrum heeft tevens een opleidingsfunctie. Op 23 november 2021 heeft verweerster zich uit E. teruggetrokken als (mede-)bestuurder en GZ-psycholoog/psychotherapeut. Verweerster is daarna een eigen praktijk begonnen.
3.2 De heer X stond vanaf januari 2020 onder behandeling bij verweerster. Eind september 2020 heeft verweerster de behandeling overgedragen aan een collega binnen E.. Wel bleef zij tot eind december 2020 diens regiebehandelaar. Vanaf januari 2021 verricht de heer X als ZZP’er klussen binnen de instelling.
3.3 In de loop van 2021 ontstaan rond de heer X spanningen binnen de instelling. In de zomer doet zich een conflict voor tussen hem en een secretaresse van E.. Ook ontstonden in het najaar problemen tussen hem en een cliënte van de bestuurder. Een en ander leidt ertoe dat de bestuurder een einde maakt aan de werkzaamheden van de heer X.

3.4 Eind april 2021 heeft verweerster met de bestuurder een gesprek waarin zij zegt dat zij een relatie wil aangaan met de heer X, haar voormalige cliënt. Over het precieze begin alsook over de precieze aard van de relatie verschillen partijen van mening.
3.5 De voorzitter van de (informele) Raad van Toezicht doet over de relatie van verweerster met de heer X twee meldingen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), één wegens geweld in de zorgrelatie en één wegens ernstig tekortschieten in functioneren. De IGJ verzoekt E. hiernaar een onderzoek in te stellen, maar dat onderzoek komt niet van de grond. Daarom doet de IGJ zelf onderzoek en brengt op 23 december 2022 haar rapport uit. In dat kader is gesproken met verweerster, de bestuurder en de heer X.
3.6 In haar rapport vermeldt de IGJ onder meer dat zij door tegenstrijdige verklaringen niet kan:
“vaststellen dat er sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag of geweld in de zorgrelatie door de zorgverlener (verweerster, toevoeging college).”
3.7 Wel concludeert de IGJ onder meer:
“Voor de inspectie staat vast dat er in ieder geval een zakelijke en persoonlijke relatie ontstond tussen de zorgverlener en cliënt, aansluitend aan de directe behandelrelatie. Dergelijke zakelijke en persoonlijke contacten met een cliënt, tijdens of direct volgend op een behandelrelatie staan op gespannen voet met de hiervoor aangehaalde professionele normen [de beroepscodes voor psychologen en psychotherapeuten; toevoeging college].
3.8 Naar aanleiding van aanvullende informatie die de bestuurder over de relatie heeft verkregen, heeft zij op 27 maart 2023 een derde melding bij de IGJ gedaan. Deze wacht nog op behandeling.
4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog
4.1 Volgens de bestuurder heeft de GZ-psycholoog onjuist gehandeld, omdat zij:
a) een affectieve relatie is aangegaan met een cliënt (de heer X) tijdens of direct aansluitend aan de behandeling;
b) de betreffende cliënt als klusjesman heeft aangesteld bij de zorgstelling waar zij werkzaam was;
c) het onderzoek heeft gefrustreerd van de onderzoekscommissie die op verzoek van de IGJ naar aanleiding van de gedane meldingen ingesteld diende te worden;
d) gegevens uit het dossier van de heer X heeft verwijderd en veranderd, en onnodig en zonder grond inzage heeft genomen in diens dossier;
e) zich openlijk heeft uitgegeven als geregistreerd/erkend supervisor schematherapie, terwijl zij dat niet was;
f) een urgentieverklaring ten behoeve van de heer X heeft opgesteld voor het verkrijgen van een woning;
g) het schenden van de privacy van een cliënt van de bestuurder;
h) het schenden van de privacy van cliënten door na haar vertrek de medische gegevens van alle cliënten van de zorginstelling naar zichzelf te sturen.
4.2 De GZ-psycholoog heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk zou beoordelen, heeft de GZ-psycholoog het college verzocht de klacht op alle onderdelen ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5 De overwegingen van het college
Kan de klacht worden ontvangen?
5.1 Volgens verweerster kan klaagster niet in haar klacht worden ontvangen, omdat zij geen rechtstreeks belanghebbende is (art. 65 lid 1 sub a Wet BIG) en niet kan worden beschouwd als de instelling waarin verweerster werkzaam is (art. 65 lid 1 sub c Wet BIG).
5.2 Het college volgt verweerster hierin niet. Klaagster (vertegenwoordigd door de bestuurder) is de instelling waarin verweerster destijds werkzaam was. Verweerster weerspreekt dat zij in een werknemersrelatie tot E. stond. Het college laat dat in het midden, omdat ook als zij daarin gevolgd zou worden, niet in geschil is dat zij werkzaamheden (waarop de klacht ook betrekking heeft) verrichtte voor de instelling. Naar het oordeel van het college maakt klaagster evenmin misbruik van recht door verschillende klachtwegen te bewandelen, zoals verweerster heeft gesteld. Dat op de achtergrond mogelijk een zakelijk dan wel een persoonlijk conflict met de bestuurder speelt, is voor de klachtgerechtigheid in deze zaak ook niet relevant. Verweerster heeft verder aangevoerd dat haar gedragingen onvoldoende weerslag op de gezondheidszorg zouden hebben, maar het college ziet niet in waarom dit zo zou zijn. Klaagster kan derhalve in haar klacht worden ontvangen.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.3 De vraag is vervolgens of verweerster heeft gehandeld als een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden, meer in het bijzonder de Beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP, 2015).
Klachtonderdelen a) en b) aangaan relatie met en aanstelling als klusjesman van de heer X.
5.4 Klachtonderdeel a houdt in dat verweerster een affectieve relatie is aangegaan met een cliënt (de heer X) tijdens of direct aansluitend aan de behandeling. Klachtonderdeel b behelst het verwijt dat zij deze cliënt als klusjesman heeft aangesteld bij E., de zorginstelling waar zij werkzaam was. Het college ziet reden beide klachten in samenhang te behandelen.
5.5 Partijen verschillen van mening over de aard van de relatie tussen verweerster en de heer X alsook over de vraag wanneer deze precies is begonnen. Volgens de bestuurder is er sprake geweest van een affectieve relatie. Zij wijst daarbij in het bijzonder op het rapport van de IGJ en de, na het onderzoek van de IGJ beschikbaar gekomen, mailwisseling die verweerster in oktober en november 2021 met de rechtsbijstandverzekeraar van E. heeft gehad. Daarin geeft verweerster, kort weergegeven, aan dat zij tot september 2021 een relatie heeft gehad met een ex-cliënt en sindsdien door hem wordt bedreigd en afgeperst. Volgens verweerster zou zij een en ander (in overleg met de bestuurder) hebben “aangedikt”, omdat een dreigende situatie was ontstaan en de verzekeraar ervan moest worden overtuigd dat rechtsbijstand nodig was. De bestuurder heeft verder een mailwisseling overgelegd waaruit zou moeten blijken dat verweerster en de heer X met elkaar een golfweekend hebben doorgebracht in een hotel. Verweerster ontkent niet dat zij, samen met hem en anderen, op golfweekend is geweest, maar stelt geen kamer met hem te hebben gedeeld. Zij volhardt in haar standpunt dat geen sprake is geweest van een affectieve relatie, laat staan van een seksuele relatie.
5.6 Het college wijst er op dat de IGJ in haar onderzoek tot de conclusie is gekomen dat er in ieder geval een zakelijke en persoonlijke relatie heeft bestaan tussen verweerster en de heer X, aansluitend aan de directe behandelrelatie. Het college sluit zich hierbij aan. Anders dan verweerster stelt is de behandelrelatie met de heer X niet reeds in september 2020 beëindigd, maar pas in december van dat jaar, omdat zij tot zolang regiebehandelaar is geweest. Direct de maand daarop is de heer X als ZZP’er bij E. aan de slag gegaan. Enige afkoelingsperiode is daarbij niet in acht genomen, nog daargelaten of het überhaupt verstandig is een dergelijke zakelijke relatie met een ex-cliënt aan te gaan. Dat de bestuurder medeverantwoordelijk zou zijn geweest voor het ontstaan van de zakelijke relatie, zoals verweerster stelt, doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van verweerster in deze.
5.7 Aan de tijdens het onderzoek van de IGJ gebleken omstandigheden die ten overstaan van het college zijn herhaald en aangevuld, leidt het college af dat er in relationeel opzicht tussen verweerster en de heer X meer is geweest dan een louter professionele relatie. De precieze aard en reikwijdte van die persoonlijke relatie kan dan verder in het midden blijven. Of die relatie reeds bestond tijdens de behandeling van de heer X door verweerster, zoals de bestuurder onder verwijzing van een e-mail van de heer X betoogt, kan eveneens in het midden blijven. Door direct zowel een zakelijke als een persoonlijke relatie met een ex-cliënt aan te gaan heeft verweerster in strijd gehandeld met de Beroepscode voor psychologen. Dat verweerster de heer X heeft behandeld in haar hoedanigheid van psychotherapeut en niet als GZ-psycholoog, zoals door verweerster gesteld, doet hier niet aan af omdat ook in een psychotherapeutische behandeling verweerster niet haar hoedanigheid van GZ-psycholoog van zich af kan werpen. In onderlinge samenhang zijn beide klachtonderdelen derhalve gegrond.
Klachtonderdeel c) frustreren onderzoek
5.8 Het derde klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster het onderzoek van de onderzoekscommissie (waarom de IGJ had verzocht naar aanleiding van de meldingen over de relatie van verweerster met de heer X) heeft gefrustreerd.
5.9 Het college stelt vast dat verweerster, per mail van haar gemachtigde van
3 februari 2022, een aantal bezwaren tegen de opzet van het onderzoek naar voren heeft gebracht. Hierop heeft de onderzoekscommissie per mail van 4 februari 2022 gereageerd. In de mail van haar gemachtigde van 9 februari 2022 heeft verweerster laten weten dat zij “geen medewerking [kan] verlenen aan een onderzoekscommissie in de huidige samenstelling”, waarna de commissie haar opdracht heeft teruggegeven. Dat verweerster bezwaren had tegen de gang van zaken en twijfels uitte over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de commissie, waarbij zij voorwaarden stelde aan haar deelname aan het onderzoek, betekent nog niet dat zij het onderzoek als zodanig heeft gefrustreerd. Zij was ook niet verplicht hieraan mee te werken en het stond de IGJ vrij om zelf een onderzoek in te stellen, zoals zij ook heeft gedaan. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d) ongeoorloofd verwijderen/veranderen/inzien van gegevens uit dossier
5.10 Het vierde klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster gegevens uit het dossier van de heer X heeft verwijderd en veranderd, en onnodig en zonder grond inzage heeft genomen in diens dossier.
5.11 Het college stelt vast dat verweerster in een mail van 10 november 2021 aan de bestuurder heeft laten weten: “Ik heb wat kleine dingen veranderd in decursus maar kan aangeven dat dit werkaantekeningen waren… Kan het nu niet meer terugdraaien. (…)” Ook in haar verweerschrift heeft verweerster erkend dat zij haar persoonlijke werkaantekeningen uit het dossier heeft verwijderd. Naar het oordeel van het college kunnen gegevens die deel uitmaken van het dossier niet als persoonlijke werkaantekeningen worden aangemerkt. Persoonlijke werkaantekeningen behoren niet onder ogen te kunnen komen van derden (andere hulpverleners, vervangers) en dienen daarom gescheiden van het dossier te worden bewaard. Worden dergelijke gegevens (tijdelijk) aan het dossier toegevoegd, dan verdienen zij dezelfde bescherming als andere dossiergegevens en kunnen zij niet zonder meer uit het dossier worden verwijderd.
5.12 Voorts heeft verweerster toegegeven één correctie in het medisch dossier te hebben doorgevoerd, namelijk het verwijderen van haar naam bij een MDO overleg van november 2020. Hoewel zij dit naar eigen zeggen met de bestuurder heeft besproken (zoals ook naar voren komt in haar mail van 21 november 2021 naar, onder andere, de bestuurder), acht het college het onjuist dat dit niet als zodanig in het dossier is aangetekend.
5.13 Klaagster heeft in dit klachtonderdeel voorts aangevoerd dat verweerster, in de periode dat zij niet meer als behandelaar optrad maar alleen als regiebehandelaar (oktober-december 2020) alsook na beëindiging van de behandelrelatie, verschillende malen inzage heeft gehad in het medisch dossier van de heer X.
5.14 Het college stelt vast dat de door de bestuurder overgelegde loggegevens een en ander bevestigen. Verweerster heeft hiervoor geen afdoende verklaring gegeven.
5.15 Klachtonderdeel d) is is daarom in zijn geheel gegrond.
Klachtonderdeel e) uitgeven als geregistreerd/erkend supervisor
5.16 Het vijfde klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster zich openlijk uitgeeft als geregistreerd/erkend supervisor schematherapie, terwijl zij dat niet is.
5.17 Het college stelt vast dat klaagster verschillende producties heeft overgelegd (onder meer van de eigen website van E. en LinkedIn), waarin verweerster zich – vóór 10 januari 2019, toen zij het betreffende certificaat behaalde – afficheert als geregistreerd supervisor of kortweg als supervisor schematherapie, daarmee de indruk wekkend dat zij daarvoor gekwalificeerd is terwijl dat niet het geval was. Volgens het college is dit misleidend, strijdig met de beroepscode en derhalve klachtwaardig. Ook dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
Klachtonderdeel f) opstellen urgentieverklaring
5.18 Het zesde klachtonderdeel is het verwijt dat verweerster d.d. 14 september 2020 een urgentieverklaring ten behoeve van de heer X heeft opgesteld voor het verkrijgen van een woning. De verklaring is geadresseerd aan de medewerker woonurgentie van de gemeente. Volgens verweerster heeft zij zich in deze verklaring beperkt tot het beschrijven van de feitelijke situatie en valt de betreffende brief niet aan te merken als een geneeskundige verklaring.
5.19 In de verklaring staat onder meer:
“Ik maak mij ernstige zorgen, daarom dit schrijven, en voorzie dat hij [de heer X, toevoeging college] extra zorg en hulp nodig heeft om dit tij te keren. Vooral door ook het ontbreken van sociale steun valt hij in de risicogroep van suicidaliteit. Tevens ben ik bezorgd over de voortgang van de behandeling nu, door de toegenomen spanning, er sprake is van een recidive van zijn traumagerelateerde klachten.”
Verder staat in de verklaring:
“Daarom verzoek ik u met klem om de heer [X.] een woning aan te bieden. Of hem in ieder geval te steunen bij het vinden van een passende woning.
Hierbij is het van belang dat de woonplek relatief rustig en prikkelarm is omdat hij door traumatische ervaring in detentie en een oorlogssituatie snel schrikachtig reageert op aanwezigheid van anderen wat kan leiden tot een herbeleving.”
5.20 Het college stelt vast dat in de verklaring niet alleen feitelijke informatie wordt gegeven, maar dat deze verweven is met waardeoordelen en interpretaties. Uitgangspunt is dat een GZ-psycholoog uiterst terughoudend dient te zijn bij het uitschrijven van dergelijke verklaringen waarbij een direct materieel of juridisch belang gemoeid is. Waardeoordelen en interpretaties dienen te worden vermeden. Naar het oordeel van het college is daar in dit geval niet aan voldaan. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel g) schenden privacy van cliënt van klaagster
5.21 Het zevende klachtonderdeel heeft betrekking op het schenden van de privacy van een cliënt van de bestuurder. Volgens de bestuurder kan het niet anders dan dat verweerster de naam van een van haar cliënten heeft doorgespeeld aan de heer X. Verweerster stelt hier tegenover dat de heer X, die indertijd in en om de praktijk van E. werkte, de betreffende cliënte spontaan heeft ontmoet.
5.22 Het college kan uit de overgelegde informatie niet afleiden dat verweerster de naam van cliënte heeft doorgegeven aan de heer X. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel h) schenden privacy van cliënten zorginstelling
5.23 Het achtste en laatste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster de privacy van cliënten heeft geschonden door na haar vertrek de medische gegevens van alle cliënten van de zorginstelling naar zichzelf te sturen. Klaagster heeft daarvan tevens melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Verweerster heeft hiertegen aangevoerd dat zij verantwoordelijk was voor de financiële administratie en de boekhouding en uit dien hoofde een geanonimiseerd overzicht van DBC-verrichtingen heeft vervaardigd en gebruikt om lopende zaken af te handelen en het onderhanden werk te berekenen op het moment van haar terugtreden. Ter adstructie daarvan heeft zij een overzicht overgelegd dat loopt tot 24 november 2021.
5.24 Het college stelt vast dat de lijst, die overigens verder geen kopjes of toelichting bevat, bestaat uit gecodeerde data die nodig kunnen zijn voor de financiële afhandeling van verrichtingen. Dat sluit strikt genomen niet uit dat verweerster ook andere gegevens over cliënten heeft gekopieerd, maar klaagster heeft haar verwijt op dit punt verder niet onderbouwd, zodat het college van oordeel is dat dit niet aannemelijk is geworden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.25 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a, b, d, e en f gegrond zijn en de andere klachtonderdelen (dat wil zeggen c, g en h) ongegrond.
Maatregel
5.26 Bij de vraag welke maatregel hier op zijn plaats is, acht het college van belang dat de gegrondverklaarde klachtonderdelen ernstige misstappen vormen terwijl verweerster er geen blijk van heeft gegeven voldoende inzicht te hebben in het kwalijke van haar handelen. Over de relatie met de heer X heeft zij verder amper openheid willen betrachten. Ze heeft derhalve haar verantwoordelijkheid als professional onvoldoende genomen en lijkt integendeel die verantwoordelijkheid zo veel mogelijk van zich af willen te schuiven (en op anderen te leggen), zo blijkt uit haar verweerschrift en haar toelichting ter zitting. Ook het belang van het correct naleven van basale regels inzake de omgang met het dossier en het afgeven van verklaringen lijkt zij onvoldoende te hebben geïnternaliseerd. Het college vindt daarom het opleggen van een schorsing voor de duur van drie maanden passend en geboden.
Publicatie
5.27 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere GZ-psychologen en de instellingen waarin zij werkzaam zijn, mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
De omvang van het geding
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, voor zover daarbij de klachtonderdelen c, g en h ongegrond zijn verklaard. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege deze klachtonderdelen alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij incidenteel beroep ingesteld. Het incidenteel beroep is gericht tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat klaagster in de klachtonderdelen c, g en h kan worden ontvangen. De gz-psycholoog verzoekt het Centraal Tuchtcollege in het incidenteel beroep om klaagster in de klachtonderdelen c, g en h alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. In het principaal beroep verzoekt zij dit college om klaagster hierin niet ontvankelijk te verklaren althans dit beroep te verwerpen.
4.3 Dit betekent dat in deze procedure bij het Centraal Tuchtcollege alleen nog de klachtonderdelen c, g en h aan de orde zijn. Dit college zal daarom in deze beslissing niet ingaan op de door het Regionaal Tuchtcollege al gegrond verklaarde klachtonderdelen.
De ontvankelijkheid van klaagster in het principaal beroep
4.4 Klaagster heeft in beroep geen nieuwe klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voorgelegd. Er is dan ook geen reden om klaagster om die reden in het principaal beroep (deels) niet-ontvankelijk te verklaren.
Het incidenteel beroep: de procedure in eerste aanleg
4.5 De gz-psycholoog wijst erop dat de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege wonderlijk is verlopen, omdat de mondelinge behandeling van de zaak op 14 november 2023 door tijdnood gehaast is verlopen en van een volwaardige zitting geen sprake is geweest. Hierdoor hebben partijen hun standpunt over een aantal klachtonderdelen niet nader kunnen toelichten, aldus de gz-psycholoog. Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat partijen hun pleitnota’s hebben kunnen voorlezen en daarna vragen van het Regionaal Tuchtcollege hebben beantwoord. Mocht er desondanks tijdens de mondelinge behandeling bij het Regionaal Tuchtcollege sprake zijn geweest van een onjuiste of te gehaaste gang van zaken, dan is dit hersteld door de behandeling van de zaak in beroep. Daar zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zowel schriftelijk als mondeling datgene naar voren te brengen wat volgens hen voor de beoordeling van de zaak van belang is.
Het incidenteel beroep: de ontvankelijkheid van klaagster in de klachtonderdelen c, g en h
4.6 Klaagster is de (bestuurder van de) zorginstelling waar de gz-psycholoog destijds werkzaam was. Zij is daarmee op grond van artikel 65, eerste lid, onder c, van de Wet BIG, gerechtigd om tegen de gz-psycholoog een klacht in te dienen. De met de klachtonderdelen c, g en h verweten gedragingen vallen, voor zover zij niet al onder de eerste tuchtnorm vallen, zeker onder de tweede tuchtnorm, als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet BIG. De gz-psycholoog kan niet worden gevolgd in haar betoog dat deze gedragingen geen weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg. De conclusie is dan ook dat klaagster terecht in de klachtonderdelen c, g en h ontvankelijk is geacht.
Het principaal beroep: klachtonderdeel c
4.7 De IGJ heeft klaagster naar aanleiding van de melding over geweld in de zorgrelatie gevraagd om onderzoek te doen en een rapportage op te stellen. Klaagster heeft daarop een externe onderzoekscommissie samengesteld, die zich echter in verband met de opstelling van de gz-psycholoog genoodzaakt zag om de opdracht terug te geven. Uiteindelijk heeft de IGJ het onderzoek zelf uitgevoerd.
4.8 Klaagster verwijt de gz-psycholoog met klachtonderdeel c primair dat zij het onderzoek door de externe onderzoekscommissie op ontoelaatbare wijze heeft gefrustreerd. Klaagster wijst er in beroep op dat zij de gz-psycholoog met dit klachtonderdeel ook verwijt dat zij – de gz-psycholoog – op intimiderende wijze heeft geprobeerd om de verplichte meldingen van de zorginstelling bij de IGJ ingetrokken te krijgen en dat zij samen met cliënt is opgetrokken om zijn medisch dossier vernietigd te krijgen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft deze laatste twee aspecten ten onrechte onbesproken gelaten, aldus klaagster. De gz-psycholoog heeft onder meer aangevoerd dat zij bereid was om aan een onderzoek door de externe onderzoekscommissie mee te werken, mits dit voor haar onder veilige en verantwoorde omstandigheden zou plaatsvinden. Volgens haar was de externe onderzoekscommissie echter niet voldoende geëquipeerd om de opdracht voor haar veilig en verantwoord uit te voeren en bood een onderzoek door een dergelijke commissie minder wettelijke waarborgen dan een door de IGJ uitgevoerd onderzoek.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat van een BIG-geregistreerd zorgverlener mag worden verwacht dat deze zich toetsbaar opstelt en verantwoording aflegt voor zijn handelen. Dit betekent dat wanneer de IGJ - naar aanleiding van een op grond van artikel 11 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) gedane melding van geweld in de zorgrelatie - een zorgaanbieder vraagt om onderzoek te doen, van de zorgverlener die het betreft in beginsel mag worden verwacht dat deze hieraan zijn medewerking verleent. Dit geldt ook als voor deze medewerking geen wettelijke verplichting bestaat. Dit neemt niet weg dat de betreffende zorgverlener wel bezwaren en twijfels mag uiten over bijvoorbeeld de gang van zaken, de onafhankelijkheid van de onderzoekscommissie en de werkwijze van de commissie. De door de gz-psycholoog in dit geval naar voren gebrachte bezwaren en de voorwaarden die zij stelde aan haar deelname aan het onderzoek van de externe onderzoekscommissie waren naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet onredelijk. Zij vormen op zichzelf dan ook onvoldoende reden om aan te nemen dat de gz-psycholoog het onderzoek van de externe onderzoekscommissie heeft gefrustreerd. Het Centraal Tuchtcollege heeft voorts op grond van hetgeen klaagster naar voren heeft gebracht niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen dat de gz psycholoog met de cliënt samen heeft opgetrokken ten einde zijn medisch dossier – en daarmee onder meer bewijs van de duur van de behandelrelatie – vernietigd te krijgen. Ook in zoverre is dus niet gebleken van het frustreren van het onderzoek door de gz-psycholoog.
4.10 Daarentegen kan uit de stukken en het verhandelde ter zitting wel worden opgemaakt dat de gz-psycholoog actief en op zeer indringende wijze heeft geprobeerd om mevrouw C., in haar rol van medebestuurder van klaagster, ertoe te bewegen om de meldingen die bij de IGJ waren gedaan in te trekken. De gz-psycholoog heeft dit gedaan in e-mails aan mevrouw C. en in de onderhandelingen over de afwikkeling van de door hen voorheen gezamenlijk gedreven onderneming (de zorginstelling). De gz-psycholoog stelt dat zij alleen het oogmerk had om met mevrouw C. in minnelijk overleg, dat wil zeggen zonder procedures, tot zodanige afwikkeling te komen en dat het niet doorzetten van de melding bij IGJ daarin slechts één van de voorstellen was. Dit is niet onoorbaar, aldus de gz-psycholoog.
4.11 Het Centraal Tuchtcollege volgt de gz-psycholoog niet in dit betoog. De zorgaanbieder is op grond van artikel 11 van de Wkkgz wettelijk verplicht om bij de IGJ melding te doen wanneer sprake is van geweld in de zorgrelatie of van het vertrek van een zorgverlener wegens ernstig tekortschieten in zijn functioneren. Doel van deze verplichting is om de kwaliteit en de veiligheid van de zorg door toezicht van de IGJ te kunnen handhaven. Gelet op deze wettelijke verplichting en het daarmee gemoeide algemeen belang en in aanmerking nemend dat de melding onderbouwd was en niet geheel zonder enige aanleiding, acht het Centraal Tuchtcollege het niet aanvaardbaar dat de gz-psycholoog de medebestuurder van klaagster onder druk heeft gezet om de meldingen in te trekken en de intrekking van de meldingen inzet van de onderhandeling over de afwikkeling van de gezamenlijk gedreven onderneming heeft gemaakt. De gz psycholoog heeft daarmee gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Dit betekent dat klachtonderdeel c gedeeltelijk gegrond is.
Het principaal beroep: klachtonderdeel g
4.12 Klaagster verwijt de gz-psycholoog met klachtonderdeel g dat zij de privacy van een cliënte van mevrouw C. heeft geschonden door in het najaar van 2021 de naam van deze cliënte te noemen aan een andere cliënt en door haar naam te gebruiken om de relatie met deze andere cliënt te beëindigen. Klaagster heeft er ter onderbouwing van dit klachtonderdeel in beroep onder meer op gewezen dat zowel de cliënte van mevrouw C. als de gz-psycholoog in verband met deze privacy schending een melding bij de politie hebben moeten doen. De gz¬¬-psycholoog deed dit vanwege bedreigingen aan het adres van deze cliënte door de andere cliënt, aldus klaagster. De gz-psycholoog betwist in beroep dat zij in enig contact de naam van de cliënte van mevrouw C. aan de andere cliënt heeft genoemd. Zij wijst erop dat beide cliënten in juli 2021 al (spontaan) contact met elkaar hadden.
4.13 Het Centraal Tuchtcollege constateert dat partijen verschillen van inzicht over wat de gz-psycholoog over de cliënte van mevrouw C. tegen de andere cliënt heeft gezegd. De door partijen in de stukken en op de zitting hierover gegeven informatie is inhoudelijk tegenstrijdig en onvoldoende voor het Centraal Tuchtcollege om te kunnen vaststellen dat de gz-psycholoog de privacy van de cliënte van mevrouw C. daadwerkelijk heeft geschonden. Dit betekent dat klachtonderdeel g niet gegrond kan worden geacht.
Het principaal beroep: klachtonderdeel h
4.14 Klaagster verwijt de gz-psycholoog met klachtonderdeel h dat zij de privacy van cliënten heeft geschonden door op 24 november 2021 - na haar vertrek bij de zorginstelling - de medische gegevens van alle cliënten van de zorginstelling uit de elektronische patiëntendossiers te downloaden en naar zichzelf te sturen. Klaagster betoogt in beroep dat het niet alleen ging om gecodeerde data die nodig zijn voor de financiële afhandeling van verrichtingen, maar ook om niet-geanonimiseerde behandelinformatie van cliënten. Zij heeft daarbij een e-mail overgelegd van de EPD leverancier die is nagegaan welke gegevens de gz-psycholoog heeft gedownload.
4.15 De gz-psycholoog heeft hiertegen aangevoerd dat zij al jarenlang conform de onderlinge werkafspraken verantwoordelijk was voor de financiële administratie van de zorginstelling en vanuit die verantwoordelijkheid met regelmaat soortgelijke gegevens op dezelfde wijze als op 24 november 2021 heeft gedownload. Zij heeft de gegevens van die datum willen gebruiken om het onderhanden werk te berekenen en de cash flow van de zorginstelling in een financieel spannende periode veilig te stellen. Daarbij verkeerde zij op 24 november 2021 in de gerechtvaardigde veronderstelling dat zij op dat moment nog medebestuurder van de zorginstelling was en dus nog belast met de financiële administratie, aldus de gz-psycholoog.
4.16 De gz-psycholoog had een dag eerder - op 23 november 2021 - een e mail aan mevrouw C. en de raad van toezicht van de zorginstelling gestuurd waarin zij – onder meer – had aangegeven: “Ik trek mij terug als bestuurder en als psychotherapeut. Wel wil ik duidelijke afspraken hoe we dit naar buiten verklaren.” Mevrouw C. heeft de gz-psycholoog vervolgens vrijwel direct bij de Kamer van Koophandel als bestuurder van de zorginstelling laten uitschrijven. Volgens de gz-psycholoog werd haar dit echter pas op 25 november 2021 bekend, nadat zij een kopie van dit bericht in haar brievenbus had aangetroffen.
4.17 Het Centraal Tuchtcollege gaat ervan uit dat de gz-psycholoog vanaf 23 november 2021 niet meer als bestuurder of als behandelaar aan de zorginstelling verbonden was en daarom – anders dan voorheen – niet meer gerechtigd was om de bedoelde gegevens van cliënten ten behoeve van de financiële administratie in te zien of te gebruiken. Dit had dan ook niet mogen gebeuren. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter duidelijk geworden dat eind november 2021 bij de zorginstelling sprake was van een hectische periode waarin in korte tijd veel gebeurde. Het Centraal Tuchtcollege kan zich daarom voorstellen dat de gz psycholoog op 24 november 2021 onvoldoende doordrongen was van de gevolgen van haar beslissing van een dag eerder en inderdaad alleen de financiële situatie van de zorginstelling heeft willen bewaken. Onder deze omstandigheden, kan de gz psycholoog naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege van het downloaden van de cliëntengegevens geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit betekent dat klachtonderdeel h ook ongegrond is.
Conclusie
4.18 Uit het vorenstaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege klaagster terecht ontvankelijk heeft geacht in de klachtonderdelen c, g en h. Klachtonderdeel c is ten onrechte ongegrond verklaard. De klachtonderdelen g en h zijn wel terecht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van dat college over klachtonderdeel c vernietigen en dit klachtonderdeel alsnog gedeeltelijk gegrond verklaren.
Maatregel
4.19 Het Regionaal Tuchtcollege heeft in zijn beslissing de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en in verband hiermee de bevoegdheid van de gz-psycholoog om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden geschorst. Omdat het Centraal Tuchtcollege in het principaal beroep van klaagster - anders dan het Regionaal Tuchtcollege - tot de conclusie komt dat klachtonderdeel c gedeeltelijk gegrond is, moet worden bezien of aan de gz psycholoog een zwaardere maatregel moet worden opgelegd. Alles in overweging nemend, ziet het Centraal Tuchtcollege daarvoor geen aanleiding.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
In het incidenteel beroep van de gz-psycholoog:
verwerpt het beroep;
In het principaal beroep van klaagster:
vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarbij klachtonderdeel c ongegrond is verklaard;
doet opnieuw recht:
verklaart klachtonderdeel c gedeeltelijk gegrond;
verwerpt het beroep voor het overige;
verstaat dat de maatregel van schorsing van de bevoegdheid van de gz psycholoog om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden gehandhaafd blijft;
gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan klaagster het betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 (zegge: vijftig euro) voor de behandeling van het beroep bij het Centraal Tuchtcollege vergoedt;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG geanonimiseerd zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en ter publicatie zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, De psycholoog en Tijdschrift voor Psychotherapie.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter,
R.H. Zuijderhoudt en B.J.M. Frederiks, leden juristen, en M.A.J. Hagenaars en
F.D.F. Steenbakkers, leden beroepsgenoten, bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 17 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.