ECLI:NL:TGZCTG:2025:4 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2474
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 13-01-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2474 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een chirurg die als medisch adviseur is verbonden aan een rechtsbijstandverzekeraar. Klager heeft op een aanvraagformulier voor een rechtsbijstandsverzekering één vraag in strijd met de waarheid beantwoord. De rechtsbijstandverzekeraar wilde klager hierop weigeren. Klager heeft zich beroepen op zijn fysieke en psychologische toestand, waardoor er bij hem geen opzet was. De rechtsbijstandverzekeraar heeft hierop klager aangeboden de chirurg als medisch adviseur te laten onderzoeken of klager de vragen van het aanvraagformulier goed kon begrijpen. Klager verwijt de chirurg dat a) er geen inzage-, correctie- en blokkeringsrecht is gegeven over het uitgebrachte advies en b) het advies niet voldoet aan de eisen die het tuchtcollege stelt aan rapportages. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel a) gegrond, legt de chirurg geen maatregel op en verklaart klachtonderdeel b) ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager in het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit gaat over klachtonderdeel a) en het niet opleggen van een maatregel, en verwerpt het beroep voor zover dit gaat over klachtonderdeel b. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2474 van
A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., chirurg, destijds werkzaam in D., verweerster in beide
instanties, hierna: de chirurg, gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, verbonden aan ARAG
Rechtsbijstand te Leusden.
1. Procesverloop
Klager heeft op 15 februari 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege (in Amsterdam, die
de klacht heeft doorgeleid aan het Regionaal Tuchtcollege) in ’s Hertogenbosch een
klacht ingediend tegen de chirurg. Dat college heeft in zijn beslissing van 1 mei
2024, onder nummer H2023/5382, klachtonderdeel a) gegrond verklaard, de chirurg geen
maatregel opgelegd en klachtonderdeel b) ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die
beslissing op tijd beroep ingesteld. De chirurg heeft een verweerschrift in beroep
ingediend. De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal
Tuchtcollege van 18 november 2024. Klager en de chirurg waren beiden aanwezig. De
chirurg werd daar bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.H.M. Mook. Partijen hebben
hun standpunten op de zitting verder toegelicht. Twee dagen na de zitting is gebleken
dat klager op 30 oktober 2024 bij het Paleis van Justitie in Den Haag een envelop
met een pleitnota en aanvullende stukken had afgegeven. Deze stukken zijn alsnog aan
het procesdossier toegevoegd. De stukken zijn bij brief van 9 december 2024 aan de
gemachtigde van de chirurg gestuurd (met kennisgeving hiervan aan klager), met het
verzoek om aan te geven of deze stukken aanleiding zijn voor een aanvullend verweer.
Mr. M.H.M. Mook heeft het Centraal Tuchtcollege per e mailbericht van 18 december
2024 laten weten dat de stukken haar geen aanleiding geven voor aanvullend verweer.
De stukken geven het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding tot het stellen van nadere
vragen aan partijen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Klager heeft een aanvraag voor een rechtsbijstandsverzekering gedaan en daarvoor
een aanvraagformulier ingediend. Een vraag in het aanvraagformulier heeft hij in strijd
met de waarheid beantwoord met “nee”. De rechtsbijstandsverzekeraar wilde klager hierop
weigeren. Klager heeft zich beroepen op zijn fysieke en psychologische toestand, waardoor
er bij hem geen opzet was op het onjuist beantwoorden van de vraag. De rechtsbijstandsverzekeraar
heeft hierop klager aangeboden haar medisch adviseur te laten onderzoeken of klager
de vragen van het aanvraagformulier goed kon begrijpen. Klager heeft medische documentatie
ingezonden naar verweerster die als medisch adviseur aan de rechtsbijstands-verzekeraar
was verbonden. Verweerster heeft de stukken beoordeeld en de vragen die haar waren
gesteld beantwoord in haar advies. De conclusie uit het advies is medegedeeld aan
de administratie van de rechtsbijstands-verzekeraar. Klager stelt dat het inzage-,
correctie en blokkeringsrecht ten onrechte niet is toegepast. Bovendien voldoet het
advies niet aan de daaraan te stellen eisen, aldus klager.
1.2 Verweerster stelt zich op het standpunt dat de verzekering zou zijn geweigerd
als klager gebruik had gemaakt van het blokkeringsrecht. Het advies voldoet inhoudelijk
aan de daaraan te stellen eisen. Verweerster wijst er op dat sprake was van een bijzondere
gang van zaken die zich niet meer zal voordoen.
1.3 Het college stelt vast dat het inzage-, correctie en blokkeringsrecht van
toepassing is op deze specifieke situatie, en dat verweerster ten onrechte klager
daarop niet actief heeft gewezen. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond. Het college
oordeelt dat het klachtonderdeel over de inhoud van het advies ongegrond is.
1.4 Het college legt verweerster voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel
geen maatregel op. Er is sprake geweest van een bijzondere gang van zaken, die zich
bij de rechtsbijstandsverzekeraar nog niet eerder had voorgedaan en ook niet meer
zal voordoen. Daarnaast heeft verweerster lering getrokken uit de klacht.
2. De procedure
2.1 Het dossier bevat de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 15 februari 2023 bij het Regionaal
Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) te Amsterdam, dat vervolgens is
doorgeleid naar het RTG ’s-Hertogenbosch, waar het op 31 maart 2023 is ontvangen;
- het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 29 juni 2023;
- de e-mail van 2 augustus 2023 van de gemachtigde van verweerster;
- de aanvullende stukken, ontvangen van klager op 4 september 2023.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 8 maart 2024. Klager is met
bericht niet verschenen. Verweerster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Op verzoek van verweerster is mevrouw E., werkzaam bij de afdeling Speciale zaken
van de rechtsbijstandsverzekeraar, als getuige gehoord. Verweerster en haar gemachtigde
hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde heeft een pleitnotitie
voorgelezen en aan het college overhandigd.
3. De feiten
3.1 Klager heeft op 23 september 2022 een aanvraagformulier voor een rechtsbijstandsverzekering
ingevuld en daarbij ontkennend geantwoord op de vraag (alle citaten inclusief taal-
en typfouten): “Was u of één van de meeverzekerden eerder voor rechtsbijstand verzekerd?”.
Uit de administratie van de rechtsbijstandsverzekeraar bleek dat klager wel eerder
voor rechtsbijstand verzekerd was geweest en destijds in één jaar 30 conflicten had
gemeld. De rechtsbijstandsverzekeraar concludeerde dat sprake was van bewuste misleiding
en was voornemens klager te plaatsen in het Externe Verwijzingsregister (EVR). Daarmee
is voor andere verzekeraars mogelijk om te zien of eerder sprake is geweest van frauduleus
handelen. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft klager hiermee geconfronteerd.
3.2 Klager heeft zich vervolgens beroepen op zijn fysieke en psychische situatie
en gesteld dat hij daarom geen opzet had op het onjuist beantwoorden van de vraag.
Hierop heeft de rechtsbijstandsverzekeraar klager aangeboden om haar medisch adviseur
te raadplegen en te vragen of de medische situatie van klager de oorzaak kon zijn
van het onjuist beantwoorden van de vraag. Klager is hiermee akkoord gegaan en heeft
medische documentatie aangeleverd.
3.3 De rechtsbijstandsverzekeraar heeft vervolgens via haar interne afdeling
Speciale zaken aan verweerster, als medisch adviseur verbonden aan het medisch secretariaat
van de rechtsbijstandsverzekeraar, de volgende vragen voorgelegd:
“ 1. Kunnen de medische omstandigheden die de heer [klager] aanvoert in het algemeen
invloed hebben op het vermogen om de door [de rechtsbijstandsverzekeraar] gestelde,
aanvullende vragen, volledige te begrijpen?
2. Zijn de medische omstandigheden van de heer [klager] in dit geval ook van dien
aard dat niet van hem kan worden verwacht dat hij de door [de rechtsbijstandsverzekeraar]
gestelde aanvullende vragen goed en volledig begrijpt? Waarom wel of waarom niet?”
3.4 Klager heeft vervolgens via het medisch secretariaat verzocht aanvullende
vragen ter beantwoording aan verweerster voor te leggen. Dat verzoek is niet gehonoreerd.
3.5 Verweerster heeft op 28 november 2022 aan de hand van door klager aangeleverde
medische documentatie een advies opgesteld. In haar advies vat zij die medische documentatie
als volgt samen:
“informatie medisch adviseur, [naam neuroloog], d.d. 19 mei 2016
Bij cliënt is sprake van antegrade amnesie (dit is vergeetachtigheid bij het aangaan
van nieuwe dingen. Dus men vergeet bijvoorbeeld waar men die dag de sleutels heeft
gelaten). Daarnaast is er sprake van concentratieproblemen. Na een 2de hoofdletsel
is er sprake van een postcommotioneel syndroom. De neuropsycholoog kan op 13 maart
2015 geen cognitieve tekorten of achteruitgang vinden. De psycholoog kan op 12 juni
2015 vaststellen dat er depressieve klachten zijn. De revalidatiearts geeft op 17
september 2015 aan dat cliënt een overprikkelingsbeeld heeft na val op zijn hoofd
met hyperventilatie problematiek. De klachten zijn verbeterd. Uit het medisch advies
komen geen diagnoses te voorschijn die tot leiden tot verminder vermogen om vragen
te beantwoorden leiden.”
“Informatie medisch adviseur, verzekeringsarts, [naam verzekeringsarts]
d.d. 2 december 2016
In het advies is er sprake van klachten na een whiplash met mogelijke val op het
hoofd.
Er is geen medische diagnose die tot problemen bij het invullen van de vragenlijst
zorgt. Er is sprake van een normale intelligentie met een normaal functionerend werkgeheugen.”
Neurologische expertise, [naam neuroloog] d.d. 17 juli 2020
In 2020 is er sprake van hoofdpijnklachten en nekpijnklachten. Daarnaast zijn er
pijnklachten in de onderrug uitstralend naar de enkels en de knieën. Cliënt heeft
moeilijkheden met lopen door de klachten in de knieën en de enkels. Daarnaast is er
sprake van vermoeidheid en verminderde concentratie en vergeetachtigheid. Bij cliënt
is een chronisch vermoeidheidssyndroom vastgesteld. Bij neurologisch onderzoek worden
er geen afwijkingen gezien. De klachten van de nek, hoofdpijn en de cognitieve problemen
lijken te passen bij een chronisch geworden pijnsyndroom na de ongevallen die cliënt
heet gehad.”
“Informatie onderzoek chronische vermoeidheid/myalgische encefalomyelitis centrum
d.d. 8 juni 2017.
Cliënt heeft een inspanningscapaciteit passend bij een man van 70 jaar. Zijn ziektebeeld
lijkt op een chronisch vermoeidheidssyndroom of myalgische encefalomyelitis na zijn
hoofdtrauma.”
“Revalidatieprogramma [naam physician assistant] d.d. 29 december 2017
Cliënt werd aangemeld voor een revalidatieprogramma in verband met het chronische
vermoeidheidssyndroom.”
“Medisch dossier Wajong uitkering, [naam verzekeringsarts] d.d.8 januari 2018
Cliënt wordt gediagnosticeerd met een postcommotioneel syndroom, depressie, chronisch
vermoeidheidssyndroom, myalgische encefalopathie en een systemische inspanningsintolerantie
ziekte (SEID).”
3.6 Verweerster geeft vervolgens een beschouwing en beantwoordt op 28 november
2022 de gestelde vragen als volgt:
Ad 1.: “(…) Uit het medisch dossier komen geen aandoeningen naar voren waarbij cliënt
niet in staat is om vragen eerlijk en integer te beantwoorden”
Ad 2.: “(…) Er zijn geen medische omstandigheden waardoor cliënt niet in staat is
om de vragen te begrijpen. Hij is in staat om met de normaal intelligentieniveau vakken
te kunnen volgen en examens met succes te kunnen afronden op gymnasium niveau. Als
cliënt de tijd neemt om de vraag te lezen en te beantwoorden moet dit mogelijk zijn.
Er zijn ook geen lichamelijke aandoeningen waardoor cliënt niet is staat is om vragen
te lezen en te beantwoorden. Hij zou hier meer tijd voor moeten nemen maar hij heeft
thuis al een tijd gehad om de vragen rustig te lezen en te beantwoorden. Daarnaast
zijn er ook geen neurologische omstandigheden waardoor cliënt niet in staat is om
de vragen te lezen en eerlijk te beantwoorden.”
3.7 Verweerster heeft aan de afdeling Speciale zaken van de rechtsbijstands-verzekeraar
medegedeeld dat zij geen aandoening heeft gezien in de toegezonden medische informatie
die het gedrag van klager zou kunnen verklaren. Het advies is opgeslagen in het computersysteem.
Hierna is op 6 december 2022 het advies van verweerster door de afdeling Speciale
zaken aan klager toegezonden.
3.8 Klager heeft vervolgens het advies geblokkeerd en verzocht zijn medische
gegevens te vernietigen. Daaraan is terstond uitvoering gegeven door het medisch secretariaat.
4. De klacht en de reactie van verweerster
4.1 Klager verwijt verweerster dat:
a) er geen inzage-, correctie- en blokkeringsrecht is gegeven over het uitgebrachte
advies;
b) het advies niet voldoet aan de eisen die het tuchtcollege stelt aan rapportages.
4.2 Verweerster concludeert dat de gang van zaken omtrent het advies niet de
schoonheidsprijs verdient, maar dat, gelet op de wijze waarop het advies tot stand
is gekomen, niet gesproken kan worden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Het
advies voldoet aan de voorwaarden en is zorgvuldig tot stand gekomen.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 In artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) zijn twee normen geformuleerd waaraan het handelen of nalaten van een zorgverlener
kan worden getoetst. De eerste tuchtnorm heeft betrekking op het handelen of nalaten
in strijd met de zorg die die beroepsbeoefenaar in die hoedanigheid behoort te betrachten
ten opzichte van degene met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand
verleent of zijn bijstand is ingeroepen, degene die, in nood verkerende, bijstand
met betrekking tot zijn gezondheidstoestand behoeft of de naaste betrekkingen van
deze personen. De tweede tuchtnorm betreft gedragingen die niet onder de eerste norm
vallen, maar in strijd zijn met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.
Als algemene voorwaarde van het toepassen van de tweede tuchtnorm geldt het al langer
door het CTG gehanteerde weerslagcriterium. Dit houdt in dat het handelen zijn weerslag
moet hebben op de individuele gezondheidszorg.
5.2 Verweerster is als medisch adviseur verbonden aan de rechtsbijstandsverzekeraar.
Verweerster geeft in die hoedanigheid medische adviezen ten behoeve van de verzekeringsrechtelijke
relatie tussen verzekeraar en verzekerde. Tussen klager en de medisch adviseur bestaat
derhalve op grond van artikel 7:446 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) geen behandelrelatie.
Nu op grond van artikel 7:446 lid 2 BW het beoordelen van iemands gezondheidstoestand
valt onder geneeskundig handelen, zal het handelen van verweerster desalniettemin
worden getoetst aan de eerste tuchtnorm.
5.3 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsbeoefenaar.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Het gaat er daarbij niet om of de zorgverlener
beter anders had kunnen handelen.
Klachtonderdeel a) het correctie- en blokkeringsrecht is niet toegepast
5.4 Klager schrijft in zijn klaagschrift dat hij per abuis een vraag in het aanvraag-formulier
ten onrechte met “nee” heeft beantwoord. Klager ziet daarin een verband met zijn fysieke
en psychische situatie, en in het bijzonder met zijn concentratieproblemen, hoofdpijnklachten,
misselijkheid, braken en rolstoelgebondenheid. Deze klachten zijn ontstaan na een
ongeval op 1 mei 2015 waarbij klager een whiplash heeft opgelopen en waardoor hij
inmiddels 100% arbeidsongeschikt is verklaard. Omdat hij het besluit van de rechtsbijstandsverzekeraar,
om vanwege het onjuist beantwoorden van een vraag klager voor acht jaar op te nemen
in het EVR, een erg hoge sanctie vond, is hij akkoord gegaan met het voorstel om een
medisch advies te vragen. Hij heeft daarbij verzocht om aan de medisch adviseur aanvullende
vragen te stellen, die echter niet aan verweerster zijn voorgelegd. Klager stelt dat
op het medisch advies het inzage-, correctie-, en blokkeringsrecht van toepassing
is, zoals neergelegd in de artikelen 7:456 en 7:464, tweede lid onder b BW. Klager
verwijt verweerster dat hij niet in de gelegenheid is gesteld deze rechten in te roepen.
5.5 Verweerster wijst er op dat de gang van zaken bij klager uitzonderlijk is
geweest. In de normale procedure en werkwijze bij de rechtsbijstandsverzekeraar wordt
de medisch adviseur ingeroepen om de medische situatie van een verzekerde te beoordelen.
Het advies wordt dan toegezonden aan de jurist van de verzekerde die met de verzekerde
ook het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht bespreekt. In de situatie van klager
was (nog) geen sprake van een verzekeringsovereenkomst en was klager geen verzekerde.
Anders dan de normale gang van zaken, betrof het advies de beoordeling van de vraag
of klager, gelet op zijn fysieke en psychische situatie, de vragen uit het aanvraagformulier
kon lezen, begrijpen en juist beantwoorden. Zoals in de normale procedure gebruikelijk
is, is het advies door verweerster in het geautomatiseerde systeem van de rechtsbijstandsverzekeraar
opgenomen en de conclusies daaruit zijn door verweerster medegedeeld aan de medewerkster
bij Speciale zaken. Deze medewerkster van Speciale zaken, die als getuige is gehoord,
kan niet verklaren hoe het advies bij haar (in het geautomatiseerde systeem) is terecht
gekomen, maar zij stelt vast dat het advies aan klager is toegezonden. Deze gang van
zaken verdient niet de schoonheidsprijs, aldus verweerster. Inmiddels wordt deze werkwijze
niet meer toegepast. In voorkomende gevallen zal aan de persoon in kwestie worden
gevraagd zelf een medisch adviseur in te schakelen om een advies aan de rechtsbijstandsverzekeraar
te verstrekken.
5.6 Verder wijst verweerster er op dat indien klager zijn blokkeringsrecht had
ingeroepen, dit tot gevolg zou hebben gehad dat de rechtsbijstandsverzekeraar zou
hebben volhard in de weigering een verzekeringsovereenkomst aan te gaan en ook tot
opname van klager in het EVR zou zijn overgegaan. Daarmee zou klager niet geholpen
zijn.
5.7 Het college oordeelt als volgt. Het blokkeringsrecht is opgenomen in artikel
7:464 lid 2 onder b BW. Bij het bepalen of het blokkeringsrecht van toepassing is,
gaat het om de vraag in welk kader het medisch rapport/verslag wordt uitgebracht.
Het blokkeringsrecht is niet van toepassing als het een medische rapportage/ verslaglegging
betreft in verband met een reeds tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke
verzekering dan wel een opleiding waartoe betrokkene reeds is toegelaten of wanneer
een bijzondere wettelijke bepaling toepasselijkheid van het blokkeringsrecht uitsluit.
Hiervan is in dit geval echter geen sprake; klager was geen verzekerde en er was (nog)
geen verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. Het blokkeringsrecht biedt een waarborg
voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene op wie het rapport
betrekking heeft. Betrokkene heeft namelijk het recht om doorgifte van het rapport
te verhinderen (te blokkeren) als hij er bezwaar tegen heeft dat de organisatie in
wiens opdracht of op wiens verzoek het rapport is opgesteld, kennis neemt van de inhoud
daarvan. Dat dit nadelig kan uitpakken voor betrokkene is een feit, maar de afweging
om al dan niet van het recht gebruik te maken, is aan betrokkene zelf.
5.8 Op grond van het voorgaande moet de conclusie zijn dat het inzage-, correctie-
en blokkeringsrecht van toepassing is op het medisch advies dat verweerster heeft
opgesteld, op verzoek van en ten behoeve van de rechtsbijstandsverzekeraar, en is
samengesteld op grond van medische documenten die door klager aan haar zijn overgelegd.
Verweerster had daarom, alvorens over het medisch advies mededeling te doen aan de
afdeling Speciale zaken, aan klager het (concept-)advies moeten toezenden en hem daarbij
actief op het inzage-, correctie- of blokkeringsrecht moeten wijzen. Dat is niet gebeurd
en dat is verweerster te verwijten. Zij heeft daarmee in strijd gehandeld met de hiervoor
genoemde wettelijke bepaling. Hieraan doet niet af dat, zoals verweerster ook betoogt,
klager niet geholpen zou zijn met het inroepen van zijn blokkeringsrecht, omdat de
rechtsbijstandsverzekeraar dan had vastgehouden aan haar weigering klager te verzekeren
of had volhard in registratie in het EVR. Zoals gezegd, moet die keuze aan klager
worden overgelaten. Dit klachtonderdeel moet daarom gegrond worden geoordeeld.
Klachtonderdeel b) het advies voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen.
5.9 Klager stelt dat het advies niet voldoet aan de richtlijnen die daarvoor
gelden. Nadat hij het advies had ontvangen, heeft verweerster geweigerd alsnog de
door hem gestelde aanvullende en nog openstaande vragen te beantwoorden. Klager stelt
dat verweerster dat niet had mogen weigeren en zij (al de) vragen die door de rechtsbijstandsverzekeraar
én door hem zijn gesteld, diende te beantwoorden. Ook mist klager in het advies van
verweerster de weergave van een geschikte methode van onderzoek om de vragen te beantwoorden,
een inzichtelijke, consistente en onderbouwde uiteenzetting van de gronden waarop
de conclusies steunen en de (weergave van de) bronnen waarop het advies berust. Ten
slotte stelt klager dat verweerster buiten de grenzen van haar vakgebied is gegaan,
door ervan uit te gaan dat er niets neurologisch aan de hand zou zijn. Klager heeft
bij zijn klacht als bijlagen (medische) informatie gevoegd. Het college gaat er van
uit dat klager daarmee wil aantonen dat het advies van verweerster onjuist is.
5.10 Verweerster voert aan dat zij antwoord heeft gegeven op de vragen die door
de afdeling Speciale zaken aan haar zijn gesteld. Zij heeft haar advies opgesteld
na bestudering van de door klager aangebrachte medische documenten. Dat advies is
in overeenstemming met die medische documentatie. De conclusie dat er geen medische
omstandigheden zijn die klager niet in staat stellen de vragen te lezen, te begrijpen
en naar waarheid te beantwoorden, is volgens verweerster op basis van die documentatie
gerechtvaardigd.
5.11 Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Verweerster
is door de afdeling Speciale zaken gevraagd een tweetal specifieke vragen te beantwoorden.
Er was geen aanleiding voor haar om ook de aanvullende vragen van klager te beantwoorden.
Zij heeft advies gegeven op grond van de door klager ingezonden medische documenten.
Deze zijn, tezamen met het advies, op verzoek van klager vernietigd. Het college heeft
daarom alleen kennis kunnen nemen van de medische documentatie die klager bij zijn
klaagschrift als bijlagen heeft overgelegd. Daarbij is een deel van de zes door verweerster
voor het opstellen van haar advies geraadpleegde medische documenten overgelegd. De
andere door klager in deze tuchtprocedure overgelegde documenten zijn destijds niet
door verweerster gezien en beoordeeld en kunnen daarom niet bij de beoordeling van
de klacht worden betrokken. Het college concludeert dat verweerster in haar advies
een juiste weergave van de haar ter inzage gegeven documenten heeft gegeven. Het advies
dat verweerster heeft opgesteld is in dat licht begrijpelijk en consistent. Ter zitting
heeft verweerster nog aangegeven dat zij haar advies heeft besproken met een psychiater,
alvorens het vast te stellen. Het is het college niet gebleken dat verweerster buiten
de grenzen van haar vakgebied is gegaan.
Slotsom
5.12 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat het klachtonderdeel over het inzage-,
correctie- en blokkeringsrecht gegrond is en het klachtonderdeel over het advies (inhoudelijk)
ongegrond.
Maatregel
5.13 Hiervoor is vastgesteld dat verweerster in strijd met een wettelijke bepaling
het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht niet actief aan klager heeft voorgehouden.
Gezien de aard van dit tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zou de maatregel van waarschuwing
in beginsel op zijn plaats zijn. In deze zaak is echter sprake van een uitzonderlijke,
eenmalige gang van zaken. De werkwijze bij de rechtsbijstands-verzekeraar, de afdeling
Speciale zaken en het medisch secretariaat, was niet ingericht op een advies als hier
aan de orde. Verweerster heeft op de wijze die voor de standaardprocedure geldt en
waarin het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht tot zijn recht zouden komen, het
rapport doorgezonden, zonder zich voldoende te realiseren dat de situatie niet standaard
was. Verweerster heeft er blijk van gegeven lering te hebben getrokken uit de klacht.
De rechtsbijstandsverzekeraar heeft - mede naar aanleiding van deze procedure - besloten
deze gang van zaken in de toekomst niet meer te zullen volgen. Het college is alles
bijeengenomen van oordeel dat hier een maatregel niet op zijn plaats is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Standpunten van partijen
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
om – ondanks de gegrondverklaring van klachtonderdeel a over het inzage-, correctie-
en blokkeringsrecht – aan de chirurg geen maatregel op te leggen. Verder is klager
het niet eens met het oordeel van dat college over klachtonderdeel b, inhoudende dat
het advies van de chirurg voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Klager verzoekt
het Centraal Tuchtcollege om in verband met de gegrondverklaring van klachtonderdeel
a aan de chirurg alsnog een passende maatregel op te leggen en klachtonderdeel b alsnog
gegrond te verklaren.
4.2 De chirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
primair om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep en subsidiair om het
beroep van klager te verwerpen.
Ontvankelijkheid van klager in het beroep
4.3 Artikel 73, lid 1, onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
bepaalt dat een klager van een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege alleen
in beroep kan komen voor zover de klacht is afgewezen of voor zover hij niet-ontvankelijk
is verklaard. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel a gegrond verklaard
zonder de chirurg daarvoor een maatregel op te leggen. Omdat dit klachtonderdeel door
het Regionaal Tuchtcollege gegrond is verklaard, is het niet mogelijk om hiertegen
beroep in te stellen. Daarbij maakt het niet uit dat het Regionaal Tuchtcollege de
chirurg voor dit klachtonderdeel geen maatregel heeft opgelegd. De tuchtrechtelijke
procedure heeft namelijk als doel om de kwaliteit van de zorgverlening te bewaken
en niet om aan klager genoegdoening te verschaffen door aan de chirurg een zwaardere
maatregel op te leggen. Dit betekent dat klager niet-ontvankelijk is in het beroep,
voor zover dit gaat over klachtonderdeel a en het niet opleggen van een maatregel.
Klager is wel ontvankelijk in het beroep, voor zover dit gaat over klachtonderdeel
b.
Inhoudelijke beoordeling klachtonderdeel b
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van het in eerste
aanleg geformuleerde klachtonderdeel b en het daarover in eerste aanleg door partijen
schriftelijk en mondeling gevoerde debat. In beroep is dit debat schriftelijk en op
de zitting opnieuw gevoerd, waarbij de gemachtigde van de chirurg gebruik heeft gemaakt
van een pleitnota.
4.5 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege over klachtonderdeel b en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal
over. Het Regionaal Tuchtcollege is terecht tot de conclusie gekomen dat het advies
van de chirurg begrijpelijk en consistent was en dat de chirurg niet buiten de grenzen
van haar deskundigheid is getreden. Dit betekent dat de chirurg wat dit klachtonderdeel
betreft geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Conclusie
4.6 De conclusie is dat klager in het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard,
voor zover dit beroep gaat over klachtonderdeel a en het niet opleggen van een maatregel
en dat het beroep, voor zover dat gaat over klachtonderdeel b moet worden verworpen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover dit gaat over klachtonderdeel
a en het niet opleggen van een maatregel aan de chirurg;
verwerpt het beroep voor zover dit gaat over klachtonderdeel b.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; R.A. van der
Pol en
H.M. Wattendorff, leden juristen en J.H.M. de Brouwer en J. Hermans, leden beroepsgenoten,
bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.