ECLI:NL:TGZCTG:2025:39 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2311 en C2024/2325
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:39 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-03-2025 |
Datum publicatie: | 17-03-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2311 en C2024/2325 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond, vernietigt berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een ambulanceverpleegkundige. De ambulanceverpleegkundige heeft de moeder van klager (patiënte) na een 112-melding onderzocht. Na het onderzoek heeft de ambulanceverpleegkundige besloten patiënte niet mee te nemen naar het ziekenhuis en haar doorverwezen naar de huisartsenpost. Klager verwijt de ambulanceverpleegkundige – samengevat – dat hij patiënte onvoldoende heeft onderzocht, niet serieus heeft genomen en ten onrechte niet heeft meegenomen naar het ziekenhuis. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht deels gegrond en legt aan de ambulanceverpleegkundige de maatregel van berisping op. Klager en de ambulanceverpleegkundige zijn allebei in beroep gekomen tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege verklaart alle klachtonderdelen ongegrond, waarmee de maatregel van berisping komt te vervallen en gelast publicatie. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2311 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerder in beide
instanties, gemachtigde: mr. M.L. Greebe werkzaam te Amsterdam,
en in de zaak onder nummer C2024/2325 van:
C., verpleegkundige, werkzaam te D., appellant, verweerder in
eerste aanleg, gemachtigde: mr. M.L. Greebe werkzaam te
Amsterdam, hierna: de ambulanceverpleegkundige,
tegen
A., wonende te B., verweerder in beroep, klager in eerste
aanleg, hierna: klager.
1. De kern van de zaak
Klager heeft op 16 oktober 2022 het alarmnummer 112 gebeld voor zijn moeder (hierna:
patiënte), die op dat moment bij hem logeerde. De ambulance is gekomen en de ambulanceverpleegkundige
heeft patiënte onderzocht. Na het onderzoek heeft de ambulanceverpleegkundige besloten
patiënte niet mee te nemen naar het ziekenhuis. Hij heeft patiënte doorverwezen naar
de huisartsenpost. De huisartsenpost heeft na aankomst van patiënte een ambulance
gebeld. In de ambulance heeft de patiënt een hartstilstand gehad en is gereanimeerd.
Patiënte is diezelfde avond in het ziekenhuis overleden. Klager verwijt de ambulanceverpleegkundige
– samengevat – ¬ dat hij patiënte onvoldoende heeft onderzocht en niet serieus heeft
genomen en ten onrechte niet mee heeft genomen naar het ziekenhuis.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klager heeft op 13 december 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te
’s-Hertogenbosch tegen de ambulanceverpleegkundige een klacht ingediend. Bij beslissing
van 21 december 2023, onder nummer H2022/5192 zijn klachtonderdelen 1 (deels), 2 en
3 gegrond verklaard, is de ambulanceverpleegkundige de maatregel van een berisping
opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
2.2 In de zaak met nummer C2024/2311 is klager op tijd in beroep gekomen en is
van de ambulanceverpleegkundige een verweerschrift ontvangen. In de zaak met nummer
C2024/2325 is de ambulanceverpleegkundige op tijd in beroep gekomen en heeft klager
een verweerschrift ingediend.
2.3 De beide zaken zijn op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege
van
3 februari 2025 gezamenlijk behandeld. Op de zitting zijn verschenen klager, en
de ambulanceverpleegkundige bijgestaan door mr. Greebe. Partijen hebben hun standpunten
nader toegelicht. Klager en mr. Greebe hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen
die zij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij hebben overhandigd.
2.4 Van de kant van de ambulanceverpleegkundige zijn als getuigen gehoord: de
heer E., ambulancechauffeur en de heer F., verpleegkundig specialist met portefeuille
calamiteitenonderzoek bij G.. Zij hebben op de zitting tegenover de voorzitter de
eed, respectievelijk de belofte afgelegd. Van de kant van de ambulanceverpleegkundige
is daarnaast als informant gehoord: de heer H., kinderanesthesioloog, medisch manager
van de ambulancedienst en mede rapporteur van de calamiteitenrapportage.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Op 16 oktober 2022 om 6:59:42 uur heeft klager het alarmnummer 112 gebeld.
In het dossier zit een zogenaamde “ritregistratie”. Daarin staat de volgende aantekening
over deze melding (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“- 74 jaar oud, Vrouw, Bij kennis, Ademt. Bewusteloos/Flauwgevallen (Bijna) Code:
31A1 Flauwgevallen (of bijna) en aanspreekbaar > = 35 (zonder eerdere hartproblemen)
Verklaring melder: Moeder is op vakantiebezoek, sinds gisteren ondertemperaturen,
nu enorm veel buikpijn, gezwollen buik, collaps neiging. Haar huidskleur is bleek.
Zij heeft geen voorgeschiedenis met hartproblemen. Zij ademt helemaal normaal. Zij
is helemaal wakker (reageert normaal). Zij verandert van huidskleur. ## Zou al maand
lang geen ontlasting gehad hebben vertelde zij tegen zoon.”
3.2 Om 7:04 uur is de ritopdracht gegeven en om 7:13:59 uur was de ambulance
bij patiënte. De ambulanceverpleegkundige heeft patiënte onderzocht. Om 7:34:42 uur
is de ambulance weer vertrokken, zonder patiënte te vervoeren naar het ziekenhuis.
3.3 De ambulanceverpleegkundige heeft van zijn onderzoek van patiënte de volgende
aantekeningen gemaakt:
“mw zit op de bank in de woonkamer met haar jas aan, is goed aanspreekbaar, abc=intact,
maakt klinisch een matig zieke indruk, familie tp
mw wilde zojuist met haar zoon op de bonnefooi naar de hap ivm pijnkl in haar buik,
deze klachten zijn al langer bestaand, progressief van aard, pijnkl zitten in de gehele
buik, pijn is zeurend, geeft aan dat ze reeds een maand geen ontlasting heeft gehad,
is hiervoor bij de ha geweest, movicolon werd voorgeschreven, vlg zeggen met weinig
resultaat, eten/drinken gaat ook moeizaam, zegt geen eetlust te hebben, gewichtsverlies-,
up geen afw maar ook verminderd door beperkte intake, door de klachten had mw de neiging
tot collaps, 112 werd gebeld, tp gelijke klachten, reageert helder en adequaat, N-
V-, transp-, dyspnoe-, pijnkl in de gehele buik, diffuus van aard, abdomen is bol,
pijnkl overige-, koorts-, hoesten-, nooit eerder deze klachten gehad tot een maand
geleden, zou dus vlg eigen zeggen reeds een maand geen ontlasting hebben gehad, bloedverlies-,
geen gebruik anticogulantia, cardiaal blanco”
3.4 Onder de “Tractus Anamnese” staat:
Tractus Anamnese Ja
Omschrijving: a = vrij
b= bdz vag, normale kleur tot enigszins pips, afr 16-20/min, dyspnoe-, symm+, gg
has, thorax=dp-
c= goed gevulde reg snelle pols 108/min, pob-, crt=n, abd=soepel, dp+, luchthoudend,
pijn in rug-, bloedverlies-
d=a, emv=max, pearrl, fast-, mot/sens++, kracht ++, hoofdpijn-, collaps=neiging
tot, intox-, trauma-, visuskl-, duizeligheid –
e=ga
Temperatuur, tympaan gemeten, was 36 graden. Bij “Pijn niet te meten”, is ‘ja’ genoteerd.
3.5 Onder “Recommendation” staat:
“Omschrijving van overwegingen: obstipatie, subileus, rip abdomen, alg mal
(…)
Toelichting: monitoring, tp gelijke klachten, reageert helder en adequaat, info
en overleg hap, advies: consult ha, zoon gata met zijn moeder naar de hap, is om 8.00
uur welkom aldaar, mw en zoon begrijepen gekregen info en gaan hiermee akkoord”.
3.6 Klager is met patiënte naar de huisartsenpost gegaan. Daar is de ambulance
gebeld. Patiënte heeft in de ambulance een hartstilstand gehad en is gereanimeerd.
In het ziekenhuis is patiënte geopereerd. Patiënte is diezelfde dag om 17:24 uur overleden.
4. De klacht
4.1 Volgens klager heeft de ambulanceverpleegkundige onzorgvuldig en onjuist
gehandeld, omdat hij:
1) patiënte geen noodhulp bood en weigerde haar mee te nemen naar het ziekenhuis;
2) geen interesse toonde in patiënte;
3) niet de juiste diagnose heeft gesteld en onvoldoende lichamelijk onderzoek
heeft
verricht;
4) klager verkeerde informatie gaf over de spoedpost van het ziekenhuis, waardoor
kostbare tijd is verstreken.
5. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
5.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdelen 1) (deels), 2 en 3 gegrond
verklaard. De ambulanceverpleegkundige heeft onvoldoende onderzoek gedaan om tot een
werkhypothese te komen en de andere aanwezige alarmsignalen als de hypertensie, de
tachycardie, de pipse gelaatskleur en de melding van collaps(-neiging) onvoldoende
serieus genomen. Volgens het Regionaal Tuchtcollege heeft de ambulanceverpleegkundige
te snel de werkhypothese obstipatie gesteld en beslist de zorg over te dragen aan
de huisarts. De klachten van patiënte en de gemeten parameters lieten namelijk ook
ruimte voor andere werkhypotheses die noopten tot het (met spoed) verrichten van nader
onderzoek in het ziekenhuis. Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de ambulanceverpleegkundige
patiënte naar het ziekenhuis had moeten vervoeren en niet gebleken is dat het besluit
om naar de huisarts te gaan in gezamenlijk overleg is genomen. Evenwel is niet gebleken
dat sprake was van een acute levensbedreigende situatie. Voor zover klachtonderdeel
1 ziet op het niet verlenen van noodhulp is dat klachtonderdeel ongegrond verklaard.
5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 4) heeft het Regionaal Tuchtcollege geoordeeld
dat de ambulanceverpleegkundige geen onjuiste informatie aan klager heeft gegeven
en heeft gehandeld volgens de richtlijn. Klachtonderdeel 4) is daarom ongegrond verklaard.
5.3 Voor de volledige beslissing en de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege
verwijst het Centraal Tuchtcollege naar de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
in de bijlage.
6. Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
6.1 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van
oordeel dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is. De maatregel van berisping
komt daarmee te vervallen. Het Centraal Tuchtcollege legt hierna uit hoe dit oordeel
tot stand is gekomen.
Omvang van de zaken in beroep
In het beroep van klager (C2024/2311)
6.2 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Het beroep heeft tot doel dat de ongegrond verklaarde klachtonderdelen 1 (deels) en
4 alsnog gegrond worden verklaard. Daarnaast is klager het niet eens met de zwaarte
van de opgelegde maatregel.
6.3 De ambulanceverpleegkundige heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal
Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
In het beroep van de ambulanceverpleegkundige (C2024/2325)
6.4 De ambulanceverpleegkundige is het niet eens met de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege. Het beroep heeft tot doel dat de klachtonderdelen 1 (deels), 2 en 3
alsnog ongegrond worden verklaard.
6.5 Klager heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het
beroep van de ambulanceverpleegkundige te verwerpen.
6.6 Het gevolg is dat de oorspronkelijke klacht in volle omvang ter beoordeling
aan het Centraal Tuchtcollege voorligt.
6.7 Het Centraal Tuchtcollege stelt hierin eerst het volgende voorop. Artikel
73, lid 1 onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet
BIG) bepaalt dat een klager van een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege
alleen in beroep kan komen voor zover de klacht is afgewezen of voor zover hij niet-ontvankelijk
is verklaard. De tuchtrechtelijke procedure heeft namelijk als doel om de kwaliteit
van de zorgverlening te bewaken en niet om aan klager genoegdoening te verschaffen
door aan de ambulanceverpleegkundige een zwaardere maatregel op te leggen. Dit betekent
dat klager niet-ontvankelijk is in het beroep, voor zover hij betoogt dat de reeds
gegronde klachtonderdelen op zichzelf al een zwaardere maatregel rechtvaardigen. Verder
is klager ontvankelijk.
Toetsingskader
6.8 Het Centraal Tuchtcollege merkt allereerst op dat het zich realiseert dat
het overlijden van zijn moeder een zeer verdrietige en traumatische gebeurtenis is
voor klager, die een grote invloed heeft gehad en nog altijd heeft op zijn leven.
Ook begrijpt het Centraal Tuchtcollege dat deze afloop een weerslag heeft op de ambulanceverpleegkundige.
Het Centraal Tuchtcollege heeft daar oog voor, maar zal op een zakelijke manier moeten
beoordelen of de ambulanceverpleegkundige heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is wat van een redelijk bekwame en redelijk handelend ambulanceverpleegkundige
onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Daarbij wordt gekeken naar
wat in zijn beroepsgroep de norm of standaard is op het moment van handelen op 16
oktober 2022. De klacht van klager over het handelen van de ambulanceverpleegkundige
wordt verder uitsluitend beoordeeld aan de hand van wat ten tijde van dit handelen
aan de ambulanceverpleegkundige bekend was en bekend kon zijn over de aard en ernst
van de situatie van de moeder van klager. Dit betekent dat in de beoordeling geen
rekening kan worden gehouden met de afloop, hoe ernstig en verdrietig die ook is.
Inhoudelijke beoordeling
Klachtonderdelen 1, 2, en 3
6.9 Net als het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat deze klachtonderdelen zich lenen voor gezamenlijke behandeling. Het komt neer
op de vraag of sprake was van een zodanig acute situatie dat de ambulanceverpleegkundige
had moeten besluiten de moeder van klager te vervoeren naar de spoedeisende hulp van
het ziekenhuis.
6.10 Het Centraal Tuchtcollege stelt op basis van de stukken het volgende vast.
Volgens het ritverslag treft de ambulanceverpleegkundige de moeder rechtop zittend
op een bank aan. Zij is helder aanspreekbaar en reageert adequaat op vragen. Zij heeft
een normale kleur, tot enigszins pips en heeft een bolle buik. De eerste indruk van
de ambulanceverpleegkundige is dat patiënte een matig zieke indruk maakt. Uit de anamnese
en het onderzoek volgt dat de pijnklachten zich diffuus over de buik bevinden, zeurend
van aard zijn en in de afgelopen weken zijn toegenomen. De ademhaling, saturatie en
het bewustzijn waren normaal en de buik was soepel. Er was sprake van tachycardie
(108 per minuut) en een licht verhoogde bloeddruk. Patiënte was niet klam of benauwd.
6.11 Gelet op het Landelijk Protocol Ambulancezorg en de interne werkafspraken
binnen de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) wordt buikpijn als een belangrijk
alarmsignaal beschouwd zodra óók sprake is van een ander symptoom of symptomen, de
zogenaamde Red Flags. Een van deze indicaties is buikpijn én shockverschijnselen.
6.12 Gelet op de parameters zoals genoemd onder 6.10 heeft het Centraal Tuchtcollege,
anders dan het Regionaal Tuchtcollege, geen aanleiding om te veronderstellen dat patiënte
hemodynamisch instabiel was dan wel in shock. De ambulanceverpleegkundige heeft verklaard
en vastgelegd dat sprake was van een tachycardie en licht verhoogde bloeddruk maar
dat er op dat moment geen sprake was van een hemodynamische instabiliteit en derhalve
geen acute situatie. Het Centraal Tuchtcollege kan de ambulanceverpleegkundige volgen
in zijn afweging dat een tachycardie en licht verhoogde bloeddruk passend kunnen zijn
bij de bestaande klachten en het ongemak van patiënte op dat moment en dus niet hoeven
te wijzen op een hemodynamische instabiliteit.
6.13 Daarnaast kwam uit het buikonderzoek naar voren dat de buik soepel was.
De ambulanceverpleegkundige heeft patiënte alleen in een zittende houding onderzocht
en haar niet laten lopen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het, juist omdat
het verrichten van een buikonderzoek moeilijk is, het beter was geweest als de ambulanceverpleegkundige
patiënte had laten lopen. Ook zou het beter zijn geweest als de ambulanceverpleegkundige
het buikonderzoek had gedaan terwijl patiënte lag. De ambulanceverpleegkundige heeft
dit op zitting ook erkend. Gezien de overige bevindingen van de ambulanceverpleegkundige
en het feit dat er geen protocol bestaat voor het verrichten van een buikonderzoek,
acht het Centraal Tuchtcollege deze tekortkomingen echter niet zodanig zwaarwegend
dat de ambulanceverpleegkundige daarvan een tuchtrechtelijk verwijt van kan worden
gemaakt.
6.14 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat de ambulanceverpleegkundige patiënte met de vereiste brede blik heeft onderzocht.
Uit de stukken kan immers worden afgeleid dat de ambulanceverpleegkundige naar aanleiding
van de onder 6.10 genoemde parameters de resultaten van het verrichte buikonderzoek
en de reeds langer bestaande klachten van patiënte, meerdere werkhypotheses heeft
overdacht. De uiteindelijke werkhypothese ‘obstipatie’ acht het Centraal Tuchtcollege
navolgbaar gezien de bevindingen van het onderzoek. Ook de weloverwogen keuze van
de ambulanceverpleegkundige om geen ECG te maken, kan het college volgen, nu de parameters
niet zodanig waren dat sprake was of kon zijn van een cardiale verdenking.
6.15 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de ambulanceverpleegkundige
voldoende en adequaat onderzoek heeft gedaan dat tot een navolgbare werkhypothese
heeft geleid. Klachtonderdeel 3) is daarom ongegrond. Mede gelet hierop heeft het
Centraal Tuchtcollege evenmin aanleiding te veronderstellen dat de ambulance-verpleegkundige
patiënte onvoldoende serieus heeft genomen. Het enkele feit dat de ambulanceverpleegkundige
geen pijnscore heeft gevraagd aan patiënte, acht het Centraal Tuchtcollege daartoe
onvoldoende, gezien de overige bevindingen van het onderzoek. Ook het ritverslag en
de getuigenverklaring van de heer E. (de ambulance-chauffeur), geven geen aanleiding
te veronderstellen dat de ambulanceverpleegkundige patiënte niet serieus zou hebben
genomen. Klachtonderdeel 2) is daarom ongegrond.
6.16 Over de vraag of de ambulanceverpleegkundige heeft geweigerd om patiënte
mee te nemen naar de spoedeisende hulp geven partijen uiteenlopende lezingen. Het
college heeft geen mogelijkheid om vast te stellen wat er precies is gebeurd. Wel
heeft de ambulanceverpleegkundige gemotiveerd weersproken dat hij heeft geweigerd
patiënte mee te nemen naar de spoedeisende hulp ondanks indringende smeekbedes van
klager. Op zitting heeft getuige de heer E. daarnaast ook verklaard dat er bij binnenkomst
geen sprake was van paniek en het onderzoek en overleg in een gemoedelijke sfeer verliep.
Klager en patiënte begrepen het voorgestelde beleid om naar de huisarts te gaan. Zij
hadden daar geen bezwaar tegen, aldus de heer E.. Deze verklaring is in overeenstemming
met de verklaring van de ambulance-verpleegkundige en het ritverslag. Dit betekent
dat niet is komen vast te staan dat de ambulanceverpleegkundige heeft geweigerd patiënte
mee te nemen naar de spoedeisende hulp.
6.17 Het Regionaal Tuchtcollege heeft terecht overwogen dat zich niet de situatie
voordeed dat sprake was van noodhulp bij een acute levensbedreigende situatie. Uit
de parameters volgt naar het oordeel van het college niet dat op het moment dat de
ambulanceverpleegkundige patiënte onderzocht sprake was van hemodynamische instabiliteit.
Er was daarom op dat moment geen sprake van een acute situatie en de conclusie van
de ambulanceverpleegkundige dat patiënte op dat moment stabiel was, is terecht. Op
basis van het onderzoek en zijn bevindingen heeft de ambulanceverpleegkundige besloten
om patiënte niet naar de eerst hulp te vervoeren maar over te dragen aan de huisartsenpost.
Hiermee heeft hij gehandeld conform de RAV richtlijn. Dat de toestand van patiënte
later bij de huisarts snel verslechterde is heel verdrietig en moeilijk voor klager,
maar dit enkele feit betekent niet dat de ambulanceverpleegkundige verwijtbare beoordelingsfouten
heeft gemaakt tijdens zijn bezoek. Klachtonderdeel 1 is daarom in zijn geheel ongegrond.
Klachtonderdeel 4
6.18 Het Centraal Tuchtcollege is op grond van de stukken en de mondelinge toelichting
op zitting in beroep van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege dit klachtonderdeel
terecht ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met rechtsoverweging
5.19 van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over.
Conclusie
6.19 Alles afwegende is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de ambulanceverpleegkundige
voldoende zorgvuldig te werk is gegaan bij zijn beoordeling en heeft gehandeld zoals
van een redelijk bekwame en redelijk handelende ambulanceverpleegkundige verwacht
mag worden.
6.20 Dit alles betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege niet in
stand kan blijven en de klacht alsnog (op alle onderdelen) ongegrond wordt verklaard.
De maatregel van berisping komt daarmee te vervallen.
Publicatie
6.21 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het algemeen belang gediend
is met de publicatie van deze beslissing en zal bepalen dat deze beslissing wordt
bekend gemaakt zoals in het dictum staat vermeld. Dit algemeen belang is erin gelegen
dat ambulanceverpleegkundigen mogelijk leerpunten kunnen ontlenen aan deze casus.
7. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
In de zaak met nummer C2024/2311;
verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij heeft verzocht
om een zwaardere maatregel;
verwerpt het beroep voor het overige;
In de zaak met nummer C2024/2325;
vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover klachtonderdelen 1 (deels),
2 en 3 gegrond zijn verklaard en aan de ambulanceverpleegkundige een berisping is
opgelegd en doet voor dat deel opnieuw recht;
verklaart klachtonderdelen 1 (deels), 2 en 3 alsnog ongegrond;
verstaat dat de maatregel van berisping komt te vervallen;
bepaalt dat deze beslissing zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens
zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden
aan Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, het Vakblad
V&VN Ambulancezorg en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; T.W.H.E. Schmitz en
M.W. Zandbergen, leden-juristen H.A. de Visser en D.E. Watson-Blommaert, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 21 december 2023 op de klacht van:
A., wonende in B., klager,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam in D., verweerder, hierna ook: de ambulanceverpleegkundige,
gemachtigde: mr. L. Greebe, werkzaam in Amsterdam.
2. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager heeft op 16 oktober 2022 het alarmnummer 112 gebeld voor zijn moeder
(hierna: patiënte), die op dat moment bij hem logeerde. De ambulance is gekomen en
de ambulanceverpleegkundige heeft patiënte onderzocht. Na het onderzoek heeft de ambulanceverpleegkundige
besloten patiënte niet mee te nemen naar het ziekenhuis. Hij heeft patiënte doorverwezen
naar de huisartsenpost. De huisartsenpost heeft na aankomst van patiënte een ambulance
gebeld. Patiënte is diezelfde avond in het ziekenhuis overleden. Klager verwijt de
ambulanceverpleegkundige – samengevat - dat hij patiënte onvoldoende heeft onderzocht
en niet serieus heeft genomen en ten onrechte niet mee heeft genomen naar het ziekenhuis.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klachten deels gegrond zijn. Hierna
licht het college dat toe.
3. De procedure
3.1 Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 13 december 2022;
- de brief van 24 januari 2023 van de secretaris aan klager;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van 5 mei 2023 van de secretaris aan de gemachtigde van verweerder;
- de brief van 15 mei 2023 van de gemachtigde van verweerder, binnengekomen op
16 mei 2023;
- het proces-verbaal van het op 13 juli 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van 9 oktober 2023 van de secretaris aan de gemachtigde van verweerder;
- de brief van 16 oktober 2023 met bijlagen, ontvangen van de gemachtigde van
verweerder op 17 oktober 2023.
2.2. De zaak is behandeld op de openbare zitting van 26 oktober 2023. De partijen
zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
4. Wat is er gebeurd?
3.1 Op 16 oktober 2022 om 6:59:42 uur heeft klager het alarmnummer 112 gebeld.
In het dossier zit een zogenaamde “ritregistratie”. Daarin staat de volgende aantekening
over deze melding (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“- 74 jaar oud, Vrouw, Bij kennis, Ademt. Bewusteloos/Flauwgevallen (Bijna) Code:
31A1 Flauwgevallen (of bijna) en aanspreekbaar > = 35 (zonder eerdere hartproblemen)
Verklaring melder: Moeder is op vakantiebezoek, sinds gisteren ondertemperaturen,
nu enorm veel buikpijn, gezwollen buik, collaps neiging. Haar huidskleur is bleek.
Zij heeft geen voorgeschiedenis met hartproblemen. Zij ademt helemaal normaal. Zij
is helemaal wakker (reageert normaal). Zij verandert van huidskleur. ## Zou al maand
lang geen ontlasting gehad hebben vertelde zij tegen zoon.”
3.2 Om 7:04 uur is de ritopdracht gegeven en om 7:13:59 uur was de ambulance
bij patiënte. De ambulanceverpleegkundige heeft patiënte onderzocht. Om 7:34:42 uur
is de ambulance weer vertrokken, zonder patiënte te vervoeren naar het ziekenhuis.
3.3 De ambulanceverpleegkundige heeft van zijn onderzoek van patiënte de volgende
aantekeningen gemaakt:
“mw zit op de bank in de woonkamer met haar jas aan, is goed aanspreekbaar, abc=intact,
maakt klinisch een matig zieke indruk, familie tp
mw wilde zojuist met haar zoon op de bonnefooi naar de hap ivm pijnkl in haar buik,
deze klachten zijn al langer bestaand, progressief van aard, pijnkl zitten in de gehele
buik, pijn is zeurend, geeft aan dat ze reeds een maand geen ontlasting heeft gehad,
is hiervoor bij de ha geweest, movicolon werd voorgeschreven, vlg zeggen met weinig
resultaat, eten/drinken gaat ook moeizaam, zegt geen eetlust te hebben, gewichtsverlies-,
up geen afw maar ook verminderd door beperkte intake, door de klachten had mw de neiging
tot collaps, 112 werd gebeld, tp gelijke klachten, reageert helder en adequaat, N-
V-, transp-, dyspnoe-, pijnkl in de gehele buik, diffuus van aard, abdomen is bol,
pijnkl overige-, koorts-, hoesten-, nooit eerder deze klachten gehad tot een maand
geleden, zou dus vlg eigen zeggen reeds een maand geen ontlasting hebben gehad, bloedverlies-,
geen gebruik anticogulantia, cardiaal blanco”
3.4 Onder de “Tractus Anamnese” staat:
Tractus Anamnese Ja
Omschrijving: a = vrij
b= bdz vag, normale kleur tot enigszins pips, afr 16-20/min, dyspnoe-, symm+, gg
has, thorax=dp-
c= goed gevulde reg snelle pols 108/min, pob-, crt=n, abd=soepel, dp+, luchthoudend,
pijn in rug-, bloedverlies-
d=a, emv=max, pearrl, fast-, mot/sens++, kracht ++, hoofdpijn-, collaps=neiging
tot, intox-, trauma-, visuskl-, duizeligheid –
e=ga
Temperatuur, tympaan gemeten, was 36 graden. Bij “Pijn niet te meten”, is ‘ja’ genoteerd.
3.5 Onder “Recommendation” staat:
“Omschrijving van overwegingen: obstipatie, subileus, rip abdomen, alg mal
(…)
Toelichting: monitoring, tp gelijke klachten, reageert helder en adequaat, info
en overleg hap, advies: consult ha, zoon gata met zijn moeder naar de hap, is om 8.00
uur welkom aldaar, mw en zoon begrijepen gekregen info en gaan hiermee akkoord”.
3.6 Klager is met patiënte naar de huisartsenpost gegaan. Daar is de ambulance
gebeld. Patiënte heeft in de ambulance een hartstilstand gehad en is gereanimeerd.
In het ziekenhuis is patiënte geopereerd. Patiënte is diezelfde dag om 17:24 uur overleden.
5. De klacht en de reactie van de verpleegkundige
4.2 In verband met het overlijden van patiënte, verwijt klager de ambulanceverpleegkundige
dat hij:
1. patiënte geen noodhulp bood en weigerde haar mee te nemen naar het ziekenhuis;
2. geen interesse toonde in patiënte;
3. niet de juiste diagnose heeft gesteld en onvoldoende lichamelijk onderzoek
heeft verricht;
4. klager verkeerde informatie gaf over de spoedpost van het ziekenhuis, waardoor
kostbare tijd is verstreken.
4.3 De ambulanceverpleegkundige heeft het college verzocht klager niet-ontvankelijk
te verklaren en de klachten dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het
college de klachten wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de ambulanceverpleegkundige
het college verzocht de klachten ongegrond te verklaren.
4.4 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
6. De overwegingen van het college
Is klager ontvankelijk?
6.1 De ambulanceverpleegkundige heeft aangevoerd dat klager niet mag klagen namens
zijn moeder en dat de echtgenoot van patiënte geen machtiging heeft afgegeven. Patiënte
was akkoord gegaan met het door hem ingezette beleid om naar de huisartsenpost te
gaan om 8.00 uur en had dus niet de wil om te klagen.
6.2 Op grond van artikel 65 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van
– onder meer – een rechtstreeks belanghebbende (art. 65, eerste lid, onder a). Onder
dit begrip valt in ieder geval de patiënt zelf. Na zijn of haar overlijden kunnen
de nabestaanden klachtgerechtigd zijn, maar dit recht berust op de te veronderstellen
wil van de overleden patiënt. Als deze gehuwd was of een met een echtgenoot gelijk
te stellen levensgezel had, is het uitgangspunt dat deze in een dergelijk geval in
beginsel bij uitstek gerechtigd is een klacht in te dienen, omdat hij of zij geacht
moet worden de wil van de patiënt het beste te kennen. Maar er kunnen omstandigheden
zijn die tot een ander oordeel leiden. Bij de beoordeling daarvan spelen ook de standpunten
van eventuele andere naaste betrekkingen een rol.
6.3 In dit geval heeft klager voldoende aannemelijk gemaakt dat niet de wettige
echtgenoot van patiënte, maar hij als zoon, geacht moet worden de wil van patiënte
het beste te kennen. Klager heeft daarover immers gesteld dat de echtgenoot van zijn
moeder, (zijn vader), aan het dementeren en zorgmijdend is. Dat was ook al het geval
in oktober 2022. Juist vanwege die reden logeerde zijn moeder vaak bij klager en probeerde
klager haar zo goed mogelijk op te vangen. Het was ook klager die bij patiënte was
op het moment dat de ambulanceverpleegkundige haar onderzocht en hij is met haar naar
de huisartsenpost gegaan. Volgens klager was het zeker niet zo dat patiënte en hij
hebben ingestemd met het door de ambulanceverpleegkundige ingezette beleid. Klager
en patiënte wilden dat patiënte met de ambulance naar het ziekenhuis zou worden gebracht.
Pas nadat de ambulanceverpleegkundige had beslist om patiënte niet mee te nemen, zijn
zij met tegenzin akkoord gegaan met de afspraak bij de huisarts, omdat ze niet het
idee hadden dat zij een keuze hadden. Gelet op al deze omstandigheden komt naar het
oordeel van het college aan klager een klachtrecht toe als bedoeld in artikel 65 Wet
BIG.
6.4 Het voorgaande brengt mee dat klager ontvankelijk is. Het college zal de
klachten daarom hieronder inhoudelijk bespreken.
De criteria voor de beoordeling
5.5 De vraag is of de ambulanceverpleegkundige de zorg heeft verleend die van
hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende
(ambulance)verpleegkundige. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor
de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Het college
merkt op dat het zeer valt te betreuren dat de moeder van klager is overleden. Dit
gegeven dwingt op zichzelf bezien niet tot de vaststelling dat de ambulanceverpleegkundige
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De door klager ingediende klachten moeten
uitsluitend worden beoordeeld in het licht van wat er ten tijde van het klachtwaardig
geachte handelen aan de ambulanceverpleegkundige bekend was en bekend kon zijn omtrent
de aard en de ernst van de klachten van patiënte.
Klachtonderdeel 1, 2 en 3:
5.6 De klachtonderdelen 1, 2, en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
In essentie komen deze klachtonderdelen erop neer dat de ambulanceverpleegkundige
(de klachten van) patiënte onvoldoende serieus heeft genomen, onvoldoende onderzoek
heeft verricht en niet tot een juiste diagnose/werkhypothese is gekomen en haar ten
onrechte heeft geweigerd te vervoeren naar het ziekenhuis.
5.7 Voorop wordt gesteld dat een ambulanceverpleegkundige geen diagnose stelt,
maar een werkhypothese. Klachtonderdeel 3 zal dan ook zo worden gelezen.
5.8 Klager en de ambulanceverpleegkundige hebben beiden een verschillende lezing
van wat er is gebeurd en gezegd toen de ambulanceverpleegkundige patiënte onderzocht.
Volgens klager nam de ambulanceverpleegkundige hem en zijn moeder niet serieus: hij
nam alleen de bloeddruk, de saturatie en de temperatuur op en voelde wat aan haar
buik. Van een serieus onderzoek was geen sprake. Volgens klager dient bij klachten
zoals zijn moeder die had, onmiddellijk gedacht te worden aan een maagperforatie of
een darmobstructie. Dat kan alleen met een röntgenfoto of een scan worden vastgesteld
en daarvoor moet je naar het ziekenhuis. De huisarts kan een dergelijk onderzoek niet
verrichten, omdat die niet beschikt over de benodigde apparatuur.
5.9 De ambulanceverpleegkundige heeft aangevoerd dat hij patiënte aantrof, terwijl
zij rustig op de bank zat. Zij kon de vragen goed beantwoorden en had zelfs een glimlach
op haar gezicht. Volgens de ambulanceverpleegkundige was op basis van de verkregen
gegevens uit de anamnese, het lichamelijk onderzoek en de gemeten parameters (zie
hiervoor onder 3.1-3.5), geen sprake van een casus met een acuut karakter. De klachten
die patiënte opgaf, bestonden reeds een maand en zij was daarvoor al onder behandeling
van de eigen huisarts. Volgens de ambulanceverpleegkundige heeft hij niet geweigerd
om patiënte naar het ziekenhuis te vervoeren, maar is er goed en duidelijk overleg
geweest met patiënte en klager, en is in samenspraak met de assistente van de huisartsenpost
ervoor gekozen om een consult bij de dienstdoende huisarts af te spreken. De ambulanceverpleegkundige
heeft zelf de assistente van de huisartsenpost gesproken. Zij stelde voor een klysma
voor te schrijven, maar de ambulanceverpleegkundige vond het beter dat patiënte door
een huisarts werd gezien.
5.10 Het college stelt op basis van de inhoud van de beschikbare stukken en hetgeen
op zitting is besproken vast dat de ambulanceverpleegkundige er ten onrechte van is
uitgegaan dat patiënte, voordat de ambulance is gebeld, zelf van plan was geweest
“op de bonnefooi naar de huisartsenpost te gaan”. Ook kan het college de ambulanceverpleegkundige
niet volgen in zijn stelling dat patiënte hemodynamisch stabiel was en dat de parameters
geen afwijkingen lieten zien. Er was sprake van een tachycardie en hypertensie, en
in die zin waren de parameters wel afwijkend. Daarbij kan het college de ambulanceverpleegkundige
niet volgen in zijn opmerking dat hij vervoer van patiënte niet nodig achtte. Zijn
werkhypothese was dat er sprake was van – kort gezegd – obstipatie, maar hij was het
niet eens met het voorstel van de assistente van de huisartsenpost om een klysma voor
te schrijven en wilde dat patiënte werd gezien. Daaruit leidt het college af dat de
ambulanceverpleegkundige niet zonder meer zeker was van zijn werkhypothese. Niettemin
heeft hij vervolgens geen nader onderzoek gedaan om zijn werkhypothese verder te toetsen
terwijl hij dat wel had moeten doen. De ambulanceverpleegkundige heeft daarop een
aantal alarmsignalen genegeerd.
5.11 Zo is het een gegeven dat “buikpijn” als een belangrijk alarmsignaal wordt
beschouwd. Dat volgt onder meer uit de interne werkafspraken binnen de RAV (Regionale
Ambulance Voorziening) waar de ambulanceverpleegkundige werkzaam is. Dat betekent
dat de ambulanceverpleegkundige een uitleg dient te geven wanneer een patiënte met
kenmerk buikpijn niet wordt vervoerd naar de SEH (spoedeisende hulp). Het college
stelt vast dat de ambulanceverpleegkundige geen, althans geen duidelijke reden heeft
kunnen geven voor zijn beslissing om patiënte met buikpijn niet te vervoeren.
5.12 De ambulanceverpleegkundige heeft weliswaar de langer bestaande klachten
meegewogen als reden om patiënte niet te vervoeren, maar het college kan zich niet
aan de indruk onttrekken dat de ambulanceverpleegkundige zich daardoor te veel heeft
laten leiden. Immers ook bij langer bestaande klachten dient een ambulanceverpleegkundige
met een brede blik te kijken naar alle bevindingen en mag hij niet te snel conclusies
trekken uit omstandigheden die hij niet heeft uitgevraagd en/of geverifieerd. Juist
bij langer bestaande klachten moeten ook deze klachten opnieuw uitgevraagd worden
en moet met name onderzocht worden wat maakt dat nu wel om spoedhulp wordt verzocht.
In dit geval was daar zeker aanleiding toe, omdat in de melding was gesproken over
een collaps bij patiënte. Niet gebleken is dat de ambulanceverpleegkundige daarover
heeft doorgevraagd en hij patiënte, met die vereiste brede blik, nader heeft onderzocht.
Al met al is de ambulanceverpleegkundige 20 minuten bij patiënte thuis geweest en
heeft hij in die tijd ook nog getelefoneerd met de assistente van de huisartsenpost.
De ambulanceverpleegkundige heeft desgevraagd ook erkend dat hij patiënte alleen in
zittende houding heeft onderzocht en haar niet heeft laten lopen. Hij heeft geen ECG
(electrocardiogram) gemaakt. Zowel de bloeddruk als de hartfrequentie was voor een
74-jarige aan de hoge kant en haar gelaatskleur was pips. Hij heeft patiënte niet
om een pijnscore gevraagd. Sterker, ter zitting heeft hij zelfs gezegd dat als patiënte
een pijnscore 10 had gegeven, hem dat niets had gezegd, omdat het klinisch beeld niet
overeenkwam met de antwoorden van patiënte. Dit alles wijst er naar het oordeel van
het college op dat hij patiënte en de door haar beleefde pijn onvoldoende serieus
heeft genomen, zodat klachtonderdeel 2 gegrond is.
5.13 De ambulanceverpleegkundige heeft tijdens de zitting herhaaldelijk gezegd
dat patiënte die ochtend zelf voornemens was geweest om naar de huisartsenpost te
gaan. Waarom dat laatste voor de ambulanceverpleegkundige van belang was, ontgaat
het college. Juist die omstandigheid had aanleiding moeten geven voor het beter doorvragen
over de vraag waarom in plaats daarvan een ambulance was gebeld.
5.14 Samengevat is het college van oordeel dat, gelet op het gegeven dat buikpijn
een alarmsignaal is, de ambulanceverpleegkundige onvoldoende onderzoek heeft gedaan
om tot een werkhypothese te komen en de andere aanwezige alarmsignalen als de hypertensie,
de tachycardie, de pipse gelaatskleur en de melding van collaps(-neiging) onvoldoende
serieus heeft genomen. Dat maakt dat klachtonderdeel 3 gegrond is.
5.15 De ambulanceverpleegkundige heeft te snel de werkhypothese obstipatie gesteld
en beslist de zorg over te dragen aan de huisarts. De klachten van patiënte en de
gemeten parameters lieten echter ook ruimte voor andere werkhypotheses die noopten
tot het (met spoed) verrichten van nader onderzoek in het ziekenhuis. Het college
is van oordeel dat de ambulanceverpleegkundige patiënte naar het ziekenhuis had moeten
vervoeren.
5.16 Het college gaat voorbij aan de stelling van de ambulanceverpleegkundige
dat hij het vervoer niet heeft geweigerd, maar dat deze beslissing in overleg met
patiënte en klager is genomen nu dit niet is komen vast te staan. De ambulanceverpleegkundige
vond vervoer van patiënte niet nodig, hij heeft voor haar een afspraak gemaakt bij
de huisartsenpost en de ambulance is zonder patiënte vertrokken. Op welke wijze patiënte
daar inspraak in heeft gehad is niet gebleken. De ambulanceverpleegkundige heeft dit
niet uitgelegd en hierover is niets vastgelegd in het medisch dossier. Klager heeft
aangevoerd dat hij en zijn moeder hebben gesmeekt om haar mee te nemen, wat niet duidt
op een in een gezamenlijk overleg genomen beslissing.
5.17 De ambulanceverpleegkundige heeft, door in de gegeven omstandigheden patiënte
niet naar de spoedeisende hulp te vervoeren, niet de zorg aan patiënte verleend die
van hem had mogen worden verwacht. De klachtonderdelen 1, 2, en 3 zijn in zoverre
gegrond.
5.18 Van noodhulp is pas sprake bij een acute levensbedreigende situatie. Niet
is gebleken dat daar sprake van was op het moment dat de ambulanceverpleegkundige
patiënte onderzocht. Voor zover klachtonderdeel 1 ziet op het niet verlenen van noodhulp
is dat klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel 4: onjuiste informatie over de spoedpost van het ziekenhuis, waardoor
kostbare tijd verloren is gegaan
5.19 Het college stelt vast dat op grond van de hiervoor al aangehaalde interne
richtlijn van de RAV bij een beslissing tot “eerste hulp, geen vervoer” de zorg wordt
overgedragen aan de huisartsenpost. De ambulanceverpleegkundige heeft dat ook gedaan.
Wat dat betreft heeft hij geen onjuiste informatie gegeven aan klager, maar gehandeld
volgens deze richtlijn. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Slotsom
5.20 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 (deels)
gegrond zijn en klachtonderdeel 4 ongegrond.
5.21 Nu de klacht deels gegrond is, moet het college oordelen welke maatregel
in deze omstandigheden passend is. Het college is van oordeel dat niet met een waarschuwing
kan worden volstaan. Een waarschuwing is een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid
van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te
drukken. Het college is van oordeel dat een berisping in dit geval meer passend is,
omdat de ambulanceverpleegkundige er weinig blijk van heeft gegeven dat hij inziet
dat hij mogelijk te snel tot de door hem gestelde werkhypothese obstipatie is gekomen
en dat hij patiënte nader had moeten onderzoeken. De ambulanceverpleegkundige heeft
het alarmsignaal buikpijn onvoldoende voor ogen gehad. De ambulanceverpleegkundige
heeft echt signalen gemist en onvoldoende doorgevraagd. Dat hij ook nog in deze tuchtprocedure
blijft volhouden dat de parameters geen afwijkingen lieten zien en patiënte hemodynamisch
stabiel was, terwijl dat niet zo was, geeft weinig blijk van leerbaar vermogen. Ook
op de zitting is dit besef niet getoond. Gelet hierop is een berisping naar het oordeel
van het college passend en geboden.
Publicatie
5.22 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere ambulanceverpleegkundigen mogelijk iets van deze
zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere
tot personen of instanties herleidbare gegevens.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdelen 1 (deels), 2 en 3 gegrond;
- legt aan de ambulanceverpleegkundige de maatregel op van berisping;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden
bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Het Vakblad
V&VN Ambulancezorg en Medisch Contact.
Deze beslissing is gegeven door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, voorzitter,
A.P.A. Bisscheroux, lid-jurist, M. IJzerman, A. Petiet en B.F.A. Goosselink, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door C.W.M. Hillenaar, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 21
december 2023.
Secretaris w.g. voorzitter w.g.
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard,
of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te ’s-Hertogenbosch. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing
aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk
in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.