ECLI:NL:TGZCTG:2025:38 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2497
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:38 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-03-2025 |
Datum publicatie: | 26-03-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2497 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de huisarts met klachtonderdeel a dat hij hem jarenlang allerlei medicijnen heeft laten slikken, terwijl hem — behalve zere voeten — eigenlijk niets mankeerde. Volgens klager zijn door alle medicatie zijn maag en darmen blijvend beschadigd en heeft hij zich jarenlang een zombie gevoeld. Het Centraal Tuchtcollege concludeert dat de huisarts als het gaat om de evaluatie en het monitoren van het medicatiegebruik door klager onvoldoende de regie heeft genomen en te passief is geweest. Hij heeft daarmee niet de zorg verleend die van hem mocht worden verwacht en is niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. De huisarts kan hiervan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel a ten onrechte ongegrond heeft verklaard. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2497 van
A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., huisarts, destijds werkzaam in B., verweerder in beide
instanties, hierna: de huisarts.
1. Procesverloop, leeswijzer en oordeel
Klager heeft op 3 oktober 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht
ingediend tegen de huisarts. Dat college heeft in zijn beslissing van 28 mei 2024,
onder nummer Z2023/6288, de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.
Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De huisarts heeft een verweerschrift
in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het
Centraal Tuchtcollege van 27 januari 2025. Klager en de huisarts hebben beiden door
middel van een videoverbinding aan deze zitting deelgenomen. Beide partijen hebben
hun standpunten verder toegelicht. Het Centraal Tuchtcollege komt tot een ander oordeel
dan het Regionaal Tuchtcollege. Dit college zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
vernietigen, klachtonderdeel a alsnog gegrond verklaren en aan de huisarts de maatregel
van berisping opleggen. Het Centraal Tuchtcollege herhaalt in paragraaf 2 eerst de
inhoud van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Vanaf paragraaf 3 legt het
Centraal Tuchtcollege uit hoe het tot zijn oordeel is gekomen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Bij klager werd in het verleden de diagnose Lewy body dementie gesteld. Klager
verwijt de huisarts dat deze door is gegaan met het uitschrijven van medicatie voor
Lewy body dementie, nadat duidelijk werd dat deze diagnose onjuist was. Klager verwijt
de huisarts ook dat hij hiervoor nooit schriftelijk zijn excuus heeft aangeboden.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk
ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen
te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna
licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college beschikt over de volgende (proces)stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 3 oktober 2023;
- de brief van de secretaris aan klager van 19 oktober 2023;
- de e-mail van klager van 23 oktober 2023 met als bijlage een mp4-bestand;
- het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 24 oktober 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 22 november 2023;
- de brief van de secretaris van 5 december 2023 aan de huisarts met het
verzoek het complete dossier toe te sturen;
- de e-mail van de huisarts van 18 december 2023;
- de op 8 januari 2024 ontvangen repliek van de zijde van klagers.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het
college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij
aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Klager had al jaren veel lichamelijke en mentale klachten. In 2018 vond specialistische
beoordeling van (een deel van) zijn klachten plaats. Uit neuropsychologisch onderzoek
kwam een mogelijke Lewy body dementie naar voren. Klager werd door de neuroloog van
het D.-ziekenhuis voor een second opinion naar het E. (hierna: E.) verwezen. De afspraken
hiervoor werden afgezegd door klager.
3.2 Op 10 september 2020 verwees de huisarts klager naar de afdeling geriatrie
van het D.-ziekenhuis met het verzoek om een geriatrische screening van klager, bekend
met Lewy body. De huisarts vermeldde daarbij dat klager de nodige medicatie gebruikte
die de huisarts het liefst afgebouwd zou zien. Het probleem was de emotionele labiliteit,
auditieve hallucinaties en terugkerende buikpijn gebaseerd op coprostase, aldus de
huisarts in zijn verwijzing.
3.3 In oktober 2020 was klager opgenomen op de afdeling geriatrie van het D.-
ziekenhuis. De huisarts werd onder andere geadviseerd wegens polyfarmacie de psychofarmaca,
fentanyl en prednison af te bouwen, eventueel in samenwerking met ouderenpsychiatrie.
3.4 Eind 2020 verzocht de huisarts de neuroloog van het D.-ziekenhuis om een
herbeoordeling wegens twijfel over de diagnose Lewy body. Daarbij werd de kanttekening
gemaakt dat het beeld, in voorkomen met klagers tremor, parkinsonistisch aandeed.
De echtgenote van klager dacht dat hiervan sprake was. De neuroloog sprak hierop op
10 februari 2021 telefonisch met de echtgenote van klager. In overleg met klager werd
een DaT-scan aangevraagd in combinatie met een afspraak voor een klinische beoordeling.
De DaT-scan was normaal, waarbij geen aanwijzingen waren voor presynaptisch dopaminerge
defect. De afspraak voor de klinische beoordeling werd door (de echtgenote van) klager
afgezegd met het verzoek de uitslag van de DaT-scan via de huisarts te krijgen.
4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klager verwijt de huisarts dat hij:
a) ten onrechte is doorgegaan met het uitschrijven van medicatie in verband met
Lewy body dementie, ook nadat duidelijk werd dat deze diagnose niet juist was;
b) wel mondeling maar niet schriftelijk zijn excuus heeft aangeboden.
De secretaris heeft klager in haar brief van 19 oktober 2023 onder meer gevraagd
te verduidelijken welke diagnose bedoeld werd en welke medicatie ten onrechte zou
zijn voorgeschreven. Hierop heeft klager aangegeven dat het ging om de in 2018 gestelde
diagnose Lewy body en dat daarop “allerlei medicijnen” zijn uitgeschreven. Nadat in
2019 duidelijk werd dat de diagnose onjuist was, is de huisarts doorgegaan met het
uitschrijven van medicatie voor Lewy body, aldus klager.
4.2 De huisarts voert aan dat hij als huisarts niet de diagnose Lewy body dementie
stelt of in verband hiermee medicatie initieert. De huisarts heeft klager verwezen
naar en gaat uit van de expertise van de neuroloog. De door de neuroloog geïnitieerde
medicatie is door de huisarts voortgezet als herhaalmedicatie. Het is aan de specialist
de medicatie te evalueren. De huisarts voegt daaraan nog toe dat er geen reden voor
hem was excuses aan te bieden. Hij heeft dit dan ook niet gedaan, ook niet mondeling.
De secretaris heeft de huisarts in haar brief van 5 december 2023 verzocht om aan
te geven welke medicatie verband hield met de diagnose Lewy body dementie. De huisarts
heeft hierop laten weten dat galantamine het medicijn is dat door de neuroloog is
voorgeschreven in verband met deze diagnose.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk
zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel a) doorgaan met uitschrijven medicatie nadat diagnose onjuist bleek
5.2 Uit de beperkt beschikbare informatie blijkt dat in ieder geval bij een herbeoordeling
in 2018 uit een neuropsychologisch onderzoek een mogelijke Lewy body dementie naar
voren kwam (bron: brief neuroloog 11 maart 2021). In verband met deze diagnose werd
galantamine voorgeschreven. Aangenomen moet worden dat deze medicatie door de behandelend
specialist is voorgeschreven en door de huisarts is herhaald. Zoals de huisarts terecht
aanvoert is galantamine een medicijn dat niet door een huisarts wordt gestart maar
door een specialist. De huisarts zal genoemde medicatie wel als (herhaal)recept uitschrijven.
Dat de huisarts de door de specialist voorgeschreven medicatie heeft herhaald is niet
onzorgvuldig.
5.3 Uit de beschikbare stukken blijkt niet dat de diagnose Lewy body dementie
in 2019 is vervallen zoals klager stelt. Wel is duidelijk dat de huisarts eind 2020
- vermoedelijk op aangeven van klagers echtgenote - aan de neuroloog heeft gevraagd
klager in 2021 uit te nodigen wegens twijfel over de diagnose Lewy body dementie.
Op dat moment was de diagnose Lewy body dementie dus in ieder geval nog niet verworpen.
Op verzoek van klager is er na deze verwijzing slechts een telefonisch contact geweest
met de neuroloog en is een DaT-scan gemaakt. Dat de diagnose Lewy body vervolgens
is verworpen en het (medicatie)beleid is aangepast blijkt niet uit de brief van de
neuroloog van 11 maart 2021. Dat de huisarts – al dan niet op eigen initiatief – de
galantamine had moeten staken omdat de diagnose Lewy body verworpen was, kan dan ook
niet worden vastgesteld.
5.4 Uit de stukken kan voorts worden afgeleid dat klager vanwege verschillende
medische problemen veel medicatie gebruikte. Het gebruik van dergelijke medicatie
kan nieuwe klachten geven. Uit de stukken blijkt dat de huisarts hier oog voor heeft
gehad. Op 10 september 2020 heeft de huisarts klager verwezen naar de klinisch geriater
met het verzoek om een geriatrische screening met aandacht voor de (vele) medicatie.
Dat de huisarts ten aanzien van de voorgeschreven en/of herhaalde medicatie onzorgvuldig
heeft gehandeld, heeft het college niet kunnen vaststellen.
5.5 Uit het voorgaande volgt dat dit klachtonderdeel niet kan slagen.
Klachtonderdeel b) het uitblijven van schriftelijke excuses
5.6 In 5.2 tot en met 5.5 is overwogen dat - kort gezegd - niet is gebleken dat
de huisarts ten aanzien van de voorgeschreven (herhaal)medicatie een verwijt kan worden
gemaakt. Alleen al hierom was een (schriftelijk) excuus niet nodig. Dat betekent dat
ook dit klachtonderdeel niet slaagt.
Slotsom
5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond
zijn.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Standpunten van partijen
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om die beslissing te vernietigen en de klachten
alsnog gegrond te verklaren. Verder vraagt klager om vergoeding van de door hem geleden
schade.
4.2 De huisarts heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
om het beroep van klager te verwerpen.
4.3 De huisarts heeft met betrekking tot klachtonderdeel a aangevoerd dat de
galantamine door de neuroloog is voorgeschreven en dat hij het voorschrijven van dit
medicijn als herhaalmedicatie heeft voortgezet. Het is aan de specialist om deze medicatie
te evalueren, aldus de huisarts. Dit geldt volgens hem ook voor medicatie, die wordt
voorgeschreven door de GGZ of een geriater. Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt
de huisarts dat er voor hem geen reden was om excuses aan te bieden en betwist hij
dat hij dat mondeling heeft gedaan.
Klachtonderdeel a
4.4 Klager was al vele jaren patiënt in de praktijk van de huisarts. Hij had
al lange tijd veel lichamelijke en mentale klachten. In 2018 vond specialistische
beoordeling van een deel van zijn klachten plaats. Uit neuropsychologisch onderzoek
bleek dat hij mogelijk leed aan Lewy Body dementie. Klager kreeg in de loop der jaren
voor zijn klachten veel verschillende medicatie voorgeschreven. Daarbij ging het om
galantamine voor de mogelijke Lewy Body dementie, maar ook om – onder meer – psychofarmaca
en pijnstillers.
4.5 Uit het dossier blijkt dat de huisarts klager in september 2020 naar de geriater
heeft verwezen met het verzoek een screening te doen en daarbij ook te kijken naar
het medicatiegebruik. De huisarts gaf daarbij aan dat klager in de loop van de jaren
de nodige medicatie was gaan gebruiken, die de huisarts het liefst afgebouwd wilde
zien. De geriater heeft hierover in oktober 2020 met de huisarts telefonisch overlegd
en hem een aantal adviezen gegeven. Uit het medisch dossier blijkt echter niet wat
de huisarts vervolgens met deze adviezen heeft gedaan en of hij hier vervolg aan heeft
gegeven.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege begrijpt uit de stukken en uit wat op de zitting
is gezegd, dat klager de huisarts verwijt dat hij hem jarenlang (in ieder geval in
de periode tussen september 2011 en december 2020) allerlei medicijnen heeft laten
slikken, terwijl hem – behalve zere voeten – eigenlijk niets mankeerde. Volgens klager
zijn door alle medicatie zijn maag en darmen blijvend beschadigd en heeft hij zich
jarenlang een zombie gevoeld.
4.7 In een geval als dit, waarin aan een oudere patiënt over een lange reeks
van jaren veel verschillende medicijnen worden voorgeschreven en waarin sprake is
van ten minste één aanwezige risicofactor, mocht worden verwacht dat het medicatie-gebruik
met een zekere regelmaat zou worden geëvalueerd. Een dergelijke medicatiebeoordeling
behelsde in het beste geval een integrale beoordeling van het medicatiegebruik door
patiënt, arts en apotheker op basis van een gestructureerde, kritische evaluatie van
de medische-, farmaceutische- en gebruiksinformatie met als doel het optimaliseren
van de effectiviteit van de farmacotherapie en het verminderen van de kans op farmacotherapeutische
problemen. Het Centraal Tuchtcollege wijst hierbij op de destijds geldende Multidisciplinaire
Richtlijn Polyfarmacie bij ouderen 2012 en de hierin opgenomen aanbevelingen. In 2019
is de methodiek van de medicatiebeoordeling van de richtlijn uit 2012 vervangen door
de Module medicatiebeoordeling (september 2019).
4.8 De huisarts heeft op de zitting, toen daarnaar werd gevraagd, verklaard dat
hij met de lokale apotheker eens in de zoveel tijd overleg heeft over patiënten waarbij
sprake is van polyfarmacie, maar dat hij zich niet specifiek kan herinneren of hij
ook overleg heeft gevoerd over klager.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat van de huisarts mocht worden
verwacht dat hij de regie zou nemen en een evaluatie over het medicijngebruik van
klager zou initiëren. Uit het medisch dossier van klager kan niet worden afgeleid
dat de huisarts dit in de jaren na 2013 heeft gedaan. Ook kon hij op de zitting niet
zeggen of hij in die periode daadwerkelijk met de apotheker over klagers medicatiegebruik
overleg heeft gehad.
4.10 Pas in september 2020 heeft de huisarts klager naar een geriater verwezen
en daarbij het medicijngebruik aan de orde gesteld, maar vervolgens is niet duidelijk
geworden wat de huisarts met de adviezen van de geriater heeft gedaan.
4.11 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat de huisarts als het
gaat om de evaluatie en het monitoren van het medicatiegebruik door klager onvoldoende
de regie heeft genomen en te passief is geweest. Hij heeft daarmee niet de zorg verleend
die van hem mocht worden verwacht en is niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk
bekwame beroepsuitoefening. De huisarts kan hiervan een tuchtrechtelijk verwijt worden
gemaakt. Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel a ten onrechte
ongegrond heeft verklaard.
Klachtonderdeel b
4.12 Klager verwijt de huisarts met klachtonderdeel b dat hij aan klager mondeling
excuses heeft aangeboden voor het roekeloos uitschrijven van de medicatie, maar dat
hij zijn excuses niet op schrift heeft willen stellen.
4.13 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat partijen op dit punt tegenstrijdige
verklaringen hebben afgelegd. Voor dit college is het niet mogelijk om vast te stellen
wat er precies op dit punt tussen hen beiden is gebeurd. Wel wordt opgemerkt dat een
arts mondeling excuses mag aanbieden en dat er geen verplichting bestaat om dit schriftelijk
te doen. Dit betekent dat klachtonderdeel b niet gegrond is.
Conclusie
4.14 De conclusie is dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel a ten onrechte
ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van dat college
in zoverre vernietigen en klachtonderdeel a alsnog gegrond verklaren. Het beroep van
klager over klachtonderdeel b zal worden verworpen.
Maatregel
4.15 De huisarts is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege ernstig tekortgeschoten
in de zorg voor klager. Dit is laakbaar. Het Centraal Tuchtcollege acht daarom de
maatregel van berisping in dit geval passend. Daarbij is ook in aanmerking genomen
dat de huisarts zich tijdens de zitting in beroep in het geheel niet toetsbaar heeft
opgesteld.
Schadevergoeding
4.16 Het Centraal Tuchtcollege heeft niet de bevoegdheid om aan klager enig bedrag
aan schadevergoeding toe te kennen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover daarbij klachtonderdeel a gegrond
is verklaard;
en doet opnieuw recht:
verklaart klachtonderdeel a gegrond;
legt aan de huisarts de maatregel van berisping op;
verwerpt het beroep voor het overige;
gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan klager het betaalde griffierecht ten
bedrage van € 100,00 (zegge: honderd euro) voor de behandeling van het beroep bij
het Centraal Tuchtcollege en van de klacht bij het Regionaal Tuchtcollege vergoedt.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; E.F. Lagerwerf-Vergunst
en H. de Hek, leden juristen en D. Coppoolse en M.K. Dees, leden beroepsgenoten,
bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.