ECLI:NL:TGZCTG:2025:36 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2551
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:36 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-03-2025 |
Datum publicatie: | 13-03-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2551 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een bedrijfsarts. Verweerder is als bedrijfsarts betrokken geweest bij de begeleiding van klager bij ziekte. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij a. onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de bedrijfsarts ondanks zijn verzoek heeft nagelaten medische informatie van behandelaars op te vragen en bij zijn adviezen te betrekken, b. dat hij een deskundigenoordeel van het UWV niet heeft betrokken bij zijn besluitvorming en c. dat hij discriminatie op de werkvloer bagatelliseerde en suggereerde dat de klachten van klager niet ernstig genoeg waren. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de eerste twee klachtenonderdelen gegrond verklaard. Gezien een eerder opgelegde maatregel, de ernst van de normschendingen en het feit dat de bedrijfsarts er geen enkele blijk van heeft gegeven in te zien wat er verkeerd is aan zijn handelen heeft het Regionaal Tuchtcollege de maatregel van schorsing voor de duur van één maand opgelegd. Zowel de bedrijfsarts als klager zijn van de beslissing in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart in beroep alleen klachtonderdeel b. gegrond en legt aan de bedrijfsarts de maatregel van waarschuwing op. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2551 van:
A., bedrijfsarts, werkzaam te B., appellant, tevens verweerder
in incidenteel beroep, verweerder in eerste aanleg,
tegen
C., woonplaats kiezende te D., verweerder in beroep, tevens appellant in incidenteel
beroep, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. I. Mercanoğlu.
1. Verloop van de procedure, leeswijzer en oordeel
C. - hierna klager - heeft op 28 november 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Zwolle tegen A. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
15 juli 2024, onder nummer Z2023/6674 heeft dat College klachtonderdelen a. en b.
gegrond verklaard, de bevoegdheid van de bedrijfsarts om de aan de inschrijving in
het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen geschorst voor de duur van
één maand en klachtonderdeel c. ongegrond verklaard. De bedrijfsarts is van die beslissing
tijdig in beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in beroep ingediend en heeft
daarbij incidenteel beroep ingesteld. De bedrijfsarts heeft hierop gereageerd met
een verweerschrift in het incidenteel beroep. De zaak is op de terechtzitting van
29 januari 2025 behandeld. De bedrijfsarts is daar verschenen. Ook klager was aanwezig,
bijgestaan door zijn gemachtigde. De bedrijfsarts heeft zijn standpunten toegelicht
aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep gedeeltelijk gegrond verklaren, omdat het
Centraal Tuchtcollege tot het oordeel komt dat uitsluitend klachtonderdeel b. gegrond
is en de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van een schorsing om
die reden niet passend is. Het Centraal Tuchtcollege zal in plaats hiervan een waarschuwing
opleggen.
Het Centraal Tuchtcollege herhaalt eerst de inhoud van de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege in punt 2 van deze uitspraak. Vanaf overweging 3 legt het Centraal Tuchtcollege
uit hoe het tot zijn oordeel is gekomen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen
ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Verweerder is als bedrijfsarts betrokken geweest bij de begeleiding van klager
bij ziekte. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij ondanks zijn verzoek heeft nagelaten
medische informatie van behandelaars op te vragen en bij zijn adviezen te betrekken,
dat hij een deskundigenoordeel van het UWV niet heeft betrokken bij zijn besluitvorming
en dat hij discriminatie op de werkvloer bagatelliseerde en suggereerde dat de klachten
van klager niet ernstig genoeg waren.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht deels gegrond is en schorst
de bevoegdheid van de bedrijfsarts om de aan de inschrijving in het register verbonden
bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van één maand. Hierna licht het college dat
toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 november 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de conclusie van repliek met de bijlagen;
- de conclusie van dupliek;
- het proces-verbaal van het op 28 november 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 11 juni 2024. De partijen
zijn verschenen. Klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen hebben
hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klager heeft daarnaast een
pleitnota (gedeeltelijk) voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. De feiten
3.1 Klager werkte als magazijnmedewerker. Na een ziekteperiode van maart 2022
tot hersteldmelding per 6 juni 2022 meldde klager zich op 9 augustus 2022 opnieuw
ziek. De bedrijfsarts was bij beide ziekmeldingen als bedrijfsarts betrokken.
3.2 Op 4 januari 2023 zag de bedrijfsarts klager op zijn spreekuur. Klager was
op dat moment nog volledig arbeidsongeschikt. De bedrijfsarts concludeerde dat er
duidelijke kenmerken waren van een stemmings- of depressieve stoornis en ook een aanwijzing
voor psychopathologie en/of mogelijke ontwikkelings-/ernstige persoonlijkheidsproblematiek.
De bedrijfsarts vond klager onbelastbaar voor het eigen werk maar niet voor vergelijkbaar
werk ergens anders.
3.3 Bij e-mail van 11 januari 2023 heeft de gemachtigde van klager zich bij de
bedrijfsarts geïntroduceerd als advocaat van klager en vroeg hij aandacht voor de
psychische problemen van klager.
3.4 Op 7 maart 2023 ontving de bedrijfsarts een brief van de huisarts van klager
van 21 februari 2023 met daarbij gevoegd een brief van E. van 4 maart 2022 en een
brief van een GZ-psycholoog van F. van 24 november 2022. In deze laatste brief werd
geconcludeerd dat sprake was van een depressieve stoornis en een oppositioneel-opstandige
gedragsstoornis (DSM-5 classificatie). Oxazepam en olanzapine werden voorgeschreven
en in verband met de complexiteit van de problematiek zou behandeling in de specialistische
GGZ worden aangeboden.
De bedrijfsarts noteerde op 22 maart 2023 dat naar aanleiding van de ontvangen informatie
geen sprake was van een volledige beperking van arbeidsvermogen en dat tweede spoor
activiteiten bespreekbaar moesten zijn.
3.5 Op 7 juni 2023 zag de bedrijfsarts klager op zijn spreekuur. Hij noteerde
als beleid (citaten zijn overgenomen inclusief eventuele verschrijvingen): “akkoord
t.a.v. wens van de werknemer om 5 uur de week een aanvang te maken met arbeid. En
het effect hiervan over 4-6 weken met elkaar te evalueren. En daarnaast zal ik een
IZP maken voor het vervroegde tweede spoor.” De bedrijfsarts stelde nog dezelfde dag
een inzetbaarheidsprofiel (hierna: IZP) op. Daarin noteerde hij bij de aanvullende
opmerkingen ook dat het verstandig zou zijn dat werkgever of werknemer een deskundigenoordeel
bij het UWV zou aanvragen.
3.6 In een e-mail van 7 juni 2023 schreef de bedrijfsarts aan de advocaat van
klager:
“[…]
Als bedrijfsarts ga ik aanvullende medische aanvragen bij zijn behandelaar en heb
de werknemer en zijn vrouw op gewezen dat ik nog gemoedwillig ben om in het gaan op
het verzoek van uw client om arbeid op korte termijn te hervatten ook niet als dit
arbeid migrerend van aard is.
Wel heb ik uw client en zijn partner op gewezen dat als ik de werknemer over 4-6
weken spreek er wel een advies gaat komen tot arbeid in zeer geringe mate i.v.m. een
meer sporen beleid: sociale wetgeving en de waarde en betekenis van arbeid in de regelmaat
en structuur en daarbij bevorderend voor herstel.”
3.7 Op 12 juni 2023 stuurde de bedrijfsarts een verslag van de beoordeling van
7 juni 2023 naar klager. Daarin schreef hij onder meer dat met klager was besproken
dat medische informatie bij de behandelaar zou worden opgevraagd. Als re-integratieadvies
en urenopbouw schreef hij: “Het is onder de huidige belastbaarheid voor arbeid verantwoord
om per 19 juni 2023 5 uur de week op het werk aanwezig te zijn in aangepast werk en
het doel is om de drempel naar arbeid binnen het eerste ziektejaar mogelijk te maken.
Dit vooral op verzoek van de werknemer. Bedrijfsarts acht de werkgever voldoende in
staat om de werknemer te begeleiden naar zijn arbeid.”
3.8 De advocaat van klager liet in een e-mail van 13 juni 2023 aan de bedrijfsarts
weten dat klager na het consult op 7 juni 2023 in de veronderstelling was dat na vier
tot zes weken een nieuw consult zou volgen om te bekijken hoe klager zou re-integreren.
De advocaat van klager schreef verder dat hij de eerdere e-mail van de bedrijfsarts
zo had gelezen dat een advies zou volgen als de informatie van de behandelend sector
zou zijn ontvangen. De advocaat wees verder op de omstandigheid dat klager inmiddels
een e-mail had gekregen van de werkgever dat hij vijf uur moest werken. Hij verzocht
de bedrijfsarts om een reactie en gaf aan de werkgever in afwachting daarvan te informeren
dat klager zijn werkzaamheden nog niet kon hervatten.
3.9 Op 22 juni 2023 had de bedrijfsarts telefonisch overleg met de behandelend
psychiater. De bedrijfsarts noteerde als conclusie van dit telefoongesprek dat sprake
was van een forse depressie en dat de psychiater ook verwees naar psychotische kenmerken
bij een man die erg gevoelig is voor discriminatie. Afgesproken werd dat in verband
met de depressie de druk naar arbeid tijdelijk zou worden uitgesteld.
3.10 Een HR-medewerker van de werkgever nodigde klager in een e-mail van vrijdag
23 juni 2023 uit de maandag daarop te starten met de re-integratie.
3.11 Omdat de bedrijfsarts niet had gereageerd op de e-mail van 13 juni 2023,
stuurde de advocaat van klager op 23 juni 2023 opnieuw een e-mail aan de bedrijfsarts.
Hij deelde daarin onder meer mee dat klager de maandag daarna
(26 juni 2023) al zou moeten starten en schreef – kort gezegd – dit onverantwoord
te vinden.
3.12 De bedrijfsarts accordeerde volgens zijn verslag op 23 juni 2023 het eerder
opgestelde IZP. Daarnaast adviseerde de bedrijfsarts dat het noodzakelijk was dat
klager tot nader order niet zou deelnemen aan arbeid en dat dit ook gold voor deelname
in het tweede spoor tot het UWV een deskundigenoordeel had gegeven. De bedrijfsarts
noteerde ook dat als het UWV hier te lang over zou doen, hij de regie zou terugnemen.
In een e-mail van zaterdag 24 juni 2023 aan klager, de advocaat van klager en de werkgever,
bevestigde de bedrijfsarts dit advies.
3.13 In een brief van 23 juni 2023 van de behandelend psychiater aan de bedrijfsarts
schreef zij onder meer dat het afwachten was of de verhoging van de medicatie en de
psychotherapie met EMDR het toestandsbeeld nog zou kunnen verbeteren of niet.
Bij een volgend consult op 12 juli 2023 noteerde de bedrijfsarts dat medische informatie
was ontvangen van de psychiater op 29 juni 2023. Hij concludeerde dat klager volledig
onbelastbaar was de komende drie maanden en dat dit ook gold voor het tweede spoor.
3.14 Klager werd op 18 juli 2023 gezien door de verzekeringsarts van het UWV.
Deze constateerde dat werkhervatting per 19 juni 2023 niet (meer) aan de orde was
na het laatste advies van de bedrijfsarts. Desondanks beantwoordde de verzekeringsarts
de (eerder) aan de orde gestelde vraag of klager per 19 juni 2023 arbeidsgeschikt
was. De verzekeringsarts concludeerde dat er sprake was van een ernstig ziektebeeld
met forse beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren. Hij achtte het onmogelijk
dat klager zou kunnen functioneren in werk op 19 juni 2023.
3.15 Op 1 november 2023 zag de bedrijfsarts klager weer op zijn spreekuur. Hij
was niet op de hoogte van het door de verzekeringsarts van het UWV gegeven deskundigenoordeel.
De bedrijfsarts achtte klager volledig arbeidsongeschikt voor het eigen werk bij zijn
werkgever. Wel achtte hij klager per 13 november 2023 in beperkte mate (drie uur per
week) in staat oriënterende inspanningen ten behoeve van het tweede spoor te ondernemen,
zonder dat klager in contact mocht komen met de werkgever. Klager werd in een brief
van 14 november 2023 door een coach van G. uitgenodigd voor maandelijkse coachingsessies.
3.16 Na ontvangst van de tuchtklacht was er op 22 december 2023 telefonisch contact
tussen klager en de bedrijfsarts. De begeleiding van klager werd overgedragen aan
een andere bedrijfsarts.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij:
a) onzorgvuldig heeft gehandeld door de medische informatie van de behandelaars
niet op te vragen en/of niet te betrekken bij zijn adviezen, ondanks herhaaldelijk
verzoek;
b) onzorgvuldig heeft gehandeld door het deskundigenoordeel van het UWV van
18 juli 2023 niet te betrekken bij zijn consult;
c) discriminatie op de werkvloer heeft gebagatelliseerd en heeft gesuggereerd dat
de klachten van klager niet ernstig genoeg zijn.
4.2 De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
Klachtonderdeel a) opvragen medische informatie
5.2 Op het moment van het consult van 7 juni 2023 beschikte de bedrijfsarts over
de brief van de huisarts van 21 februari 2023 met de daarbij gevoegde informatie van
E. en F.. In het door de bedrijfsarts overgelegde dossier zit ook een brief van F.
van 31 mei 2023. Uit het verslag van het consult van 7 juni 2023 blijkt niet dat de
bedrijfsarts de brief van 31 mei 2023 al had ontvangen en/of bij zijn advisering had
betrokken. Tijdens het consult besprak de bedrijfsarts de situatie met klager zelf.
De indruk die de bedrijfsarts op dat moment van de psychische toestand van klager
kreeg was positief. Gezien de aard en ernst van de eerder vastgestelde psychische
problematiek was bij het verbinden van conclusies aan deze ogenschijnlijke verbetering
van de toestand van klager voorzichtigheid op zijn plaats. Het opvragen van nadere
informatie was gezien de complexe problematiek inderdaad aangewezen.
5.3 Klager en de bedrijfsarts zijn het erover eens dat de bedrijfsarts ook heeft
toegezegd aanvullende informatie op te vragen. Als een bedrijfsarts toezegt aanvullende
medische informatie op te vragen, mag normaliter worden verwacht dat hij dat doet,
en dat hij die informatie zal afwachten en mee zal wegen bij het te bepalen beleid.
Als een bedrijfsarts meent dat de informatie niet hoeft of kan worden afgewacht, zal
hij dat moeten motiveren en vastleggen in zijn verslaglegging. Ook zal de bedrijfsarts
de werknemer in zo’n geval uit moeten leggen dat de aanvullende informatie niet zal
worden afgewacht en dat direct een advies over belastbaarheid wordt gegeven.
5.4 De bedrijfsarts heeft de gevraagde informatie niet afgewacht. Op 7 juni 2023
zegde de bedrijfsarts enerzijds toe aanvullende informatie op te vragen en paste hij
anderzijds het advies over de belastbaarheid aan naar vijf uur per week aanwezigheid
in aangepast werk. Waarom de bedrijfsarts vond dat de aanvullende informatie in dit
geval niet hoefde te worden afgewacht, is tot op heden onduidelijk gebleven. Een navolgbare
afweging en motivering hiervan ontbreekt in de verslaglegging. Uit de verslaglegging
of correspondentie blijkt evenmin dat de bedrijfsarts aan klager heeft uitgelegd dat
(en waarom) de aanvullende informatie niet zou worden afgewacht. De e-mail van de
bedrijfsarts van 7 juni 2023 aan de advocaat van klager is niet goed te volgen. In
ieder geval staat ook in deze e-mail niet duidelijk dat de gevraagde informatie niet
zou worden afgewacht en dat eerder dan na vier tot zes weken een advies zou komen
over arbeid.
5.5 Geconcludeerd moet dan ook worden dat de bedrijfsarts een advies heeft gegeven
over de belastbaarheid zonder daarbij te beschikken over informatie die hij
– terecht – nog wilde opvragen. Hij heeft dit gedaan zonder een navolgbare afweging
te maken en te noteren en zonder een duidelijke uitleg aan klager en zijn advocaat
te geven. Het college is van oordeel dat de bedrijfsarts hiermee niet binnen de grenzen
van een redelijke beroepsuitoefening is gebleven. Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel
a gegrond is.
Klachtonderdeel b) betrekken deskundigenoordeel bij consult/advies van 1 november
2023
5.6 In zijn algemeenheid geldt dat een deskundigenoordeel gaat over de belastbaarheid
op een bepaald moment. Het niet betrekken van een deskundigenoordeel bij de beoordeling
van de belastbaarheid van een werknemer bijna een half jaar later, hoeft dus niet
onzorgvuldig te zijn. In de situatie die hier aan de orde was, was dat anders. De
bedrijfsarts vond het namelijk zelf van belang dat een deskundigenoordeel zou worden
aangevraagd en wilde dit betrekken bij zijn beleid. Dit blijkt uit zijn notitie bij
het IZP van 7 juni 2023, waarin de bedrijfsarts het belang van een deskundigenoordeel
noteerde. Ook adviseerde de bedrijfsarts kort na het verkrijgen van aanvullende medische
informatie (alsnog) klager niet deel te laten nemen aan arbeid en deelname in het
tweede spoor tot het UWV een oordeel zou hebben gegeven. De bedrijfsarts wist ook
dat een deskundigenoordeel daadwerkelijk was aangevraagd. Hij heeft namelijk op verzoek
van de verzekeringsarts informatie verstrekt ten behoeve van het deskundigenoordeel.
Gelet op de sindsdien verstreken tijd kon de bedrijfsarts er op 1 november 2023 van
uitgaan dat het deskundigenoordeel inmiddels was gegeven.
5.7 Onder deze omstandigheden had van de bedrijfsarts mogen worden verwacht dat
hij het deskundigenoordeel zou betrekken bij zijn verdere beoordeling en advisering.
In plaats daarvan heeft hij genoegen genomen met de constatering dat een deskundigenoordeel
niet in zijn bezit was en geen moeite gedaan zich op de hoogte te stellen van de stand
van zaken en inhoud van het deskundigenoordeel. Waarom de bedrijfsarts niet heeft
geprobeerd via de advocaat van klager (als aanvrager van het deskundigenoordeel) of
het UWV het deskundigenoordeel te achterhalen is onduidelijk gebleven. Door dit na
te laten heeft hij in ieder geval niet het belang van klager (als werknemer) en de
werkgever bij een zo passend mogelijk advies vooropgesteld.
5.8 Geconcludeerd moet dan ook worden dat de bedrijfsarts ook hier een advies
heeft gegeven over de belastbaarheid zonder daarbij te beschikken over informatie
die hij zelf van belang vond voor het bepalen van zijn (verdere) beleid. Het college
is van oordeel dat de bedrijfsarts ook op dit punt niet binnen de grenzen van een
redelijke beroepsuitoefening is gebleven. Dat betekent dat ook klachtonderdeel b gegrond
is.
Klachtonderdeel c) serieus nemen klachten discriminatie
5.9 De bedrijfsarts heeft naar voren gebracht dat hij met de werkgever meerdere
gesprekken heeft gevoerd over de algemene werkomstandigheden in het bedrijf en ook
specifiek over klager. Wat is besproken over de algemene werkomstandigheden is door
de bedrijfsarts niet genoteerd in het dossier van klager. Van de gesprekken met werkgever
over klager heeft de bedrijfsarts wel, zij het beknopte, notities opgenomen in de
verslaglegging. Het college zal de klacht beoordelen op basis van de informatie die
wel beschikbaar is en de door de bedrijfsarts gestelde algemene inspanningen buiten
beschouwing laten.
5.10 Het college kan niet vaststellen wat tijdens de consulten precies is besproken
over de door klager ervaren discriminatie bij de werkgever. Partijen verschillen van
mening over de inhoud en toonzetting van het gesprek hierover tussen hen beiden. Het
college is bij de consulten niet aanwezig geweest en kan dus ook niet vaststellen
hoe de door klager ervaren discriminatie is besproken. Uit de verslaglegging kan niet
worden afgeleid dat klager hierin niet serieus is genomen of dat zijn klachten daarover
zijn gebagatelliseerd. De opmerking van verweerder bij het IZP dat bij klager sprake
is van een gebrek “aan het inzien van de ‘humor’ (niet bedoelde kwaad en of opzet
van de gene die de ‘discriminatie’ zou hebben gedaan)”, is niet gelukkig geformuleerd.
Uit de daaraan voorafgaande tekst blijkt echter wel dat de bedrijfsarts de door klager
beleefde discriminatie onder meer met de werkgever heeft besproken. Hij is vervolgens
tot de conclusie gekomen dat de norm en omgang op de werkvloer verschilt van die van
klager maar ook dat klager mogelijk “hypersensitief” is. Hieruit volgt dat de bedrijfsarts
wat klager naar voren heeft gebracht wel bespreekbaar heeft gemaakt met de werkgever
en helderheid heeft proberen te krijgen over de feiten. De conclusie dat ook hypersensitiviteit
bij klager mogelijk een rol zou spelen, betekent niet dat klager niet serieus is genomen.
Dit kan ook niet worden afgeleid uit het door de bedrijfsarts gevoerde beleid. Door
te adviseren klager versneld deel te laten nemen aan het tweede spoor en niet te laten
re-integreren bij de eigen werkgever heeft de bedrijfsarts er blijk van gegeven rekening
te houden met de problemen die in het eigen werk waren ontstaan.
5.11 Klachtonderdeel c is ongegrond.
Slotsom
5.12 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdelen a en b gegrond zijn
en klachtonderdeel c ongegrond.
Maatregel
5.13 Het college overweegt over de op te leggen maatregel het volgende. De klachtonderdelen
a en b zijn gegrond. Het gaat om ernstige verwijten. De bedrijfsarts heeft tot tweemaal
toe geadviseerd over de belastbaarheid en re-integratie van klager zonder daarbij
(medische) informatie te betrekken waarvan hij zelf vond dat deze van belang was (de
medische aanvullende medische informatie bij het advies van 7 juni 2023 en het deskundigenoordeel
bij het advies van 1 november 2023). Hij heeft dit beide keren gedaan zonder de overwegingen
daarvoor vast te leggen of duidelijk uit te leggen. Opvallend is ook de vaak onduidelijke
schriftelijke communicatie over het beleid met klager en zijn advocaat, waardoor invoelbaar
is dat klager niet goed heeft begrepen wat van hem werd en kon worden verwacht.
5.14 De bedrijfsarts is eerder de maatregel van berisping opgelegd in verband
met - kort gezegd - nalatigheid ten aanzien van de re-integratie van een werknemer.
Ook in die zaak speelde een rol dat de communicatie en dossiervoering gebrekkig waren
(CTG 19 januari 2022, ECLI:NL:TGZCTG:2022:14). Het baart het college zorgen dat de
bedrijfsarts weer nalatig is geweest bij de re-integratie van een werknemer en dat
hij kennelijk niet in staat is geweest zijn communicatie en dossiervoering te verbeteren.
Ook maakte de wijze waarop het dossier door de bedrijfsarts werd aangeleverd (onder
meer zonder arbo-journaal) de toetsing van het handelen van de bedrijfsarts voor het
college onnodig ingewikkeld. Gezien de eerdere maatregel, de ernst van de normschendingen
in deze zaak en het feit dat de bedrijfsarts er geen enkele blijk van heeft gegeven
in te zien wat er verkeerd is aan zijn handelen, ziet het college zich genoodzaakt
nu een maatregel op te leggen die de bedrijfsarts dwingt een pas op de plaats te maken.
Het college zal de bedrijfsarts de maatregel van schorsing voor de duur van één maand
opleggen. Deze tijd kan de bedrijfsarts gebruiken om te reflecteren op zijn handelen
en om maatregelen te nemen die zijn wijze van communicatie en verslaglegging kunnen
verbeteren.
Publicatie
5.15 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere bedrijfsartsen mogelijk iets van deze zaak kunnen
leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen
of instanties herleidbare gegevens.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “De feiten” van
de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in
elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 De oorspronkelijke klacht bestaat uit drie onderdelen. Het Regionaal Tuchtcollege
heeft de klachtonderdelen a. en b. gegrond verklaard. Voor de gegrond verklaarde klachtonderdelen
is de bevoegdheid van de bedrijfsarts om de aan de inschrijving in het BIG-register
verbonden bevoegdheden uit te oefenen geschorst voor de duur van één maand. Klachtonderdeel
c. is ongegrond verklaard.
4.2 Het principaal beroep van de bedrijfsarts is gericht tegen de gegrondverklaring
van de klachtonderdelen a. en b. en tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel. De
bedrijfsarts wil met zijn beroep bereiken dat deze klachtonderdelen alsnog ongegrond
worden verklaard en dat aan hem geen maatregel wordt opgelegd.
4.3 Klager heeft in principaal beroep verweer gevoerd. Daarnaast heeft klager
tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel c. incidenteel beroep ingesteld.
Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het principaal beroep van de bedrijfsarts
te verwerpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van klachtonderdelen
a. en b. te bevestigen en in het incidenteel beroep verzoekt klager om klachtonderdeel
c. alsnog gegrond te verklaren. Tot slot vraagt klager het Centraal Tuchtcollege om
de bedrijfsarts te veroordelen in de kosten van de procedure.
Tijdens de mondelinge behandeling in beroep heeft klager zijn oorspronkelijke
klacht als volgt uitgebreid dan wel aangevuld:
- de bedrijfsarts heeft tijdens de zitting in beroep opgemerkt dat dat hij opnamen
heeft gemaakt van zijn gesprekken met klager en klager acht dit klachtwaardig;
- de bedrijfsarts heeft in eerste aanleg en beroep tegenstrijdige verklaringen
afgelegd. Zo heeft de bedrijfsarts in eerste aanleg verklaard dat de door hem voor
klager opgestelde machtigingsformulieren op het secretariaat zijn blijven liggen en
in beroep heeft de bedrijfsarts verklaard dat hij deze formulieren niet heeft opgesteld;
en
- tijdens de zitting in beroep heeft de bedrijfsarts verklaard dat hij telefonisch
informatie heeft ingewonnen bij psycholoog I., terwijl dit niet juist kan zijn omdat
deze psycholoog alleen Turks en dus geen Nederlands spreekt.
4.4 De bedrijfsarts heeft in het incidenteel beroep gemotiveerd verweer gevoerd
en geconcludeerd tot verwerping van het incidenteel beroep.
Beoordeling
Nieuwe klachtonderdelen
4.5 Klager heeft tijdens de mondelinge behandeling in beroep zijn klacht aangevuld
dan wel uitgebreid zoals hiervoor is overwogen. Het Centraal Tuchtcollege vindt dit
een ongeoorloofde uitbreiding van de oorspronkelijke klacht en verklaart klager daarin
niet-ontvankelijk. De procedure in beroep is bedoeld om het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege over een klacht aan het Centraal Tuchtcollege ter (her)beoordeling voor
te leggen. Klager kan in beroep dan ook alleen die klacht of klachten voorleggen die
in eerste aanleg als zodanig aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling is/zijn
voorgelegd. Nieuwe klachten aandragen of klachten uitbreiden in beroep kan niet.
Klachtonderdeel a.
4.6 In dit klachtonderdeel verwijt klager de bedrijfsarts dat hij onzorgvuldig
heeft gehandeld door medische informatie van de behandelaars niet op te vragen en/of
niet te betrekken bij zijn adviezen, ondanks dat klager daar herhaaldelijk om heeft
verzocht. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de overwegingen van het Regionaal
Tuchtcollege over het opvragen van de stukken door het Regionaal Tuchtcollege en zet
dat hierna nogmaals uiteen.
4.7 Op het moment van het consult van 7 juni 2023 beschikte de bedrijfsarts over
de brief van de huisarts van 21 februari 2023 met de daarbij gevoegde informatie van
E. en F. In het door de bedrijfsarts overgelegde dossier zit ook een brief van F.
van
31 mei 2023. Uit het verslag van het consult van 7 juni 2023 blijkt echter niet
dat de bedrijfsarts de brief van 31 mei 2023 toen al had ontvangen en/of bij zijn
advisering heeft betrokken. Tijdens het consult besprak de bedrijfsarts de situatie
met klager zelf. De indruk die de bedrijfsarts op dat moment van de psychische toestand
van klager kreeg was positief. Het opvragen van nadere informatie was gezien de complexe
problematiek van klager inderdaad wel aangewezen. Klager en de bedrijfsarts zijn het
erover eens dat de bedrijfsarts ook heeft toegezegd aanvullende informatie op te vragen.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege komt op dit punt echter tot een andere conclusie
dan het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is namelijk van oordeel
dat de toezegging om nadere medische informatie op te vragen niet per definitie hoeft
te betekenen dat een werknemer niet al voorzichtig kan starten met het hervatten van
zijn werkzaamheden. Dit beleid moet door de bedrijfsarts wel worden gemotiveerd en
uitgelegd. In dit geval was het beeld van klager tijdens het consult op 7 juni 2023
zoals gezegd positief. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat navolgbaar en
verdedigbaar is dat de bedrijfsarts op 7 juni 2023 op grond van de op dat moment beschikbare
medische gegevens en het beeld dat de bedrijfsarts van klager had gekregen heeft geadviseerd
de werkzaamheden te hervatten met vijf uur per week en niet eerst de opgevraagde medische
informatie af te wachten. Dat betekent dat klachtonderdeel a. ongegrond is.
Klachtonderdeel b.
4.9 In klachtonderdeel b. verwijt klager de bedrijfsarts dat hij onzorgvuldig
heeft gehandeld door het deskundigenoordeel van het UWV van 18 juli 2023 niet te betrekken
bij zijn consult op 1 november 2023. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de overwegingen
van het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van dit klachtonderdeel. Het Centraal Tuchtcollege
benadrukt, zoals het Regionaal Tuchtcollege ook heeft overwogen, dat het geen algemene
regel is dat een bedrijfsarts verplicht is om een deskundigenoordeel in zijn beoordeling
te betrekken.
4.10 In dit specifieke geval mocht van de bedrijfsarts echter - in het kader
van een zorgvuldige beoordeling van klager - verwacht worden dat hij het deskundigenoordeel
van het UWV in zijn besluitvorming zou betrekken. In dit geval was het namelijk de
bedrijfsarts zelf die het nodig vond dat een deskundigenoordeel werd aangevraagd.
De bedrijfsarts wist bovendien dat het deskundigenoordeel daadwerkelijk was aangevraagd,
omdat hij op verzoek van de verzekeringsarts informatie had verstrekt. Evenals het
Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de bedrijfsarts
er op 1 november 2023 vanuit mocht gaan dat het deskundigenoordeel inmiddels was gegeven.
Het had op de weg van de bedrijfsarts gelegen om dit deskundigenoordeel tijdens het
consult op 1 november 2023 met klager te bespreken en in zijn oordeelsvorming te betrekken.
Dat de bedrijfsarts dit heeft nagelaten, kan hem worden aangerekend. Dat betekent
dat klachtonderdeel b. gegrond is.
Klachtonderdeel c.
4.11 Het Centraal Tuchtcollege is het ook eens met de overwegingen van het Regionaal
Tuchtcollege ten aanzien van de door klager ervaren discriminatie en onveiligheid
bij de werkgever. In aanvulling daarop overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de
bedrijfsarts, anders dan klager in beroep aanvoert, in het kader van welzijn en psychosociale
arbeidsomstandigheden zelfstandig onderzoek mag doen naar discriminatie op de werkvloer.
Door dit onderzoek uit te voeren, heeft de bedrijfsarts uitvoering gegeven aan zijn
zorgtaak jegens klager. Het Centraal Tuchtcollege merkt nog wel op dat van het door
de bedrijfsarts gedane onderzoek geen verslaglegging in het dossier is aangetroffen,
zodat de wijze van onderzoeken niet duidelijk naar voren is gekomen en daarmee ook
niet toetsbaar is geworden. Alle omstandigheden in samenhang bezien, leidt dit echter
niet tot het oordeel dat de bedrijfsarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdeel c. is ongegrond.
Maatregel
4.12 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat klachtonderdeel b. gegrond is.
Dit rechtvaardigt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege een maatregel. Met
zijn handelen heeft de bedrijfsarts ten opzichte van klager niet voldoende zorg in
acht genomen. Gelet op de aard van de verweten gedraging acht het Centraal Tuchtcollege,
ondanks dat aan de bedrijfsarts in een eerdere tuchtprocedure een berisping is opgelegd,
in deze zaak het opleggen van een waarschuwing passend.
Kostenveroordeling
4.13 Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat klachtonderdeel c., het klachtonderdeel
waartegen het incidenteel beroep zich richt, ongegrond is. Dat betekent dat er geen
aanleiding bestaat om de bedrijfsarts in de kosten te veroordelen, zoals door klager
is verzocht.
Slotopmerking
4.14 Het Centraal Tuchtcollege is bij de beoordeling van een tuchtklacht in beroep
gebonden aan de grenzen van het geschil. Gelet op de aard en strekking van het gegrond
verklaarde klachtonderdeel acht het Centraal Tuchtcollege een andere maatregel dan
een waarschuwing niet passend.
Dit neemt niet weg dat het Centraal Tuchtcollege op grond van opmerkingen van de
bedrijfsarts en zijn presentatie tijdens de zitting in beroep zorgen heeft over zijn
beroepsmatig functioneren. Deze zorgen zien op de invulling van de praktijkvoering,
de zorgvuldigheid in zijn handelen en zijn wijze van communiceren. Daarbij lijkt het
de bedrijfsarts te ontbreken aan voldoende reflecterend vermogen op zijn handelen.
Zo heeft de bedrijfsarts desgevraagd bijvoorbeeld verklaard en uitgelegd dat de tegen
hem door klager ingediende klachten ertoe hebben geleid dat hij sindsdien op “sluwe
wijze” zijn dossiervoering vormgeeft en dat hij gesprekken met patiënten (zonder dit
kenbaar te maken) opneemt. Het Centraal Tuchtcollege adviseert de bedrijfsarts daarom
dringend om kritisch te reflecteren op zijn beroepsmatig functioneren. Het College
raadt de bedrijfsarts in dit verband met klem aan om bij intercollegiale toetsing,
bij- en nascholing en in het visitatieproces aandacht te besteden aan transparante
communicatie en het verbeteren van zijn mondelinge en schriftelijke communicatie-
en adviesvaardigheden.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
in het principaal beroep
vernietigt de beslissing waarvan beroep, uitsluitend voor zover het betreft klachtonderdeel
a. en de opgelegde maatregel;
verklaart klachtonderdeel a. alsnog ongegrond;
verstaat dat klachtonderdeel b. ook in beroep gegrond is;
legt aan de bedrijfsarts op de maatregel van waarschuwing;
verstaat dat de maatregel van schorsing van de bevoegdheid van de bedrijfsarts om
de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor
de duur van één maand komt te vervallen;
in het incidenteel beroep
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep, uitsluitend voor zover klager
zijn klacht heeft aangevuld dan wel uitgebreid;
verwerpt het beroep van klager voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor
Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek
tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door Z.J. Oosting, voorzitter;
A.S. Gratama en R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en N. Abdoelkariem en
A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.