ECLI:NL:TGZCTG:2025:35 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2480
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:35 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-03-2025 |
Datum publicatie: | 13-03-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2480 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht van vijftien klagers tegen een klinisch psycholoog. Klagers leven in een leefgemeenschap. De rechtbank heeft in 2021 beslist dat de minderjarige kinderen van de leefgemeenschap voorlopig onder toezicht moesten worden gesteld en aan de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de GI) opdracht gegeven met spoed te onderzoeken in hoeverre de kinderen aan hun ontwikkelingstaken toekomen en welke rol de leefgemeenschap daarin speelt. De GI heeft vervolgens de klinisch psycholoog opdracht gegeven om onderzoek te doen naar tien kinderen van acht ouderparen uit de leefgemeenschap. Dit onderzoek had de vorm van een eenmalig diagnostisch interview en maakte deel uit van het beschermingsonderzoek dat de GI in opdracht van de rechtbank heeft uitgevoerd. Klagers verwijten de klinisch psycholoog a) dat zij de onderzoeksopdracht vanwege haar dubbelrol niet had mogen aanvaarden; door dit toch te doen heeft zij blijk gegeven van vooringenomenheid, b) dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan onethische bejegening of ontoelaatbare onderzoeksmethoden, c) dat zij zich – zowel voor, als ook tijdens en na het onderzoek – niet heeft gehouden aan de informatie- en zorgvuldigheidsplicht, d) dat zij de ouders en kinderen heeft misleid, e) dat zij een inhoudelijk onjuist rapport heeft opgesteld, f) dat zij niet tijdig en slechts deels nazorg heeft verleend, en g) dat zij geen stappen heeft ondernomen tegen misbruik van de rapportages door derden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft een aantal klagers niet-ontvankelijk verklaard in de klacht, klachtonderdeel c gegrond verklaard, de maatregel van waarschuwing opgelegd en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. Zowel klagers als de klinisch psycholoog hebben tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege verklaart alle klagers ontvankelijk in de klacht, verklaart klachtonderdeel c grotendeels gegrond, constateert het tuchtrechtelijk verwijt zonder oplegging van een maatregel, en verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2480 van:
A., wonende in B.,
C., wonende in B.,
D., wonende in E.,
F. wonende in B.,
G., wonende in E.,
H. wonende in E.,
I., wonende in J. (K.),
L., wonende in J. (K.),
M., wonende in E.,
N., wonende in E.,
O., wonende in J. (K.),
P., wonende in B.,
Q., wonende in J. (K.),
R., wonende in E.,
S., wonende in E.,
appellanten, tevens verweerders in incidenteel beroep, klagers in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. M.J. Kouwenhoven,
tegen
T., klinisch psycholoog, verweerster in beroep, tevens incidenteel appellante, verweerster
in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. R. Korver.
1. Verloop van de procedure
Bovengenoemde klagers hebben op 15 februari 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege
te Amsterdam tegen T. - hierna de klinisch psycholoog - een klacht ingediend. Bij
beslissing van 23 april 2024, onder nummer A2023/5394, heeft dat College, samengevat,
een deel van de klagers niet-ontvankelijk verklaard, klachtonderdeel c gegrond verklaard,
ter zake daarvan aan de klinisch psycholoog de maatregel van waarschuwing opgelegd
en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Klagers zijn van die beslissing
tijdig in beroep gekomen. De klinisch psycholoog heeft een verweerschrift in beroep
ingediend en tevens incidenteel beroep ingesteld. Klagers hebben hierop gereageerd
met een verweerschrift in het incidenteel beroep.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 22 januari 2025. Op die zitting zijn verschenen klagers
A., C., D., O., P., Q., R., S., bijgestaan door mr. M.J. Kouwenhoven, en de klinisch
psycholoog, bijgestaan door mr. R. Korver. De overige klagers zijn, hoewel behoorlijk
uitgenodigd, niet verschenen.
De zaak is op zitting over en weer toegelicht. Mr. M.J. Kouwenhoven heeft dat gedaan
aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klagers leven in een leefgemeenschap en zijn lid van een kerkgenootschap.
De zaak gaat over diagnostische interviews die de klinisch psycholoog heeft afgenomen
bij een aantal kinderen uit de leefgemeenschap.
1.2 Gevraagd naar de kern van hun – zeer omvangrijke – klacht, hebben de klagers
tijdens de zitting aangegeven dat deze is gelegen in de onzorgvuldige en vooringenomen
wijze waarop de diagnostische interviews in hun visie zijn afgenomen. De klacht is
mede ingediend, omdat de klagers willen weten wie de andere gedragswetenschappers
zijn, die de interviews hebben afgenomen.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat een aantal klagers niet-ontvankelijk
is. Dit betekent dat hun klachten niet inhoudelijk zullen worden beoordeeld. Inhoudelijk
gezien is de (zevenledige) klacht op één onderdeel gegrond. Hierna vermeldt het college
eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 15 februari 2023;
- het verweerschrift met bijlage;
- de brief van klagers met bijlage, ontvangen op 5 juni 2023;
- het proces-verbaal van het op 26 september 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de e-mail van de gemachtigde van klagers van 23 oktober 2023, met het verzoek
om behandeling achter gesloten deuren;
- de e-mail van de gemachtigde van klagers van 5 maart 2024, met het verzoek
om een kostenveroordeling.
2.2 De zaak is behandeld op de zitting van 12 maart 2024. Het verzoek van klagers
om de zaak achter gesloten deuren te behandelen is aan het begin van de zitting afgewezen.
De behandeling heeft vervolgens in het openbaar plaatsgevonden. Een deel van de klagers
is op de zitting verschenen. Zij werden, net als de klinisch psycholoog, bijgestaan
door hun gemachtigde(n). Partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling
toegelicht. De gemachtigde van de klinisch psycholoog heeft een pleitnota voorgelezen
en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klagers wonen in een leefgemeenschap en zijn lid van een kerkgenootschap.
In deze leefgemeenschap leven mensen in groepsverband samen. Onder hen zijn verschillende
ouderparen met hun kinderen. De voorganger van het kerkgenootschap is door een rechter
in K. veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor seksueel misbruik van
een minderjarige.
3.2 De klinisch psycholoog is werkzaam als orthopedagoog-generalist en klinisch
psycholoog. Zij houdt zich bezig met complexe casuïstiek betreffende de diagnostiek
van kinderen en volwassenen met ontwikkelingsproblemen na seksueel misbruik, mishandeling
en trauma en is als consulent verbonden aan het Z.
3.3 In de beschikking van 1 februari 2021 heeft de rechtbank Limburg, locatie
Roermond, beslist dat de minderjarige kinderen van de leefgemeenschap voorlopig onder
toezicht moesten worden gesteld (VOTS). In deze beschikking is aan de gecertificeerde
instelling X. (hierna: de X.) opdracht gegeven met spoed te onderzoeken in hoeverre
de kinderen aan hun ontwikkelingstaken toekomen en welke rol de leefgemeenschap daarin
speelt.
3.4 Op 11 februari 2021 heeft er bij de X. een ketenoverleg plaatsgevonden
waarbij de politie, de Z. (hierna: de Z.), het Y. (hierna: het Y.) en de X. aanwezig
waren. Op uitnodiging van de X. heeft ook de klinisch psycholoog aan dit overleg deelgenomen.
De klinisch psycholoog was voor dit overleg uitgenodigd vanwege haar ervaring met
complexe casuïstiek en met gesloten leefgemeenschappen. Het overleg heeft ongeveer
een uur geduurd. Aan het eind van het overleg is de casus van de leefgemeenschap van
klagers besproken.
3.5 Enkele weken later heeft de klinisch psycholoog opdracht gekregen van
de X. om onderzoek te doen naar tien kinderen van acht ouderparen uit de leefgemeenschap.
Dit onderzoek – door de klinisch psycholoog aangeduid als ‘deelonderzoek’ – had de
vorm van een eenmalig diagnostisch interview en maakte deel uit van het beschermingsonderzoek
dat de X. in opdracht van de rechtbank heeft uitgevoerd (zie 3.3). Het onderzoek van
de klinisch psycholoog was bedoeld om op methodische wijze zicht te krijgen op het
verhaal van de kinderen en op eventuele ontwikkelingsbedreigingen in relatie tot aantijgingen
met betrekking tot seksueel misbruik, vrijheidsberoving en mishandeling. Voorafgaand
aan de interviews hebben de klinisch psycholoog en haar collega’s (via de X.) vragenlijsten
gestuurd naar de ouders met het verzoek deze in te vullen. Het ging om de zogeheten
CBCL/YSR en TRF (hierna: de vragenlijsten).
3.6 Het beschermingsonderzoek van de X. – waaronder ook de diagnostische
interviews waar de klinisch psycholoog bij betrokken was – vond (in elk geval deels
) plaats onder de noemer van het Y. Onderzoekers die onder de noemer van het Y. werken,
doen dit om veiligheidsredenen anoniem of onder schuilnaam. Het Y. wordt op landelijk
niveau ingezet in zaken die extreem complex zijn of waarin criminaliteit of extreem
geweld aan de orde zijn.
3.7 De klinisch psycholoog heeft samen met vier andere onderzoekers op één
en dezelfde dag – 30 maart 2021 – de diagnostische interviews afgenomen. Dit gebeurde
op een locatie van de X. in U. De vijf onderzoekers hebben gelijktijdig gewerkt en
elk bij twee kinderen individueel een diagnostisch interview afgenomen. De interviews
zijn audiovisueel geregistreerd. De gebruikte onderzoeksmethodieken waren onder meer
het 10-steps protocol, de zogeheten ZALC-methodiek (Zinnen Aanvul Lijst Curium), een
aanvulling op de ZALC, Familie in V. en de Thematische Apperceptietest (TAT).
3.8 Hierna hebben de klinisch psycholoog en haar collega-onderzoekers per
kind een rapportage van diagnostische interviews (hierna ook: de rapportages) opgesteld.
Voor elk kind bestaat deze rapportage uit een algemeen deel en een specifiek deel.
De vooraf opgestuurde vragenlijsten zijn niet door de X. aan de klinisch psycholoog
of haar collega’s ter hand gesteld en maken zodoende geen onderdeel uit van de rapportages.
3.9 Op de dag van de interviews werd de klinisch psycholoog door één van
de ouders herkend. In samenspraak met de X. is daarna besloten dat de klinisch psycholoog
als hoofdonderzoeker, onder eigen naam, verder zou optreden—haar identiteit was immers
toch al bekend geworden. De naam van de klinisch psycholoog staat zodoende onder alle
tien de rapportages die van de diagnostische interviews zijn gemaakt. De overige vier
onderzoekers zijn anoniem gebleven.
3.10 De rapportages van de diagnostische interviews zijn gevoegd in (of betrokken
bij) het overkoepelende beschermingsonderzoek zoals de X. dat op verzoek van de rechtbank
heeft gedaan. In het kader van dit beschermingsonderzoek hebben medewerkers van de
X. onder meer met de kinderen en de ouders gesproken en hebben zij leerkrachten van
school als informant benaderd en gesproken.
3.11 In de (na)zomer van 2021 heeft er een aantal nagesprekken plaatsgevonden
tussen medewerkers van de X. en een aantal ouders.
3.12 Op 26 oktober 2021 is de ondertoezichtstelling door de rechtbank beëindigd.
Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank op 14 april 2022 bekrachtigd, althans
de verzoeken van de X. afgewezen.
3.13 In de zomer van 2022 hebben er meerdere nagesprekken plaatsgevonden
tussen de klinisch psycholoog en een aantal moeders van de kinderen. De X. is bij
deze gesprekken niet betrokken geweest. Naar aanleiding van deze nagesprekken heeft
de klinisch psycholoog op 21 augustus 2022 een aanvullend document opgesteld, met
de bedoeling dit als bijlage bij de rapportages te doen voegen. Dit is door klagers
geweigerd.
3.14 Over deze kwestie loopt behalve deze tuchtklacht ook een klachtprocedure
bij de X.
4. De klacht en de reactie van de klinisch psycholoog
4.1 Klagers verwijten de klinisch psycholoog:
a) dat zij de onderzoeksopdracht vanwege haar dubbelrol niet had mogen aanvaarden;
door dit toch te doen heeft zij blijk gegeven van vooringenomenheid;
b) dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan onethische bejegening of ontoelaatbare
onderzoeksmethoden;
c) dat zij zich – zowel voor, als ook tijdens en na het onderzoek – niet heeft
gehouden aan de informatie- en zorgvuldigheidsplicht;
d) dat zij de ouders en kinderen heeft misleid;
e) dat zij een inhoudelijk onjuist rapport heeft opgesteld;
f) dat zij niet tijdig en slechts deels nazorg heeft verleend;
g) dat zij geen stappen heeft ondernomen tegen misbruik van de rapportages door
derden.
4.2 De klinisch psycholoog heeft het college verzocht Q., I., D., C., H. en N.
als ouders van Q., S., P. en R. niet-ontvankelijk te verklaren. Zij kunnen niet optreden
als wettelijk vertegenwoordigers van deze kinderen, die ten tijde van het indienen
van de klacht de leeftijd van zestien jaar hadden bereikt en een ondertekende verklaring
hebben ingebracht waaruit blijkt dat zij zich als individuele klagers aansluiten bij
de ingediende klacht. Aan deze vier kinderen komt om die reden een eigen klachtrecht
toe.
4.3 Voor het overige heeft de klinisch psycholoog het college verzocht de klacht
ongegrond te verklaren.
4.4 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Overweging vooraf
5.1 In het vervolg van deze uitspraak zal de vraag centraal staan of de klinisch
psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor
is een redelijk bekwame en redelijk handelende klinisch psycholoog. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de klinisch psycholoog geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het
uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun
eigen handelen.
5.2 Hierbij is in deze zaak aanvullend het volgende van belang. Zoals onder 3.5
al overwogen, heeft de klinisch psycholoog opdracht gekregen van de X. om een onderzoek
te doen dat deel zou uitmaken van een meeromvattend onderzoek dat in opdracht van
de rechtbank moest worden gedaan naar de noodzaak van het opleggen van één of meer
kinderbeschermingsmaatregelen. De klinisch psycholoog heeft in dit kader een eenmalig
diagnostisch interview afgenomen bij een aantal kinderen uit de leefgemeenschap. Er
is geen sprake van een geneeskundige behandelovereenkomst tussen de klinisch psycholoog
en de (ouders van de) kinderen en/of van een behandelrelatie.
5.3 Daarnaast is het zo dat de klinisch psycholoog niet bij alle kinderen zelf
het diagnostisch interview heeft afgenomen. Maar omdat van de rest van de bij het
onderzoek betrokken zorgverleners (en jeugdbeschermers) de identiteit niet bekend
is geworden aangezien onder veiligheidsrestricties werd gewerkt, zijn zij voor de
klagers niet persoonlijk aanspreekbaar. Hierdoor is de klinisch psycholoog in zekere
zin symbool gaan staan voor alles wat er in de ogen van de klagers is misgegaan in
het onderzoek van de X. Als gevolg hiervan is – zo hebben de klagers ter zitting ook
erkend – een veel groter deel van de verwijten dan passend, voor rekening van de klinisch
psycholoog gekomen. Zoals al overwogen, gaat het in het tuchtrecht echter steeds om
persoonlijke verwijtbaarheid.
Zijn alle klagers ontvankelijk?
5.4 De klinisch psycholoog heeft in haar verweerschrift naar voren gebracht dat
een aantal ouders niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hun kinderen ten tijde
van het indienen van de klacht zestien jaar of ouder waren.
5.5 Het college oordeelt hierover als volgt. In artikel 65 lid 1 sub a van de
Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) is vastgelegd dat een
klacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Bij rechtstreeks
belanghebbende dient uiteraard in de eerste plaats te worden gedacht aan de patiënt
van een aan tuchtrechtspraak onderworpen beroepsbeoefenaar. Uit artikel 7:447 lid
3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vloeit voort dat de minderjarige patiënt die de
leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, zelf bevoegd is een klacht in te dienen,
zodat daarmee de bevoegdheid van de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige
om als zodanig te klagen, komt te vervallen. In deze procedure hebben aanvankelijk
de ouders van de klachtgerechtigde kinderen de klacht ingediend, en later hebben de
kinderen zelf verklaard als klager te willen worden aangemerkt. Hiermee komt de bevoegdheid
van de ouders als wettelijk vertegenwoordigers te vervallen.
5.6 Het college oordeelt daarom dat D., N., I., C., H. en F. niet-ontvankelijk
zijn als ouder van Q., S., P. en R. Ten aanzien van de kinderen die nog niet zelfstandig
klachtgerechtigd zijn (omdat zij jonger zijn dan zestien jaar) zijn de ouders wel
ontvankelijk.
5.7 Het college zal de klacht hierna (in zoverre) inhoudelijk behandelen.
Klachtonderdelen a en d) ontoelaatbare dubbelrol, vooringenomenheid en misleiding
5.8 Klagers stellen zich om te beginnen op het standpunt dat de klinisch psycholoog
in deze zaak vooringenomen is geweest en een ontoelaatbare dubbelrol heeft vervuld
(klachtonderdeel a). Omdat ook hun stellingen over misleiding (klachtonderdeel d)
zijn geplaatst in de sleutel van de vermeende dubbelrol van de klinisch psycholoog,
zal het college deze klachtonderdelen samen behandelen.
5.9 De ontoelaatbare dubbelrol en misleiding is volgens klagers gelegen in het
volgende. Op 11 februari 2021 was de klinisch psycholoog betrokken bij een intern
overleg tussen de X., de Z. en andere ketenpartners over de casus van hun leefgemeenschap.
Hierdoor heeft zij de diagnostische interviews niet meer met de vereiste objectiviteit
en onbevangenheid kunnen afnemen. Er was bij de klinisch psycholoog sprake van tunnelvisie;
iets waarvoor de Z. al in een vroegtijdig stadium had gewaarschuwd, zo blijkt uit
de notulen van het overleg van 11 februari 2021. De klinisch psycholoog heeft met
haar handelen de beroepscode voor psychologen – NIP 2015 – op diverse onderdelen geschonden,
aldus klagers. Klagers voelen zich misleid, omdat deze dubbelrol pas duidelijk werd
toen de mail met daarin het verslag van het overleg door de Z. aan hen werd verstrekt.
5.10 Het college is het op dit punt niet met de klagers eens. Uit het verweerschrift
en de toelichting van de klinisch psycholoog op zitting volgt dat de klinisch psycholoog
op uitnodiging van de X. bij het overleg van 11 februari 2021 is verschenen om te
vertellen over ervaringen die zij in haar werk met gesloten leefgemeenschappen had
opgedaan. Dat de klinisch psycholoog tijdens het overleg een adviserende rol heeft
gehad en/of dat de inbreng van de klinisch psycholoog zag op de leefgemeenschap van
klagers, is het college niet gebleken.
5.11 Van het overleg is door een medewerker van de X. een verslag gemaakt. Dit
verslag is niet (in concept) aan de klinisch psycholoog voorgelegd en zij staat ook
niet in de lijst van geadresseerden van de e-mail met daarin het verslag. Met de precieze
inhoud van het verslag is zij pas bekend geraakt toen zij de tuchtklacht onder ogen
kreeg. In de bewoordingen van het verslag kan de klinisch psycholoog zich niet vinden.
Uit het verslag zijn passages weggelakt, waardoor de context van (en mogelijke nuanceringen
op) de gekozen bewoordingen niet kan/kunnen worden vastgesteld. Het verslag heeft
ook geen officiële status; het maakt in elk geval geen onderdeel uit van het rechtbankdossier.
Het college is gelet op dit samenstel van factoren met de klinisch psycholoog van
oordeel dat uit dit verslag, noch uit de aanwezigheid van de klinisch psycholoog bij
het overleg en haar rol aldaar, (de schijn van) vooringenomenheid kan worden afgeleid.
5.12 De klinisch psycholoog heeft ter zitting wel aangegeven dat zij zich – voordat
zij in de loop van maart 2021 de opdracht aanvaardde om een aantal van de diagnostische
interviews af te nemen – heeft afgevraagd of zij dit zonder vooringenomenheid zou
kunnen doen. Omdat haar inbreng tijdens het overleg beperkt was geweest, achtte zij
zich voldoende onbevangen en onbevooroordeeld om de kind-interviews (mede) af te nemen
en heeft zij besloten om dit te doen.
5.13 Daarbij is relevant dat de klinisch psycholoog werkzaam is in een zeer specialistisch
werkveld. Er zijn, anders gezegd, in Nederland weinig zorgverleners die de praktijkervaring
en expertise van de klinisch psycholoog bezitten en daarnaast de behoefte voelen om
zich op het klachtgevoelige werkveld van het jeugdbeschermingsrecht te begeven. Deskundigheid
met (vermoedens van) misbruik, geweld of trauma in gesloten leefgemeenschappen, is
nog lastiger te vinden. Dat het onderzoek (in elk geval deels) in een Y.-setting plaatsvond,
de interviews (mede om die reden) allemaal op dezelfde dag moesten worden afgenomen,
de spoedmaatregel enkele weken later al afliep, en dit alles zich afspeelde tegen
de achtergrond van de coronapandemie, heeft het (voor de X.) nog lastiger gemaakt
om voldoende deskundige onderzoekers te vinden. Dit alles maakt dat het college de
afweging van de klinisch psycholoog goed kan volgen. Zij zal de klacht in zoverre
ongegrond verklaren.
5.14 Voor zover klagers hebben bedoeld te betogen dat het gebrek aan onafhankelijkheid
blijkt uit de locatie die voor de kind-interviews is gekozen (op kantoor bij de X.),
kan de klacht evenmin slagen. Voor deze locatie in de grensstreek is immers gekozen
om de ouders tegemoet te komen (zij hoefden dan niet zo ver te reizen met de kinderen)
en de ouders hebben op voorhand niet aangegeven dat deze locatie voor hen bezwaarlijk
was. Bovendien was het op advies van de ketenpartners (waaronder het Y. en de politie)
de bedoeling om op basis van anonimiteit te werken; het afnemen van de diagnostische
interviews op kantoor bij de klinisch psycholoog (of bij één of meer van haar collega-onderzoekers)
ligt dan niet voor de hand.
Klachtonderdeel b) onethische bejegening/ontoelaatbare onderzoeksmethoden
5.15 Uit het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek blijkt dat dit klachtonderdeel
ziet op (1) het niet tijdig melden van het feit dat er audiovisuele opnames zouden
worden gemaakt van de diagnostische interviews, het vernietigen van de opnames na
afloop, en de algehele gebrekkige voorbereiding van de interviews en (2) de bejegening
van de kinderen tijdens de interviews.
5.16 In zijn algemeenheid geldt, dat de verantwoordelijkheid voor het geven van
voorbereidende informatie en instructies in de onderlinge taakverdeling bij de X.
als hoofdopdrachtnemer was belegd. Omdat het onderzoek bovendien onder veiligheidsrestricties
plaatsvond (zie 3.6), waren de mogelijkheden voor de klinisch psycholoog om zelf vooraf
met de ouders in contact te treden om hen te informeren, beperkt.
5.17 Op de dag van het onderzoek bleek dat de X. had nagelaten de ouders te informeren
over het feit dat er audiovisuele opnames zouden worden gemaakt. Daarom hebben de
klinisch psycholoog (en haar vier collega’s) om toestemming hiervoor gevraagd. Er
is, zo is ter zitting duidelijk geworden, nog even overwogen om de kind-interviews
op een later moment te laten plaatsvinden, maar daar is niet voor gekozen, omdat het
een spoedonderzoek met veiligheidsrestricties (Y.) betrof maar ook omdat men – nadat
de uitleg gegeven was – vrij snel tot overeenstemming kwam over het maken van opnames.
Het college acht deze afweging verdedigbaar.
5.18 Dat de audiovisuele opnames op enig moment zijn vernietigd acht het college
evenmin klachtwaardig, nu deze opnames de status hadden van werkaantekeningen en primair
bedoeld waren om eventuele fouten uit de interviewverslagen te kunnen halen. Dergelijke
opnames/werkaantekeningen verliezen hun waarde zodra ze zijn verwerkt in het ‘eindproduct’
(in dit geval: de rapportages van de diagnostische interviews). Dit zou anders kunnen
zijn, als de opnames relevant zouden kunnen zijn in verband met een onderzoek naar
mogelijke strafbare feiten—maar daarvan was in dit geval geen sprake. Eén van de ouders
heeft de klinisch psycholoog verzocht de opnames van haar kind nog iets langer te
bewaren. Dat heeft de klinisch psycholoog gedaan. Dat aan meer ouders zou zijn toegezegd
de opnames (langer) te bewaren, is het college niet gebleken. De klacht is ook in
zoverre ongegrond.
5.19 De interviews zijn door een deel van de kinderen als belastend en beschadigend
ervaren. Tijdens de zitting is dit nog eens op indringende wijze door diverse betrokkenen
verwoord. In geen van de gevallen ging het echter om kinderen die door de klinisch
psycholoog zelf zijn gesproken. De klinisch psycholoog draagt in tuchtrechtelijke
zin dan ook geen verantwoordelijkheid voor wat er tijdens de interviews van deze kinderen
mogelijk is voorgevallen. Dit betekent dat de klacht ook op dit onderdeel ongegrond
zal worden verklaard.
Klachtonderdeel c) schenden informatie- en zorgvuldigheidsplicht
5.20 De klagers verwijten de klinisch psycholoog daarnaast dat zij zich niet
heeft gehouden aan de informatie- en zorgvuldigheidsplicht. Het college overweegt
hierover als volgt.
5.21 Vast staat, dat de door de ouders ingevulde vragenlijsten (de zogeheten
CBCL/YSR en TRF) niet bij het onderzoek zijn betrokken. De klinisch psycholoog had
deze lijsten weliswaar via de X. laten uitzetten, maar nooit van de X. retour ontvangen.
Omwille van de urgentie zijn de uitgewerkte vragenlijsten niet meer bij de rapportages
betrokken. In de rapportages is dit niet vermeld. Voor de eind-opdrachtgever (de rechtbank)
is hierdoor niet zichtbaar geweest dat de diagnostische interviews hebben plaatsgevonden
op een wijze die afwijkt van de werkwijze of professionele standaard die de klinisch
psycholoog voor dit type onderzoek doorgaans hanteert. Het college vindt dit (het
niet-vermelden) verwijtbaar.
5.22 Daarnaast staat in de rapportages niet duidelijk vermeld hoe de opdracht
van de rechtbank aan de X. (voor zover bij de klinisch psycholoog bekend) en/of van
de X. aan de klinisch psycholoog, luidde. Dit brengt het risico met zich, dat er ruis
ontstaat tussen de oorspronkelijke onderzoeksopdracht van de rechtbank enerzijds en
de deelopdracht van de X. aan de klinisch psycholoog (en haar collega’s) anderzijds.
Ook dit is, door het weglaten van de onderzoeksvragen van de X. aan de klinisch psycholoog
uit de rapportages, voor de rechtbank niet toetsbaar geweest. Ook voor de klagers
is dit niet duidelijk geweest. Dit heeft bij de klagers vragen en wantrouwen opgeroepen,
wat met een iets preciezere werkwijze had kunnen worden voorkomen. Dat vindt het college
niet zorgvuldig.
5.23 Ook de dubbele disclaimer die de klinisch psycholoog met de bijlage van
21 augustus 2022 op haar onderzoek had willen aanbrengen – namelijk dat de interviews
moeten worden bezien in de context van het gehele beschermingsonderzoek én dat zij
een momentopname vormen (die beperkt geldig is en terughoudend moet worden bezien,
want: afgenomen in een voor de kinderen turbulente tijd) – had in de oorspronkelijke
rapportage moeten worden vermeld.
5.24 Ten slotte is in de rapportages niet de nuance aangebracht dat een groot deel
van de onderzoekstaken – zoals het spreken met de ouders en het interviewen van informanten
– was belegd bij de X. als hoofdopdrachtnemer en eindverantwoordelijke voor het onderzoek,
dat met veiligheidsrestricties (Y.) heeft moeten plaatsvinden. (Mede) hierdoor is
het voor de ouders niet altijd duidelijk geweest wie zij waarop konden aanspreken.
Ook op dit punt voldoen de rapportages niet (volledig) aan normen van zorgvuldigheid
en informatievoorziening. In zoverre zal de klacht gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel e) inhoudelijke onjuistheden
5.25 Vast staat dat in de rapportages, door een vertaalfout in de informatie
die de X. bij de klinisch psycholoog had aangeleverd, een onjuistheid is geslopen.
Hierdoor leek de aanleiding voor het beschermingsonderzoek groter en ernstiger dan
in werkelijkheid het geval was. Met de brief van 21 augustus 2022 heeft de klinisch
psycholoog deze – op zichzelf ernstige – misslag willen rechtzetten. Deze brief is
op verzoek van klagers echter niet verstuurd aan de X. Omdat de fout is veroorzaakt
door informatie die door derden is aangeleverd en de klinisch psycholoog verantwoordelijkheid
heeft willen nemen door aan te bieden met een bijlage bij de rapportages de fout te
herstellen, ziet het college onvoldoende aanleiding dit klachtonderdeel gegrond te
verklaren.
5.26 Dat het (deel)onderzoek van de klinisch psycholoog ook op andere punten
inhoudelijke gebreken zou bevatten, is het college niet gebleken. Er is gebruik gemaakt
van gangbare methodieken en technieken die vele keren eerder zijn toegepast – afhankelijk
van de leeftijd van het betrokken kind, onder meer: het 10 stepsprotocol, de ZALC,
een aanvulling op de ZALC, Familie in V. en TAT – om zo op methodische wijze zicht
te krijgen op het verhaal kinderen. In zoverre is de klacht ongegrond.
Klachtonderdeel f) onvoldoende nazorg
5.27 Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Zoals al overwogen, vonden de door
de klinisch psycholoog afgenomen kind-interviews plaats in het kader van een (veel
breder) kinderbeschermingsonderzoek, ter beantwoording van een door de rechtbank geformuleerde
onderzoeksvraag. In de onderlinge taakverdeling met de X. was de X. als hoofdopdracht-nemer
verantwoordelijk voor het bieden van nazorg aan de ouders en kinderen. Met een deel
van de ouders en kinderen hebben er tijdens de looptijd van de ondertoezichtstelling,
in de zomer van 2021, ook nagesprekken plaatsgevonden. Toen de ondertoezichtstelling
in het najaar van 2021 verviel, zag de X. voor zichzelf geen formeel kader meer om
hiermee verder te gaan. Een aantal maanden later – in de zomer van 2022 – heeft de
klinisch psycholoog, in haar vrije tijd en onbezoldigd, op verzoek van betrokken ouders
zes à acht uur lang nagesprekken gevoerd met een deel van hen.
5.28 Dit alles maakt dat er naar het oordeel van het college van onvoldoende
nazorg niet kan worden gesproken. Dat er in het kader van de nazorg met de andere
(anoniem gebleven) onderzoekers geen gesprekken hebben plaatsgevonden, kan de klinisch
psycholoog niet worden tegengeworpen, nog daargelaten dat daartoe ook niet een recht
bestaat. Dit betekent dat de klacht ook op dit punt ongegrond zal worden verklaard.
Klachtonderdeel g) geen stappen ondernomen tegen misbruik van de rapportages door
derden
5.29 Omdat de klagers niet concreet hebben gemaakt op welke wijze derden misbruik
zouden hebben gemaakt van de rapportages van de klinisch psycholoog, zal ook dit klachtonderdeel
ongegrond worden verklaard. De brief die de klinisch psycholoog hierover aan de X.
heeft willen versturen, is op verzoek van de ouders bovendien niet verzonden. Dit
klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
De maatregel
5.30 De klacht zal deels gegrond worden verklaard, omdat de rapportages van de
klinisch psycholoog niet op alle punten voldoende zorgvuldig waren. Dat betekent dat
in beginsel ook een maatregel moet worden opgelegd.
5.31 Alles afwegend is het college van oordeel dat in dit geval met een waarschuwing
kan worden volstaan. Daarvoor is allereerst redengevend dat de klinisch psycholoog
zich richting de klagers toetsbaar heeft opgesteld, door in de zomer van 2022 met
hen in gesprek te gaan en naar aanleiding van deze gesprekken aan te bieden een disclaimer
bij haar rapportages te voegen. Ook tijdens de zitting heeft de klinisch psycholoog
gereflecteerd op haar rol en op wat er beter had gekund of misschien anders had gemoeten.
De klinisch psycholoog heeft in haar laatste bijdrage aan de zitting aangegeven het
te betreuren dat de klagers met belangrijke vragen zijn blijven zitten. Tijdens de
zitting is ook duidelijk geworden dat het gebeurde (en de klachtprocedure) niet alleen
op klagers, maar ook op de klinisch psycholoog veel indruk heeft gemaakt.
5.32 Daarnaast is de context waarbinnen de kind-interviews zijn afgenomen, van
belang. De klinisch psycholoog heeft haar werk moeten doen in coronatijd, onder grote
tijdsdruk, als onderdeel van een complexe keten, waarbij diverse veiligheidsmaatregelen
golden die maakten dat de kind-interviews gelijktijdig door meerdere interviewers
moesten worden afgenomen. Personele problematiek bij de hoofdopdrachtnemer (de X.)
en een verschil van visie tussen de X. en de Z., hebben het speelveld waarop de klinisch
psycholoog moest opereren, verder gecompliceerd. Tot slot is – zoals al overwogen
– van belang dat het in het tuchtrecht gaat om persoonlijke verwijtbaarheid van de
individuele zorgverlener; onvrede over hoe interviews zijn afgenomen door anderen
dan de klinisch psycholoog, kan zodoende niet aan de klinisch psycholoog worden tegengeworpen.
Dit alles leidt tot de conclusie dat met een waarschuwing kan worden volstaan.
Overige verzoeken
5.33 Het medisch tuchtrecht is bedoeld ter bevordering van de kwaliteit van de
gezondheidszorg en leent zich om die reden niet voor toewijzing van een verzoek om
schadevergoeding. Ook de verzoeken van klagers om de overige onderzoekers alsnog te
spreken te krijgen en om de rapportages te vernietigen (en aan de instanties die over
een afschrift daarvan beschikken te melden dat hieruit niet meer mag worden geciteerd)
zijn geen verzoeken waaraan het college in deze tuchtzaak tegemoet kan komen.
5.34 Ook het verzoek om de klinisch psycholoog te veroordelen in de kosten die
klagers hebben gemaakt in deze procedure, zal worden afgewezen, omdat de klacht slechts
zeer gedeeltelijk gegrond zal worden verklaard.
Publicatie
5.35 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere (klinisch) psychologen mogelijk van deze zaak kunnen
leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen
of instanties herleidbare gegevens.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder “3. Wat is er gebeurd?” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk
nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door
het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen
en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2025 is dat debat
voortgezet.
Beoordeling van het beroep van klagers
4.2 In beroep hebben klagers hun klacht herhaald en nader toegelicht. Het
beroep strekt ertoe dat alle klagers alsnog ontvankelijk worden verklaard in de klacht
en dat de klachtonderdelen a, b, d, e, f en g alsnog gegrond worden verklaard.
4.3 Vanwege de (inhoudelijke) verwevenheid van de klachten van meerdere ouders
als wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen en de klachten van de
ouders zelf zal het tuchtcollege de ouders alsnog ontvankelijk verklaren. Anders dan
het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege daarom dat alle klagers
kunnen worden gezien als rechtstreeks belanghebbenden in de zin van artikel 65 van
de Wet BIG. Het tuchtcollege merkt op dat in het algemeen geldt dat de bevoegdheid
tot het indienen van een klacht van een minderjarige die de leeftijd van 16 bereikt
tot gevolg heeft dat een wettelijk vertegenwoordiger die bevoegdheid dan niet meer
heeft (zie onder andere ECLI:NL:TGZCTG:2013:114). Op dit punt slaagt het beroep van
klagers, maar voor het overige zal het beroep worden verworpen.
Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de klachtonderdelen
a, b, d, e, f en g ongegrond zijn. Het door klagers in beroep aangevoerde maakt dit
niet anders. Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in de overwegingen ten aanzien
van deze klachtonderdelen van het Regionaal Tuchtcollege, neemt deze over en maakt
deze tot de zijne.
Beoordeling van het incidenteel beroep van de klinisch psycholoog
4.4 De klinisch psycholoog heeft incidenteel beroep ingesteld omdat zij zich
niet kan vinden in de gegrondverklaring van klachtonderdeel c. Zij verzoekt het Centraal
Tuchtcollege de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en dit klachtonderdeel
alsnog ongegrond te verklaren. Subsidiair verzoekt zij om het opleggen van een maatregel
achterwege te laten.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in de overwegingen van het Regionaal
Tuchtcollege ten aanzien van klachtonderdeel c, zoals deze zijn weergegeven in de
beslissing onder 5.21, 5.22 en 5.24. De behandeling in beroep heeft daar geen verandering
in gebracht. Het Centraal Tuchtcollege neemt deze overwegingen over en maakt deze
tot de zijne. In zoverre wordt klachtonderdeel c dus opnieuw gegrond verklaard en
het incidenteel beroep van de klinisch psycholoog verworpen. Dat is anders voor wat
betreft de overweging van het Regionaal Tuchtcollege onder 5.23. Die overweging neemt
het Centraal Tuchtcollege niet over, omdat het niet opnemen van de bedoelde disclaimer
in de rapportages naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geen tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert.
4.6 De klacht is dus deels gegrond. Toch zal het Centraal Tuchtcollege geen maatregel
opleggen. De klinisch psycholoog heeft zich toetsbaar opgesteld. Op de zitting, zowel
in eerste aanleg als in beroep, heeft zij gereflecteerd op haar rol en op wat er beter
had gekund of misschien anders had gemoeten. Daarnaast is de context waarbinnen de
kind-interviews zijn afgenomen, van belang. Allereerst is van belang dat het een unieke
situatie betrof, waarin een voorlopige ondertoezichtstelling was uitgesproken door
de rechtbank, met tien kinderen moest worden gesproken en waarbij het Y. betrokken
was. De klinisch psycholoog heeft haar werk verder moeten doen in coronatijd, onder
grote tijdsdruk, als onderdeel van een complexe keten, waarbij diverse veiligheidsmaatregelen
golden. Het was de bedoeling dat alle interviewers anoniem hun werk zouden doen, maar
de identiteit van de klinisch psycholoog is bekend geworden doordat zij op de dag
van de interviews door één van de ouders werd herkend. Zodoende is de klinisch psycholoog
nu de enige interviewer die wordt aangeklaagd. Personele problematiek bij de hoofdopdrachtnemer
(de X.) en een verschil van visie tussen de X. en de Z., hebben het speelveld waarop
de klinisch psycholoog moest opereren, verder gecompliceerd. Gelet op dit alles zal
het Centraal Tuchtcollege volstaan met de constatering van het tuchtrechtelijk verwijt
en aan de klinisch psycholoog geen maatregel opleggen. In zoverre slaagt het incidenteel
beroep.
Verzoeken
4.7 De verzoeken van klagers om de klinisch psycholoog te bewegen tot 1) het
schrijven van een in hun visie afdoende disclaimer en 2) het bekend maken van de namen
van de overige interviewers, zijn geen verzoeken waaraan het college in deze tuchtzaak
tegemoet kan komen. Omdat geen maatregel wordt opgelegd, wordt het verzoek van klagers
om de klinisch psycholoog te veroordelen in de kosten die zij hebben gemaakt in deze
procedure, ook afgewezen.
Publicatie
4.8 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege
bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
in het principaal beroep:
vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover het betreft de niet ontvankelijk
verklaring van klagers D., N., I., C., H. en F. en verklaart alle klagers ontvankelijk;
verwerpt het beroep voor het overige;
in het incidenteel beroep:
verklaart het beroep gegrond voor zover dat betrekking heeft op overweging 5.23
van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en de opgelegde maatregel;
vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin een deel van klachtonderdeel
c gegrond is verklaard (zie overweging 5.23 van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege)
en voor zover daarin de maatregel van waarschuwing is opgelegd, en opnieuw rechtdoende:
verklaart genoemd deel van klachtonderdeel c ongegrond;
legt aan de klinisch psycholoog geen maatregel op;
verwerpt het beroep voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor
Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact en De Psycholoog
met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,
L.F. Gerretsen-Visser en E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen, en A. de Keijser
en
F.D.F. Steenbakkers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door N. Germeraad-van der
Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.