ECLI:NL:TGZCTG:2025:34 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2407
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-03-2025 |
Datum publicatie: | 13-03-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2407 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager heeft zich begin januari 2019 ziekgemeld. Klager is ontevreden geweest over de re-integratie inspanningen van zijn werkgever en de begeleiding van de bedrijfsarts, die als zelfstandig bedrijfsarts werkte. Klager is halverwege januari 2020 eenmalig gezien door de bedrijfsarts die door de werkgever was ingeschakeld. Klager meende dat sprake was van een second opinion. Klager heeft drie verwijten geformuleerd die er kort gezegd op neerkomen dat de bedrijfsarts haar rol niet professioneel heeft ingevuld en niet onafhankelijk is gebleven. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel b. gegrond, legt aan de bedrijfsarts geen maatregel op en verklaart klachtonderdelen a. en c. ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2407 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. D. Schut-Wolfs,
tegen
C., bedrijfsarts, werkzaam te D., beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot.
1. Verloop van de procedure, oordeel en leeswijzer
A. - hierna klager - heeft op 3 november 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Amsterdam tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing
van 20 februari 2024, onder nummer A2023/5107 heeft dat College klachtonderdeel b.
gegrond verklaard, aan de bedrijfsarts geen maatregel opgelegd, het verzoek om een
kostenveroordeling afgewezen en de klachtonderdelen a. en c. ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een
verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de terechtzitting van 29 januari 2025 behandeld. Klager is daar verschenen,
bijgestaan door mr. L. Greebe. Ook de bedrijfsarts was aanwezig, bijgestaan door haar
gemachtigde.
Mr. Greebe heeft tijdens de mondelinge behandeling een verklaring van klager voorgelezen.
Het Centraal Tuchtcollege college is het eens met de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege en zal het beroep verwerpen. Het Centraal Tuchtcollege herhaalt hierna
in punt 2 eerst de inhoud van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Vanaf
punt 3 legt het Centraal Tuchtcollege uit hoe het tot zijn oordeel is gekomen. Omdat
het Centraal Tuchtcollege zich geheel kan vinden in de overwegingen van het Regionaal
Tuchtcollege beperkt deze toelichting zich tot een paar aanvullende opmerkingen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen
ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Klager heeft zich op 9 januari 2019 ziekgemeld. Klager is ontevreden geweest
over de re-integratie inspanningen van zijn werkgever en de begeleiding van de bedrijfsarts,
die als zelfstandig bedrijfsarts aan E. was verbonden. Hij is op
20 januari 2020 eenmalig gezien door de bedrijfsarts die door de werkgever was ingeschakeld.
Klager meende dat sprake was van een second opinion. Klager heeft drie verwijten (klachtonderdelen)
geformuleerd die er kort gezegd op neerkomen dat de bedrijfsarts haar rol niet professioneel
heeft ingevuld en niet onafhankelijk is gebleven.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat één klachtonderdeel/verwijt slaagt.
Het college legt geen maatregel op gelet op de geringe ernst van het tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen. Hierna vermeldt het college eerst hoe de tuchtrechtelijke procedure
is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 3 november 2022;
- het verweerschrift met een bijlage;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 9 januari 2024. Beide partijen
zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. Partijen en hun gemachtigden
hebben hun standpunten mondeling toegelicht en vragen van het college beantwoord.
De gemachtigde van klager heeft pleitnotities overgelegd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager heeft zich op 9 januari 2019 ziekgemeld in verband met een burn-out.
Op 18 november 2019 heeft klager een UWV-deskundigenoordeel aangevraagd voor de beoordeling
van de re-integratie-inspanningen van de werkgever. Mediation werd door de bedrijfsjurist
van de werkgever niet meer mogelijk geoordeeld.
3.2 Op 12 december 2019 oordeelde de arbeidsdeskundige van het UWV dat de werkgever
zich voldoende had ingespannen voor de re-integratie. Hiertegen heeft klager een klacht
ingediend bij het UWV, die op 14 februari 2020 gegrond werd verklaard.
3.3 De bedrijfsarts werkte toentertijd als zelfstandig bedrijfsarts. Zij is toen
door de werkgever van klager ingeschakeld om een ‘tweede mening/expertise’ onderzoek
te doen. De werkgever had hiervoor twee vragen gesteld, verkort weergegeven: 1) is
de betrokkene (klager) arbeidsongeschikt? en 2) is hij in staat tot het volgen van
mediation?
3.4 Aan klager is door de werkgever per mail van 14 januari 2020 een uitnodiging
gestuurd voor een second opinion op 20 januari 2020. Een en ander was al door de bedrijfsjurist
van de werkgever geschreven aan de toenmalige hulpverlener van DAS-rechtsbijstand
in een mail van 14 januari 2020 (alle citaten voor zover van belang en letterlijk
weergegeven): “Naast het door ons gevraagde deskundigenoordeel, hebben wij voor uw
cliënt een consult geregeld bij een andere onafhankelijke bedrijfsarts. (….) Het gesprek
zal plaatsvinden maandag a.s. om ca. 14.15 uur. Normaal definiëren de werknemer en
de bedrijfsarts de vraagstelling aan de andere bedrijfsarts. Wij hebben dat nu achterwege
gelaten, omdat de [eerste, toev. college] bedrijfsarts van mening is dat de vraagstelling
zich niet goed verhoudt tot een second opinion. Wij hebben de (second opinion) bedrijfsarts
dus de vraag gesteld om het volgende te onderzoeken: (…) De terugkoppeling zal direct
aan ons plaatsvinden omdat de vraagstelling geen medische informatie zal bevatten.
Normaal vindt de terugkoppeling plaats aan onze eigen bedrijfsarts maar dan betreft
het een oordeel over medische zaken, die uitsluitend bedoeld zijn voor de betrokken
bedrijfsartsen en de werknemer. Uw cliënt is hierover verder geïnformeerd.”
Op deze mail heeft de hulpverlener van DAS-rechtsbijstand per mail van 16 januari
2020 gereageerd en onder meer onder de aandacht gebracht dat klager zijn vraagtekens
zet bij de onafhankelijkheid van de door de werkgever ingeschakelde bedrijfsarts.
Aangekondigd is dat klager een vertrouwenspersoon zal meenemen naar het spreekuur
van de bedrijfsarts.
3.5 De bedrijfsarts heeft klager gezien op een spreekuur op 20 januari 2020.
De bedrijfsarts heeft haar bevindingen teruggekoppeld aan de werkgever en onder meer
geschreven: “Vandaag zag ik [klager] in het kader van een second opinion. (…) Naar
ik begreep zal de arbeidsongeschiktheid op 28-1-2020 door het UWV dmv een Deskundige
Oordeel beoordeeld worden. (…) Ik heb begrepen dat er gesprekken zijn geweest over
de problematiek. Mi is het verstandig om een externe onafhankelijke partij om bemiddeling
in deze te gaan vragen. Om vandaaruit verdere afspraken met elkaar te maken.”
Klager heeft van dit spreekuur geen terugkoppeling van de bedrijfsarts ontvangen.
Hij heeft een afschrift hiervan na vier dagen ontvangen na een aanmaning daartoe van
zijn toenmalige rechtshulpverlener.
3.6 De bedrijfsarts heeft op 22 juni 2020 nog een Functionele Mogelijkhedenlijst
(FML) opgesteld die klager wel direct heeft ontvangen.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klager verwijt de bedrijfsarts, verkort weergegeven, dat zij:
a) niet onafhankelijk is gebleven in haar rol; zij kende de bedrijfsjurist van
de werkgever en de eerste bedrijfsarts van een eerdere werkkring. De bedrijfsarts
heeft geprobeerd de fouten van de eerste bedrijfsarts (niet ingaan op de wens van
klager voor een second opinion en adviseren tot mediation) op oneigenlijke wijze te
herstellen;
b) de terugkoppeling van de second opinion niet rechtstreeks en gelijktijdig aan
de werkgever en klager heeft gestuurd;
c) haar rol als bedrijfsarts niet op een professionele wijze heeft ingevuld. Zij
heeft zonder zorgvuldig medisch onderzoek een ‘second opinion’ uitgevoerd en later
een FML opgesteld waarbij ze zich heeft laten leiden door de belangen van de werkgever.
4.2 De bedrijfsarts heeft de klachtonderdelen weersproken en het college verzocht
de klacht ongegrond te verklaren.
5. De overwegingen van het college
Klachtonderdeel a) niet onafhankelijk in de rol van bedrijfsarts
5.1 Een second opinion over een advies van de bedrijfsarts kan bij die bedrijfsarts
aangevraagd worden door de (zieke) werknemer. Zo’n verzoek dient te worden toegewezen,
tenzij er zwaarwegende argumenten tegen zouden zijn. Deze second opinion wordt uitgevoerd
door een onafhankelijk bedrijfsarts (dus niet de bedrijfsarts van de werkgever). De
vragen aan de ingeschakelde onafhankelijk bedrijfsarts worden geformuleerd door de
werknemer en de bedrijfsarts (van de werkgever). Over deze procedure/uitgangspunten
verschillen klager en de bedrijfsarts/verweerster ook niet van mening.
5.2 In de procedure bij klager is dat niet goed gegaan en die gang van zaken
verdient dan ook geen navolging. Zo heeft de werkgever zelf (in plaats van de bedrijfsarts
van de werkgever) een second opinion geregeld bij verweerster/de bedrijfsarts en heeft
de werkgever ook de twee vragen gesteld. Wel is klager ervan op de hoogte gesteld
dat hij voor een second opinion door de bedrijfsarts zou worden gezien en welke twee
vragen werden gesteld. Ook de toenmalige rechtshulpverlener is per mail hiervan op
de hoogte gesteld, alhoewel deze in de (antwoord)mail van 16 januari 2020 (terecht)
gewezen heeft op enkele onvolkomenheden in de brief van de werkgever in het kader
van het onderzoek door de bedrijfsarts. Desalniettemin is, omwille van een spoedige
procedure, gemeld dat klager medewerking hieraan zou verlenen met medeneming van een
vertrouwenspersoon.
5.3 Het advies van de bedrijfsarts is ook door haarzelf benoemd als een “second
opinion”. Dat schept inderdaad verwarring omdat de juiste procedure daartoe niet gevolgd
is. De bedrijfsarts mocht wel afgaan op de mededeling van de werkgever dat ‘cliënt’
(klager) hierover wel geïnformeerd was en kennelijk hiermee ook instemde.
5.4 Het verwijt (en wantrouwen) dat de bedrijfsarts niet onafhankelijk is of
kan zijn geweest omdat zij uit een vorige werkkring bij E. de bedrijfsjurist van werkgever
kende evenals de bedrijfsarts van werkgever, is niet gegrond. Niet ongewoon is dat
professionals elkaar kennen omdat zij eerder professioneel met elkaar gewerkt hebben;
dat maakt nog niet dat zij dan niet onafhankelijk meer kunnen zijn als zij in een
andere professionele rol weer met elkaar te maken krijgen. In een bepaald werkveld
is dat bijna onvermijdelijk, zeker als professionals al langere tijd in dat werkveld
werkzaam zijn. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn die die onafhankelijkheid
wél in gevaar kunnen brengen, maar die zijn hier niet aangevoerd en ook niet gebleken.
Het enkele feit dat genoemde personen elkaar al kenden in een andere professionele
(werk)omgeving is daarvoor onvoldoende. Het verwijt is ongegrond.
Klachtonderdeel b) niet versturen verslag second opinion
5.5 In de (formele) procedure van een second opinion gaat het verslag van het
onderzoek op het spreekuur naar de bedrijfsarts van de werkgever en naar de werknemer
zelf. Deze hebben immers ook zelf de vragen geformuleerd.
5.6 De hier gevolgde procedure, die was ingezet door de werkgever, verdient niet
de schoonheidsprijs. Het versturen van het verslag aan klager is niet gebeurd, althans
dat is niet komen vast te staan. De bedrijfsarts heeft wel verklaard dat zij het verslag/advies
(aan de werkgever) op het spreekuur heeft voorgelezen, maar dat is bestreden door
klager. Het college kan niet vaststellen of dat is gebeurd. Omdat in de opdracht van
de werkgever aan de bedrijfsarts was gemeld/verzocht om het verslag van het spreekuur
aan de werkgever te sturen, heeft de bedrijfsarts aan dit verzoek voldaan (die procedure
was ook medegedeeld aan klager en diens rechtshulpverlener). Dit laat onverlet dat
de bedrijfsarts in ieder geval haar terugkoppeling/rapportage óók aan klager had moeten
sturen. De (hoofd)regel is dat een bedrijfsarts de rapportage tegelijk aan de werkgever
én de werknemer dient te sturen. Dit geldt ook als de bedrijfsarts/verweerster haar
bevindingen mondeling al heeft medegedeeld tijdens het spreekuur, zoals zij verklaart
dat hier is gebeurd (maar door klager is ontkend). De bedrijfsarts heeft aangegeven
dat zij altijd direct de terugkoppeling van een spreekuur aan de werkgever en de werknemer
stuurt, maar dat laatste is hier kennelijk niet gebeurd. Dat is slordig geweest en
in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit verwijt is gegrond.
Klachtonderdeel c) niet professioneel, geen zorgvuldig medisch onderzoek, FML
5.7 Een deel van klachtonderdeel c) is ook al behandeld en beoordeeld onder klachtonderdeel
a). Het verwijt dat de bedrijfsarts geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd
is niet gegrond. De bedrijfsarts heeft verklaard dat zij op 22 juni 2022 gedurende
ruim een uur met klager heeft gesproken. Haar bevindingen zijn neergelegd in het medisch
dossier waarin inderdaad op de relevante vlakken (anamnese, klachten, sociaal, lichamelijk
onderzoek) uitgebreid is opgenomen wat is besproken en onderzocht. En voorts heeft
de bedrijfsarts genoteerd: “Alles is nog zo als het was. Er heeft geen verandering
in de situatie of in zijn klachten plaatsgevonden.” Deze bevindingen van de bedrijfsarts
rechtvaardigen dat zij geen verder onderzoek meer hoefde uit te voeren. De klacht
dat de bedrijfsarts voor de FML geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd
is zonder enige nadere onderbouwing ongegrond. De bedrijfsarts heeft ook aangevoerd
dat zij met klager de FML heeft opgesteld, waarbij klager toentertijd niet heeft aangegeven
het niet eens te zijn met haar bevindingen.
Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a) en c) ongegrond
zijn. Klachtonderdeel b) is gegrond. De bedrijfsarts is hier slordig geweest en dat
is op zich tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college is echter van oordeel dat de geringe
ernst van dit handelen niet het opleggen van een maatregel rechtvaardigt (artikel
69 lid 4 Wet BIG).
Kostenveroordeling
5.9 De gemachtigde van klager heeft ter zitting verzocht de bedrijfsarts te veroordelen
in de kosten die klager heeft gemaakt in deze procedure. Dit verzoek is gegrond op
artikel 69 lid 5 Wet BIG, waarin onder meer is bepaald dat een kostenveroordeling
mogelijk is als het college de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart en aan de zorgverlener
een maatregel oplegt. Nu het college geen maatregel oplegt, zal het verzoek worden
afgewezen.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Klager kan zich niet (geheel) vinden in de feitenvaststelling door het Regionaal
Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het aan de tuchtrechter is voorbehouden
om die feiten en omstandigheden in de beslissing op te nemen die hij voor zijn beoordeling
en beslissing relevant acht, zonder daarbij uitputtend te zijn. Het gaat hierbij om
objectief vast te stellen feiten, zoals data en de aantekeningen in het medisch dossier.
Het Centraal Tuchtcollege heeft goed naar de feiten gekeken en ziet in hetgeen door
klager in beroep is aangevoerd geen aanleiding de feitenvaststelling door het Regionaal
Tuchtcollege aan te vullen of te wijzigen. Het Centraal Tuchtcollege zal bij de beoordeling
van het beroep uitgaan van de feiten zoals weergegeven in overweging “3. Wat is er
gebeurd?” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedureel
4.1 Klager is het niet eens met de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen
a. en c. en heeft van deze beslissingen beroep ingesteld. Het beroep van klager strekt
ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart en aan de bedrijfsarts
een maatregel oplegt. Daarnaast vraagt klager om de bedrijfsarts te veroordelen in
de kosten van de procedure.
4.2 De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd. De bedrijfsarts berust in de gegrondverklaring
van klachtonderdeel b. en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager
te verwerpen.
Opmerking vooraf
4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat er in deze zaak verwarring is
ontstaan over de vraag of het onderzoek door de bedrijfsarts moet worden gekwalificeerd
als een second opinion (raadpleging van een andere bedrijfsarts) als bedoeld in het
Arbeidsomstandighedenwet.
In artikel 14 lid 2 onder g van de Arbeidsomstandighedenwet staat dat de bedrijfsarts
een verzoek van de werknemer om in verband met een door hem gegeven advies dat betrekking
heeft op de taken, zo spoedig mogelijk een andere bedrijfsarts te raadplegen honoreert,
tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.
4.4 In deze procedure betreft het onderzoek door de bedrijfsarts feitelijk geen
second opinion (raadpleging), zoals bedoeld in artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet,
maar een tweede mening. Het is in dit geval namelijk niet de werknemer, maar de werkgever
geweest die de bedrijfsarts heeft geraadpleegd. Dat de werkgever dit (ten onrechte)
heeft benoemd als second opinion en dit ook zo naar klager heeft uitgedragen (zie
overweging 3.4 van het Regionaal Tuchtcollege) kan aan de bedrijfsarts niet worden
tegengeworpen.
Inhoudelijk
Klachtonderdeel a.
4.5 Klager verwijt de bedrijfsarts in dit klachtonderdeel dat zij niet onafhankelijk
is gebleven in haar rol als bedrijfsarts. Klager legt aan deze verwijten ten grondslag
dat de bedrijfsarts de bedrijfsjurist van de werkgever en ook de eerdere bedrijfsarts
kende vanuit een eerdere werkkring. Bovendien, zo stelt klager, heeft de bedrijfsarts
geprobeerd de fouten van de eerste bedrijfsarts, namelijk het niet ingaan op de wens
van klager om een second opinion en adviseren tot mediation, op oneigenlijke wijze
te herstellen.
4.6 De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd. De bedrijfsarts kende en kent de bedrijfsjurist
van de werkgever van klager niet. Zij hebben weliswaar allebei bij hetzelfde bedrijf
gewerkt, maar niet tegelijkertijd en zij kenden elkaar niet.
De eerdere bedrijfsarts en de bedrijfsarts hebben wel tegelijkertijd bij hetzelfde
bedrijf gewerkt, maar op verschillende afdelingen op ver uiteen gelegen locaties.
In de periode van 2016-2022 werkten er volgens de bedrijfsarts verder vier bedrijfsartsen
bij dit bedrijf, geen van allen in loondienst. De bedrijfsarts heeft geen zakelijke
of vriendschappelijke band met de eerdere bedrijfsarts van klager gehad.
4.7 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling
debat op de zitting in beroep over het handelen van de bedrijfsarts tot dezelfde constateringen
als het Regionaal Tuchtcollege. In aanvulling voegt het Centraal Tuchtcollege daar
nog het volgende aan toe.
De bedrijfsarts is door de werkgever van klager benaderd om klager te laten beoordelen
door een andere, onafhankelijke bedrijfsarts. Dat er op dat moment tussen klager en
zijn werkgever een discussie speelde over het al dan niet aanvragen van een second
opinion kan de bedrijfsarts niet worden verweten. De bedrijfsarts heeft tijdens de
mondelinge behandeling in beroep bovendien nogmaals verklaard hoe het consult op 20
januari 2022 tot stand is gekomen. Ondanks de betwisting door klager vindt het Centraal
Tuchtcollege de totstandkoming van dit consult navolgbaar. Klachtonderdeel a. is ongegrond.
Klachtonderdeel c.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het Regionaal Tuchtcollege in
overweging 5.7 heeft overwogen dat de bedrijfsarts op 22 juni 2022 ruim een uur met
klager heeft gesproken. Dat is niet juist. De bedrijfsarts heeft op 20 januari 2022
een fysiek consult met klager gehad dat ruim een uur duurde. Op 22 juni 2022 heeft
de bedrijfsarts telefonisch met klager gesproken. Dit gesprek duurde dertig minuten.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van het aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klachtonderdeel c. en het debat dat partijen daarover
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd.
4.10 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2025 is dat debat voortgezet.
4.11 De bespreking van klachtonderdeel c. in raadkamer na de mondelinge behandeling
in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere
feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
Dit betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is en dat het beroep zal worden verworpen.
Kostenveroordeling
4.12 Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat het Centraal Tuchtcollege
het beroep van klager zal verwerpen. Dat betekent dat er geen aanleiding bestaat om
de bedrijfsarts in de kosten te veroordelen, zoals door klager is verzocht.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door Z.J. Oosting, voorzitter;
A.S. Gratama en R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en J. Hermans en A.H.J.M. Sterk
en
leden-beroepsgenoten, en bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.