ECLI:NL:TGZCTG:2025:34 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2407

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2025:34
Datum uitspraak: 12-03-2025
Datum publicatie: 13-03-2025
Zaaknummer(s): C2024/2407
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager heeft zich begin januari 2019 ziekgemeld. Klager is ontevreden geweest over de re-integratie inspanningen van zijn werkgever en de begeleiding van de bedrijfsarts, die als zelfstandig bedrijfsarts werkte. Klager is halverwege januari 2020 eenmalig gezien door de bedrijfsarts die door de werkgever was ingeschakeld. Klager meende dat sprake was van een second opinion. Klager heeft drie verwijten geformuleerd die er kort gezegd op neerkomen dat de bedrijfsarts haar rol niet professioneel heeft ingevuld en niet onafhankelijk is gebleven. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel b. gegrond, legt aan de bedrijfsarts geen maatregel op en verklaart klachtonderdelen a. en c. ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2407 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. D. Schut-Wolfs,
tegen
C., bedrijfsarts, werkzaam te D., beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot.
1. Verloop van de procedure, oordeel en leeswijzer
A. - hierna klager - heeft op 3 november 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 februari 2024, onder nummer A2023/5107 heeft dat College klachtonderdeel b. gegrond verklaard, aan de bedrijfsarts geen maatregel opgelegd, het verzoek om een kostenveroordeling afgewezen en de klachtonderdelen a. en c. ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de terechtzitting van 29 januari 2025 behandeld. Klager is daar verschenen, bijgestaan door mr. L. Greebe. Ook de bedrijfsarts was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde.
Mr. Greebe heeft tijdens de mondelinge behandeling een verklaring van klager voorgelezen.
Het Centraal Tuchtcollege college is het eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en zal het beroep verwerpen. Het Centraal Tuchtcollege herhaalt hierna in punt 2 eerst de inhoud van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Vanaf punt 3 legt het Centraal Tuchtcollege uit hoe het tot zijn oordeel is gekomen. Omdat het Centraal Tuchtcollege zich geheel kan vinden in de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege beperkt deze toelichting zich tot een paar aanvullende opmerkingen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort

1.1 Klager heeft zich op 9 januari 2019 ziekgemeld. Klager is ontevreden geweest over de re-integratie inspanningen van zijn werkgever en de begeleiding van de bedrijfsarts, die als zelfstandig bedrijfsarts aan E. was verbonden. Hij is op
20 januari 2020 eenmalig gezien door de bedrijfsarts die door de werkgever was ingeschakeld. Klager meende dat sprake was van een second opinion. Klager heeft drie verwijten (klachtonderdelen) geformuleerd die er kort gezegd op neerkomen dat de bedrijfsarts haar rol niet professioneel heeft ingevuld en niet onafhankelijk is gebleven.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat één klachtonderdeel/verwijt slaagt. Het college legt geen maatregel op gelet op de geringe ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Hierna vermeldt het college eerst hoe de tuchtrechtelijke procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 3 november 2022;
- het verweerschrift met een bijlage;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 9 januari 2024. Beide partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. Partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht en vragen van het college beantwoord. De gemachtigde van klager heeft pleitnotities overgelegd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager heeft zich op 9 januari 2019 ziekgemeld in verband met een burn-out. Op 18 november 2019 heeft klager een UWV-deskundigenoordeel aangevraagd voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever. Mediation werd door de bedrijfsjurist van de werkgever niet meer mogelijk geoordeeld.
3.2 Op 12 december 2019 oordeelde de arbeidsdeskundige van het UWV dat de werkgever zich voldoende had ingespannen voor de re-integratie. Hiertegen heeft klager een klacht ingediend bij het UWV, die op 14 februari 2020 gegrond werd verklaard.
3.3 De bedrijfsarts werkte toentertijd als zelfstandig bedrijfsarts. Zij is toen door de werkgever van klager ingeschakeld om een ‘tweede mening/expertise’ onderzoek te doen. De werkgever had hiervoor twee vragen gesteld, verkort weergegeven: 1) is de betrokkene (klager) arbeidsongeschikt? en 2) is hij in staat tot het volgen van mediation?
3.4 Aan klager is door de werkgever per mail van 14 januari 2020 een uitnodiging gestuurd voor een second opinion op 20 januari 2020. Een en ander was al door de bedrijfsjurist van de werkgever geschreven aan de toenmalige hulpverlener van DAS-rechtsbijstand in een mail van 14 januari 2020 (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven): “Naast het door ons gevraagde deskundigenoordeel, hebben wij voor uw cliënt een consult geregeld bij een andere onafhankelijke bedrijfsarts. (….) Het gesprek zal plaatsvinden maandag a.s. om ca. 14.15 uur. Normaal definiëren de werknemer en de bedrijfsarts de vraagstelling aan de andere bedrijfsarts. Wij hebben dat nu achterwege gelaten, omdat de [eerste, toev. college] bedrijfsarts van mening is dat de vraagstelling zich niet goed verhoudt tot een second opinion. Wij hebben de (second opinion) bedrijfsarts dus de vraag gesteld om het volgende te onderzoeken: (…) De terugkoppeling zal direct aan ons plaatsvinden omdat de vraagstelling geen medische informatie zal bevatten. Normaal vindt de terugkoppeling plaats aan onze eigen bedrijfsarts maar dan betreft het een oordeel over medische zaken, die uitsluitend bedoeld zijn voor de betrokken bedrijfsartsen en de werknemer. Uw cliënt is hierover verder geïnformeerd.”
Op deze mail heeft de hulpverlener van DAS-rechtsbijstand per mail van 16 januari 2020 gereageerd en onder meer onder de aandacht gebracht dat klager zijn vraagtekens zet bij de onafhankelijkheid van de door de werkgever ingeschakelde bedrijfsarts. Aangekondigd is dat klager een vertrouwenspersoon zal meenemen naar het spreekuur van de bedrijfsarts.
3.5 De bedrijfsarts heeft klager gezien op een spreekuur op 20 januari 2020. De bedrijfsarts heeft haar bevindingen teruggekoppeld aan de werkgever en onder meer geschreven: “Vandaag zag ik [klager] in het kader van een second opinion. (…) Naar ik begreep zal de arbeidsongeschiktheid op 28-1-2020 door het UWV dmv een Deskundige Oordeel beoordeeld worden. (…) Ik heb begrepen dat er gesprekken zijn geweest over de problematiek. Mi is het verstandig om een externe onafhankelijke partij om bemiddeling in deze te gaan vragen. Om vandaaruit verdere afspraken met elkaar te maken.”
Klager heeft van dit spreekuur geen terugkoppeling van de bedrijfsarts ontvangen. Hij heeft een afschrift hiervan na vier dagen ontvangen na een aanmaning daartoe van zijn toenmalige rechtshulpverlener.
3.6 De bedrijfsarts heeft op 22 juni 2020 nog een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld die klager wel direct heeft ontvangen.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klager verwijt de bedrijfsarts, verkort weergegeven, dat zij:
a) niet onafhankelijk is gebleven in haar rol; zij kende de bedrijfsjurist van de werkgever en de eerste bedrijfsarts van een eerdere werkkring. De bedrijfsarts heeft geprobeerd de fouten van de eerste bedrijfsarts (niet ingaan op de wens van klager voor een second opinion en adviseren tot mediation) op oneigenlijke wijze te herstellen;
b) de terugkoppeling van de second opinion niet rechtstreeks en gelijktijdig aan de werkgever en klager heeft gestuurd;
c) haar rol als bedrijfsarts niet op een professionele wijze heeft ingevuld. Zij heeft zonder zorgvuldig medisch onderzoek een ‘second opinion’ uitgevoerd en later een FML opgesteld waarbij ze zich heeft laten leiden door de belangen van de werkgever.
4.2 De bedrijfsarts heeft de klachtonderdelen weersproken en het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
5. De overwegingen van het college
Klachtonderdeel a) niet onafhankelijk in de rol van bedrijfsarts
5.1 Een second opinion over een advies van de bedrijfsarts kan bij die bedrijfsarts aangevraagd worden door de (zieke) werknemer. Zo’n verzoek dient te worden toegewezen, tenzij er zwaarwegende argumenten tegen zouden zijn. Deze second opinion wordt uitgevoerd door een onafhankelijk bedrijfsarts (dus niet de bedrijfsarts van de werkgever). De vragen aan de ingeschakelde onafhankelijk bedrijfsarts worden geformuleerd door de werknemer en de bedrijfsarts (van de werkgever). Over deze procedure/uitgangspunten verschillen klager en de bedrijfsarts/verweerster ook niet van mening.
5.2 In de procedure bij klager is dat niet goed gegaan en die gang van zaken verdient dan ook geen navolging. Zo heeft de werkgever zelf (in plaats van de bedrijfsarts van de werkgever) een second opinion geregeld bij verweerster/de bedrijfsarts en heeft de werkgever ook de twee vragen gesteld. Wel is klager ervan op de hoogte gesteld dat hij voor een second opinion door de bedrijfsarts zou worden gezien en welke twee vragen werden gesteld. Ook de toenmalige rechtshulpverlener is per mail hiervan op de hoogte gesteld, alhoewel deze in de (antwoord)mail van 16 januari 2020 (terecht) gewezen heeft op enkele onvolkomenheden in de brief van de werkgever in het kader van het onderzoek door de bedrijfsarts. Desalniettemin is, omwille van een spoedige procedure, gemeld dat klager medewerking hieraan zou verlenen met medeneming van een vertrouwenspersoon.
5.3 Het advies van de bedrijfsarts is ook door haarzelf benoemd als een “second opinion”. Dat schept inderdaad verwarring omdat de juiste procedure daartoe niet gevolgd is. De bedrijfsarts mocht wel afgaan op de mededeling van de werkgever dat ‘cliënt’ (klager) hierover wel geïnformeerd was en kennelijk hiermee ook instemde.
5.4 Het verwijt (en wantrouwen) dat de bedrijfsarts niet onafhankelijk is of kan zijn geweest omdat zij uit een vorige werkkring bij E. de bedrijfsjurist van werkgever kende evenals de bedrijfsarts van werkgever, is niet gegrond. Niet ongewoon is dat professionals elkaar kennen omdat zij eerder professioneel met elkaar gewerkt hebben; dat maakt nog niet dat zij dan niet onafhankelijk meer kunnen zijn als zij in een andere professionele rol weer met elkaar te maken krijgen. In een bepaald werkveld is dat bijna onvermijdelijk, zeker als professionals al langere tijd in dat werkveld werkzaam zijn. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn die die onafhankelijkheid wél in gevaar kunnen brengen, maar die zijn hier niet aangevoerd en ook niet gebleken. Het enkele feit dat genoemde personen elkaar al kenden in een andere professionele (werk)omgeving is daarvoor onvoldoende. Het verwijt is ongegrond.
Klachtonderdeel b) niet versturen verslag second opinion
5.5 In de (formele) procedure van een second opinion gaat het verslag van het onderzoek op het spreekuur naar de bedrijfsarts van de werkgever en naar de werknemer zelf. Deze hebben immers ook zelf de vragen geformuleerd.
5.6 De hier gevolgde procedure, die was ingezet door de werkgever, verdient niet de schoonheidsprijs. Het versturen van het verslag aan klager is niet gebeurd, althans dat is niet komen vast te staan. De bedrijfsarts heeft wel verklaard dat zij het verslag/advies (aan de werkgever) op het spreekuur heeft voorgelezen, maar dat is bestreden door klager. Het college kan niet vaststellen of dat is gebeurd. Omdat in de opdracht van de werkgever aan de bedrijfsarts was gemeld/verzocht om het verslag van het spreekuur aan de werkgever te sturen, heeft de bedrijfsarts aan dit verzoek voldaan (die procedure was ook medegedeeld aan klager en diens rechtshulpverlener). Dit laat onverlet dat de bedrijfsarts in ieder geval haar terugkoppeling/rapportage óók aan klager had moeten sturen. De (hoofd)regel is dat een bedrijfsarts de rapportage tegelijk aan de werkgever én de werknemer dient te sturen. Dit geldt ook als de bedrijfsarts/verweerster haar bevindingen mondeling al heeft medegedeeld tijdens het spreekuur, zoals zij verklaart dat hier is gebeurd (maar door klager is ontkend). De bedrijfsarts heeft aangegeven dat zij altijd direct de terugkoppeling van een spreekuur aan de werkgever en de werknemer stuurt, maar dat laatste is hier kennelijk niet gebeurd. Dat is slordig geweest en in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit verwijt is gegrond.
Klachtonderdeel c) niet professioneel, geen zorgvuldig medisch onderzoek, FML
5.7 Een deel van klachtonderdeel c) is ook al behandeld en beoordeeld onder klachtonderdeel a). Het verwijt dat de bedrijfsarts geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd is niet gegrond. De bedrijfsarts heeft verklaard dat zij op 22 juni 2022 gedurende ruim een uur met klager heeft gesproken. Haar bevindingen zijn neergelegd in het medisch dossier waarin inderdaad op de relevante vlakken (anamnese, klachten, sociaal, lichamelijk onderzoek) uitgebreid is opgenomen wat is besproken en onderzocht. En voorts heeft de bedrijfsarts genoteerd: “Alles is nog zo als het was. Er heeft geen verandering in de situatie of in zijn klachten plaatsgevonden.” Deze bevindingen van de bedrijfsarts rechtvaardigen dat zij geen verder onderzoek meer hoefde uit te voeren. De klacht dat de bedrijfsarts voor de FML geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd is zonder enige nadere onderbouwing ongegrond. De bedrijfsarts heeft ook aangevoerd dat zij met klager de FML heeft opgesteld, waarbij klager toentertijd niet heeft aangegeven het niet eens te zijn met haar bevindingen.
Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a) en c) ongegrond zijn. Klachtonderdeel b) is gegrond. De bedrijfsarts is hier slordig geweest en dat is op zich tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college is echter van oordeel dat de geringe ernst van dit handelen niet het opleggen van een maatregel rechtvaardigt (artikel 69 lid 4 Wet BIG).
Kostenveroordeling
5.9 De gemachtigde van klager heeft ter zitting verzocht de bedrijfsarts te veroordelen in de kosten die klager heeft gemaakt in deze procedure. Dit verzoek is gegrond op artikel 69 lid 5 Wet BIG, waarin onder meer is bepaald dat een kostenveroordeling mogelijk is als het college de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart en aan de zorgverlener een maatregel oplegt. Nu het college geen maatregel oplegt, zal het verzoek worden afgewezen.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Klager kan zich niet (geheel) vinden in de feitenvaststelling door het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het aan de tuchtrechter is voorbehouden om die feiten en omstandigheden in de beslissing op te nemen die hij voor zijn beoordeling en beslissing relevant acht, zonder daarbij uitputtend te zijn. Het gaat hierbij om objectief vast te stellen feiten, zoals data en de aantekeningen in het medisch dossier. Het Centraal Tuchtcollege heeft goed naar de feiten gekeken en ziet in hetgeen door klager in beroep is aangevoerd geen aanleiding de feitenvaststelling door het Regionaal Tuchtcollege aan te vullen of te wijzigen. Het Centraal Tuchtcollege zal bij de beoordeling van het beroep uitgaan van de feiten zoals weergegeven in overweging “3. Wat is er gebeurd?” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedureel
4.1 Klager is het niet eens met de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a. en c. en heeft van deze beslissingen beroep ingesteld. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart en aan de bedrijfsarts een maatregel oplegt. Daarnaast vraagt klager om de bedrijfsarts te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2 De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd. De bedrijfsarts berust in de gegrondverklaring van klachtonderdeel b. en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
Opmerking vooraf
4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat er in deze zaak verwarring is ontstaan over de vraag of het onderzoek door de bedrijfsarts moet worden gekwalificeerd als een second opinion (raadpleging van een andere bedrijfsarts) als bedoeld in het Arbeidsomstandighedenwet.
In artikel 14 lid 2 onder g van de Arbeidsomstandighedenwet staat dat de bedrijfsarts een verzoek van de werknemer om in verband met een door hem gegeven advies dat betrekking heeft op de taken, zo spoedig mogelijk een andere bedrijfsarts te raadplegen honoreert, tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.
4.4 In deze procedure betreft het onderzoek door de bedrijfsarts feitelijk geen second opinion (raadpleging), zoals bedoeld in artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet, maar een tweede mening. Het is in dit geval namelijk niet de werknemer, maar de werkgever geweest die de bedrijfsarts heeft geraadpleegd. Dat de werkgever dit (ten onrechte) heeft benoemd als second opinion en dit ook zo naar klager heeft uitgedragen (zie overweging 3.4 van het Regionaal Tuchtcollege) kan aan de bedrijfsarts niet worden tegengeworpen.
Inhoudelijk
Klachtonderdeel a.
4.5 Klager verwijt de bedrijfsarts in dit klachtonderdeel dat zij niet onafhankelijk is gebleven in haar rol als bedrijfsarts. Klager legt aan deze verwijten ten grondslag dat de bedrijfsarts de bedrijfsjurist van de werkgever en ook de eerdere bedrijfsarts kende vanuit een eerdere werkkring. Bovendien, zo stelt klager, heeft de bedrijfsarts geprobeerd de fouten van de eerste bedrijfsarts, namelijk het niet ingaan op de wens van klager om een second opinion en adviseren tot mediation, op oneigenlijke wijze te herstellen.
4.6 De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd. De bedrijfsarts kende en kent de bedrijfsjurist van de werkgever van klager niet. Zij hebben weliswaar allebei bij hetzelfde bedrijf gewerkt, maar niet tegelijkertijd en zij kenden elkaar niet.
De eerdere bedrijfsarts en de bedrijfsarts hebben wel tegelijkertijd bij hetzelfde bedrijf gewerkt, maar op verschillende afdelingen op ver uiteen gelegen locaties. In de periode van 2016-2022 werkten er volgens de bedrijfsarts verder vier bedrijfsartsen bij dit bedrijf, geen van allen in loondienst. De bedrijfsarts heeft geen zakelijke of vriendschappelijke band met de eerdere bedrijfsarts van klager gehad.
4.7 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat op de zitting in beroep over het handelen van de bedrijfsarts tot dezelfde constateringen als het Regionaal Tuchtcollege. In aanvulling voegt het Centraal Tuchtcollege daar nog het volgende aan toe.
De bedrijfsarts is door de werkgever van klager benaderd om klager te laten beoordelen door een andere, onafhankelijke bedrijfsarts. Dat er op dat moment tussen klager en zijn werkgever een discussie speelde over het al dan niet aanvragen van een second opinion kan de bedrijfsarts niet worden verweten. De bedrijfsarts heeft tijdens de mondelinge behandeling in beroep bovendien nogmaals verklaard hoe het consult op 20 januari 2022 tot stand is gekomen. Ondanks de betwisting door klager vindt het Centraal Tuchtcollege de totstandkoming van dit consult navolgbaar. Klachtonderdeel a. is ongegrond.
Klachtonderdeel c.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het Regionaal Tuchtcollege in overweging 5.7 heeft overwogen dat de bedrijfsarts op 22 juni 2022 ruim een uur met klager heeft gesproken. Dat is niet juist. De bedrijfsarts heeft op 20 januari 2022 een fysiek consult met klager gehad dat ruim een uur duurde. Op 22 juni 2022 heeft de bedrijfsarts telefonisch met klager gesproken. Dit gesprek duurde dertig minuten.
4.9 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van het aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klachtonderdeel c. en het debat dat partijen daarover bij dat tuchtcollege hebben gevoerd.
4.10 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2025 is dat debat voortgezet.
4.11 De bespreking van klachtonderdeel c. in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Dit betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is en dat het beroep zal worden verworpen.
Kostenveroordeling
4.12 Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager zal verwerpen. Dat betekent dat er geen aanleiding bestaat om de bedrijfsarts in de kosten te veroordelen, zoals door klager is verzocht.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door Z.J. Oosting, voorzitter;
A.S. Gratama en R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en J. Hermans en A.H.J.M. Sterk en
leden-beroepsgenoten, en bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.