ECLI:NL:TGZCTG:2025:33 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2331
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:33 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-03-2025 |
Datum publicatie: | 13-03-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2331 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager was werkzaam bij een softwarebedrijf en heeft zich begin 2019 ziek gemeld in verband met een burn-out. De bedrijfsarts was vanaf medio 2020 bijna twee jaar verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding van klager. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij a) zijn rol als bedrijfsarts niet op een professionele en actieve wijze heeft ingevuld b) niet onafhankelijk is gebleven, c) in zijn terugkoppeling niet duidelijk heeft vermeld wat er tijdens een consult was besproken. Daardoor heeft de bedrijfsarts bijgedragen aan het conflict tussen klager en de werkgever, d) geen goed medisch dossier heeft bijgehouden. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2331 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. D. Schut-Wolfs,
tegen
C., bedrijfsarts, destijds werkzaam te D., beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. P. Willems.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 3 november 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Amsterdam tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing
van 12 december 2023, onder nummer A2022/5108 heeft dat College de klacht ongegrond
verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts
heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de terechtzitting van 29 januari 2025 behandeld. Klager is daar verschenen,
bijgestaan door mr. L. Greebe. Ook de bedrijfsarts was aanwezig, bijgestaan door zijn
gemachtigde. Mr. Greebe heeft tijdens de mondelinge behandeling een verklaring van
klager voorgelezen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen
ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Klager was werkzaam bij een softwarebedrijf en heeft zich op 9 januari 2019
ziek gemeld in verband met een burn-out. Van medio 2020 tot 1 april 2022 was de bedrijfsarts
verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding van klager. Klager verwijt de bedrijfsarts
dat hij zich niet onafhankelijk heeft opgesteld, maar zich onrechtmatig door de werkgever
heeft laten beïnvloeden, waardoor de werkgever de re-integratie van klager kon belemmeren.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 3 november 2022;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek met de bijlagen;
- het medisch dossier van klager, op 1 juni 2023 ontvangen van de gemachtigde
van de bedrijfsarts.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Omdat klager
vanwege medische redenen enkele maanden niet in staat was om een mondeling vooronderzoek
bij te wonen, heeft de vooronderzoeker er in overleg met de partijen voor gekozen
om een extra schriftelijke ronde in te lassen (repliek en dupliek).
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 31 oktober 2023. De partijen
zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden
hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
3. De feiten
3.1 Klager was sinds 2005 fulltime in loondienst werkzaam op de afdeling customer
support van een softwarebedrijf en sinds 2018 bij haar rechtsopvolger (hierna: de
werkgever).
3.2 Op 9 januari 2019 heeft klager zich ziek gemeld in verband met een burn-out
in combinatie met ADHD. Klager heeft meerdere consulten gehad bij een andere bedrijfsarts,
waarvan het laatste consult plaatsvond op 10 december 2019. In mei 2020 heeft deze
bedrijfsarts nog telefonisch contact met klager gehad. De opvolgende bedrijfsarts
heeft op 22 juni 2020 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
3.3 De werkgever is in juli 2020 overgestapt op een andere arbodienst, te weten
E.-B.V. (hierna: E.). De bedrijfsarts is werkzaam voor E. en heeft vanaf dat moment
de verzuimbegeleiding van klager op zich genomen.
3.4 Klager heeft op 12 augustus 2020 een eerste consult bij de bedrijfsarts gehad.
Klager ontving op 14 augustus 2020 de terugkoppeling per e-mail. Daarin schrijft de
bedrijfsarts: “Het gaat naar omstandigheden redelijk met uw medewerker. De eerder
opgestelde FML is nog van toepassing. Ik heb begrepen dat er volgens de rapportage
van de arbeidsdeskundige geen mogelijkheden zijn in spoor 1. Een spoor 2 traject is
ingezet. Dit beleid kan worden voortgezet. Er zal regelmatig getoetst moeten worden
door werkgever of er nog steeds geen mogelijkheden in spoor 1 zijn. Tevens spoor ik
beide partijen aan om met elkaar in gesprek te blijven en de arbeidsrelatie te normaliseren.”
3.5 Op 5 oktober 2020 heeft klager een telefonisch consult gehad bij de bedrijfsarts.
In dat gesprek heeft klager onder andere te kennen gegeven zijn eigen werk zo snel
mogelijk te willen hervatten (spoor 1).
3.6 Klager is door de werkgever op 15 oktober 2020 per e-mail uitgenodigd voor
een gesprek over spoor 1. Hij heeft geantwoord dat hij nog in afwachting was van de
terugkoppeling van het consult van 5 oktober 2020. Deze terugkoppeling heeft hij op
16 oktober 2020 ontvangen. Daarin is vermeld: “de klachten/beperkingen zijn niet significant
gewijzigd. Medewerker is bezig met een spoor 2 traject. Medewerker wil graag meer
duidelijkheid over de (on)mogelijkheden in spoor 1. Dat ligt op arbeidsdeskundig vlak
en is niet iets wat de bedrijfsarts kan beantwoorden. Hij zal dit moeten bespreken
met werkgever evt bijgestaan door de arbeidsdeskundige. Ik adviseer dan ook om dit
gesprek te voeren”.
3.7 Op 30 december 2020 heeft klager een telefonisch consult gehad bij de bedrijfsarts.
De terugkoppeling van dit gesprek heeft hij op 23 januari 2021 per post ontvangen.
Daarin staat: “het gaat wisselend met de medewerker. Hij volgt momenteel een spoor
2 traject en heeft in dit kader een werkervaringsplek. Ik heb begrepen dat de loondoorbetalingsperiode
van werkgever door het UWV is verlengd. De beperkingen zoals aangegeven in het inzetbaarheidsprofiel
van juni 2020 zijn nog steeds van kracht. Betrokkene is geschikt voor re-integratie
in een passende functie. Het spoor 2 traject dient daarom te worden voortgezet. Betrokkene
geeft aan mogelijkheden voor zichzelf te zien in spoor 1. Dit zullen werkgever, AD
en betrokkene met elkaar moeten bespreken. Het is hoe dan ook raadzaam dat beide partijen
afspreken hoe zij nu verder gaan”.
3.8 De verzekeringsarts van het UWV heeft beslist dat klager vanaf 12 mei 2021
het werk dat hij deed voordat hij ziek werd weer kon doen. De werkgever heeft tegen
deze beslissing bezwaar ingediend.
3.9 De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst van klager ontbonden per
1 april 2022. Klager is daarvan in beroep gegaan.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij:
a) zijn rol als bedrijfsarts niet op een professionele en actieve wijze heeft ingevuld;
zo heeft hij zonder zorgvuldig medisch onderzoek uit te voeren vastgesteld dat de
eerder opgestelde FML nog van toepassing was en heeft hij klager na 30 december 2020
aan zijn lot overgelaten;
b) niet onafhankelijk is gebleven; de bedrijfsarts heeft nooit een terugkoppeling
van een consult rechtstreeks en gelijktijdig aan klager en de werkgever gestuurd;
c) in zijn terugkoppeling niet duidelijk heeft vermeld wat er tijdens een consult
was besproken. Daardoor heeft de bedrijfsarts bijgedragen aan het conflict tussen
klager en de werkgever;
d) geen goed medisch dossier heeft bijgehouden.
4.2 De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
Klachtonderdeel a) professionaliteit
Medisch onderzoek
5.2 Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij geen medisch onderzoek heeft verricht.
De bedrijfsarts had in het eerste consult op 12 augustus 2020 op grond van het verhaal
van klager moeten vaststellen of sprake was van ziekte of gebrek en zo ja, of die
ziekte of dat gebrek rechtstreeks en medisch objectiveerbaar leidde tot beperkingen
in arbeid. Als de bedrijfsarts goed had doorgevraagd, had hij een goede analyse van
de medische en niet-medische aspecten kunnen maken. Daarnaast had hij ook een eigen
lichamelijk en/of observerend psychisch onderzoek moeten doen. De vorige FML dateerde
immers van 22 juni 2020 en een FML is maar drie maanden geldig.
5.3 De bedrijfsarts heeft toegelicht dat hij klager op 12 augustus 2020 zeer
uitvoerig heeft gesproken. Hij beschikte weliswaar niet over het complete medische
dossier van klager, maar wel over de FML die nog geen drie maanden oud was. De bedrijfsarts
stelt dat hij de situatie van klager, zijn medische beeld en de gebeurtenissen in
de laatste maanden uitgebreid met hem heeft doorgenomen, net als de voorgeschiedenis,
de privésituatie van klager en zijn niveau van functioneren op dat moment. Op basis
van dit gesprek met klager heeft de bedrijfsarts kunnen vaststellen dat de beperkingen
in de FML nog van toepassing waren, zo voert de bedrijfsarts aan.
5.4 Het college overweegt dat een medisch onderzoek niet altijd verplicht of
noodzakelijk is om tot een FML te komen of om vast te stellen dat een eerder opgestelde
FML nog van toepassing is. In de FML van klager van 22 juni 2020 zijn enkele beperkingen
in rubrieken I en II genoemd. Volgens de bedrijfsarts heeft hij samen met klager de
FML doorgenomen en heeft klager de eerdere beperkingen bevestigd. Klager betwist dat:
volgens hem is de FML niet met hem besproken en bovendien was geen sprake (meer) van
beperkingen.
Voor het college valt niet vast te stellen hoe dit gesprek precies is verlopen,
omdat alleen klager en de bedrijfsarts daarbij aanwezig waren. Het college acht het
echter op grond van de aantekeningen van de bedrijfsarts in zijn dossier voldoende
aannemelijk dat de van belang zijnde onderwerpen aan de orde zijn gekomen en dat de
beperkingen in de FML van 22 juni 2020 door de bedrijfsarts met klager zijn besproken.
De gebruikelijke werkwijze is ook dat een al eerder opgestelde FML door een bedrijfsarts
en werknemer samen wordt doorgenomen. Hoewel klager en de bedrijfsarts een verschillende
lezing hebben over hetgeen besproken is tijdens dit consult, zijn zij het er wel over
eens dat klager geen andere beperkingen heeft genoemd dan degene die al in de FML
stonden. De bedrijfsarts hoefde dus geen medisch onderzoek te doen; hij beschikte
over voldoende informatie om niet af te wijken en te kunnen vaststellen dat de FML
van 22 juni 2020 nog van toepassing was. De bedrijfsarts had de medische stukken van
klager weliswaar nog niet, maar hij beschikte wel over zijn niet-medische stukken,
naast de informatie die hij kreeg uit het uitgebreide consult. Dit klachtonderdeel
slaagt dus niet.
Koerswijziging
5.5 Klager verwijt de bedrijfsarts een gebrek aan professionaliteit, omdat de
bedrijfsarts is meegegaan in de koerswijziging van de werkgever; waar de werkgever
aanvankelijk klager aan het werk wilde hebben, probeerde hij na 7 januari 2020 – en
na inschakeling van een arbeidsrechtadvocaat – klager tot na het tweede ziektejaar
ziek te houden. Ten onrechte is de bedrijfsarts meegegaan in deze koers.
5.6 Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. Er zijn geen aanwijzingen dat de bedrijfsarts
enige bemoeienis had met het beleid van de werkgever. Van enige beïnvloeding van of
door dat beleid is evenmin gebleken.
5.7 Klager stelt dat de bedrijfsarts zich actiever had moeten opstellen bij de
begeleiding van klager. Na 30 december 2020 heeft de bedrijfsarts geen contact meer
gezocht met klager; daarmee heeft hij zijn zorgplicht geschonden.
5.8 De bedrijfsarts heeft uitgelegd dat de werkgever en E. waren overeengekomen
dat E. de bedrijfsgeneeskundige begeleiding in de eerste 104 weken van de arbeidsongeschiktheid
van de werknemers van de werkgever zou verzorgen. Als een werknemer dan nog ziek was,
zou de verzuimbegeleiding plaatsvinden op aanvraag van de werkgever of werknemer.
Verder zou voortaan de taakgedelegeerde inzetbaarheids-deskundige van E. het primaire
aanspreekpunt zijn.
5.9 Op 9 januari 2021 was klager 104 weken ziek en dat betekende dat per die
datum de actieve verzuimbegeleiding stopte. In aanloop daarnaartoe heeft de bedrijfsarts
tijdens het consult van 30 december 2020 aan klager uitgelegd wat de vervolgstappen
zouden zijn: wat hem betrof was klager geschikt voor re-integratie in een passende
functie. Klager was bezig met spoor 2 en zag zelf nog mogelijkheden in spoor 1.
5.10 De inzetbaarheidsdeskundige heeft op 21 januari 2021 aan de werkgever gevraagd
hoe het ging sinds het consult van 30 december 2020 en gevraagd of ondersteuning van
E. gewenst was. De werkgever heeft geantwoord dat haar door het UWV een loonsanctie
was opgelegd en schreef “graag wel nog contactmomenten inplannen.“ Vervolgens heeft
de werkgever op 18 maart 2021 E. verzocht om een consult te plannen. De bedrijfsarts
heeft op 19 maart 2021 opdracht gegeven om een consult te plannen met klager. Voordat
dit consult kon worden uitgevoerd, heeft de werkgever de afspraak geannuleerd omdat
er al een ontslagvergunning door het UWV was verleend. Wel heeft er op 28 maart 2021
nog een telefonisch gesprek plaatsgevonden.
5.11 Gezien de hiervoor geschetste gang van zaken en vooral gelet op de gewijzigde
manier van regievoering per januari 2021 kan niet worden gezegd dat de bedrijfsarts
klager aan zijn lot heeft overgelaten. Het is gebruikelijk en aanvaardbaar dat na
104 weken verzuim de actieve begeleiding door de bedrijfsarts stopt. De regie voor
het plannen van consulten met klager lag daarom na het tweede verzuimjaar niet in
de eerste plaats meer bij de bedrijfsarts, maar bij de werkgever en de werknemer.
E. heeft de werknemers geïnformeerd over deze werkwijze aan de hand van een introductiebrief.
Dat deze brief klager niet heeft bereikt omdat hij geen toegang (meer) had tot zijn
mailbox valt de bedrijfsarts niet persoonlijk aan te rekenen. De bedrijfsarts heeft
klager in het laatste consult op 30 december 2020 ook ingelicht over het vervolg.
5.12 Daar staat tegenover dat de bedrijfsarts, ondanks de per 9 januari 2021
veranderde werkwijze (met een verschuiving van de taakdelegatie), nog wel een verantwoordelijkheid
jegens klager had. De bedrijfsarts geeft zelf toe dat de manier waarop de gewijzigde
regievoering is uitgepakt voor klager geen schoonheidsprijs verdient, maar hij heeft
er lering uit getrokken en inmiddels heeft E. de werkwijze aangepast. Het college
onderschrijft dat de bedrijfsarts zich actiever had kunnen opstellen, maar dat hij
dat niet heeft gedaan, is onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt. Daarbij speelt
mee dat klager niet aan de bedrijfsarts te kennen heeft gegeven dat hij ontevreden
was over de verzuimbegeleiding, of dat hij in het najaar van 2020 twee keer had geprobeerd
een afspraak te maken met de bedrijfsarts en dat de werkgever – via wie de afspraak
moest worden gemaakt – daaraan geen gehoor gaf. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b) terugkoppelingen
5.13 Klager is het oneens met de wijze van terugkoppeling van zijn consulten
door de bedrijfsarts. Hij kreeg de terugkoppeling steeds via de werkgever toegestuurd.
Aangezien het om onbeveiligde Word-documenten ging, kon de werkgever de terugkoppeling
aanpassen alvorens die door te sturen naar klager. De werkgever kreeg de terugkoppeling
bovendien eerder dan klager. Zo is het klager later bekend geworden dat de werkgever
al op 6 oktober 2020 de terugkoppeling van het consult van 5 oktober 2020 had ontvangen,
terwijl klager die pas op 16 oktober 2020 kreeg. Door de werkgever de mogelijkheid
te geven invloed uit te oefenen op de terugkoppeling, heeft de bedrijfsarts zich niet
onafhankelijk opgesteld. Het gebrek aan onafhankelijkheid wordt benadrukt doordat
de bedrijfsarts geen melding heeft gedaan bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten,
zo voert klager aan.
Bovendien heeft de bedrijfsarts zijn geheimhoudingsplicht geschonden door de terugkoppelingen
te sturen aan de werkgever zonder te vragen of klager daarvoor toestemming gaf.
5.14 De bedrijfsarts heeft uitgelegd dat E. het verzuim bijhield in een digitaal
verzuimsysteem, Verzuimsignaal. De bedrijfsarts zette zijn terugkoppelingen ook in
Verzuimsignaal. De werkgever kon daar kennis van nemen door in te loggen en E. zond
de terugkoppeling per post aan de werknemer. Volgens de bedrijfsarts maakte het format
in Verzuimsignaal het onmogelijk dat de werkgever de terugkoppeling zou kunnen aanpassen.
5.15 Hoewel het college met klager eens is dat het niet gelukkig en ook ongewenst
is dat klager de terugkoppelingen meer dan eens (ruim) later ter beschikking kreeg
dan de werkgever, overweegt het college dat de door de bedrijfsarts geschetste werkwijze
een gebruikelijke werkwijze is. De bedrijfsarts heeft zich aan de werkafspraak gehouden
door de terugkoppeling in Verzuimsignaal te zetten. Dat E. de terugkoppeling kennelijk
niet gelijktijdig aan klager en de werkgever heeft gestuurd, valt de bedrijfsarts
niet persoonlijk te verwijten. De bedrijfsarts heeft bovendien verklaard dat klager
nooit tegen hem heeft gezegd dat hij de terugkoppelingen (te) laat ontving. Klager
heeft dat ter zitting bevestigd en het blijkt ook uit zijn e-mail van 12 januari 2021:
deze is gericht aan de werkgever en niet aan de bedrijfsarts. Pas in het telefoongesprek
van 28 maart 2022 heeft klager zijn beklag gedaan: “zo geeft hij aan dat de terugkoppelingen
door wg verstuurd werden en dat de terugkoppelingen gunstig uitpakken voor wg. Hij
geeft aan dat hij dit inderdaad niet tijdens de consulten met BA heeft besproken,
maar dat hij dit nu in ziet”.
Het college ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de werkgever invloed heeft
kunnen uitoefenen op de terugkoppelingen en deze heeft gewijzigd. De terugkoppelingen
zijn in een bepaald format genoteerd en het is niet aannemelijk dat de werkgever deze
kon aanpassen. Klager heeft ook niet concreet gemaakt – destijds noch in deze procedure
– op welke punten de terugkoppelingen door de werkgever zouden zijn aangepast. Het
college gaat er dan ook vanuit dat klager en de werkgever beiden dezelfde informatie
hebben gekregen.
5.16 Naar het oordeel van het college heeft de bedrijfsarts niet zijn geheimhoudingsverplichting
geschonden. Wat een bedrijfsarts wel en niet mag terugkoppelen is uitgewerkt in richtlijnen,
zoals de ‘KNMG-code Gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en re-integratie’
en de ‘Leidraad bedrijfsarts en privacy’. Hieruit volgt dat bij verplicht contact
– waarvan sprake is als de werknemer de bedrijfsarts bezoekt in opdracht van de werkgever,
zoals bij ziekteverzuimbegeleiding – de bedrijfsarts beperkt informatie mag uitwisselen,
ook zonder toestemming van werknemer. Niet gebleken is dat de bedrijfsarts de daarbij
noodzakelijke beperkingen niet in acht heeft genomen; de door hem opgestelde terugkoppelingen
bevatten geen medische of anderszins gevoelige gegevens.
De bedrijfsarts heeft ook geen melding hoeven doen bij het Nederlands Centrum voor
Beroepsziekten. Het is het college onvoldoende gebleken dat de klachten van klager
voldoen aan de criteria die dit centrum heeft opgesteld voor het aannemen van een
beroepsziekte.
De klacht dat de bedrijfsarts niet onafhankelijk zou zijn is niet gegrond, gezien
hetgeen hiervoor is overwogen.
Klacht c) onduidelijkheid terugkoppeling
5.17 Deze klacht van klager spitst zich toe op de terugkoppeling van het consult
van 12 augustus 2020. Dat de bedrijfsarts daarin een aansporing gaf aan klager en
de werkgever om in gesprek te blijven, is volgens klager in strijd met het besprokene
op 12 augustus 2020. Klager had namelijk duidelijk gezegd dat hij zichzelf in staat
achtte om in spoor 1 in zijn eigen functie te re-integreren. In het consult heeft
de bedrijfsarts gezegd dat mediation tussen klager en de werkgever nodig was, maar
dat heeft hij niet in de terugkoppeling geschreven. De werkgever had geen belang bij
re-integratie in spoor 1 noch bij mediation. Klager vermoedt daarom dat de terugkoppeling
door de bedrijfsarts opzettelijk en in samenspraak met de werkgever onduidelijk is
gehouden.
5.18 De bedrijfsarts ontkent dat de terugkoppeling geen goede weergave is van
wat in het consult van 12 augustus 2020 is besproken. Hij stelt dat deze goed de kern
aangeeft van het gesprek met klager. Mediation was een goede optie, maar dit was volgens
klager al eerder geprobeerd, maar had niets opgeleverd. Klager vertelde ook dat er
inmiddels juristen bij zijn zaak betrokken waren. Aangezien klager duidelijk aangaf
in spoor 1 te willen re-integreren, heeft de bedrijfsarts hem geadviseerd en aangespoord
om buiten het juridische traject om te proberen tot een werkbare oplossing te komen
met de werkgever, al dan niet met externe hulp.
5.19 Het college ziet niet op welk punt de terugkoppeling van het consult van
12 augustus 2020 aan duidelijkheid te wensen overlaat. Een terugkoppeling is geen
gedetailleerde weergave van alles wat besproken is, maar een samenvatting waaruit
de essentie van het gesprek moet blijken. Daaraan voldoet deze terugkoppeling: duidelijk
is dat de bedrijfsarts van mening was dat klager en de werkgever in gesprek moesten
om een oplossing te vinden voor hun geschil. Dat de bedrijfsarts niet expliciet mediation
heeft aanbevolen in zijn terugkoppeling is navolgbaar, aangezien een eerdere mediationpoging
niet tot uitvoering was gekomen.
Ook de andere twee terugkoppelingen zijn naar het oordeel van het college voldoende
concreet en duidelijk. Het is niet de taak van de bedrijfsarts om precies voor te
schrijven hoe een conflict tussen werkgever en werknemer moet worden opgelost.
Klachtonderdeel d) medisch dossier
5.20 In het laatste klachtonderdeel stelt klager dat de bedrijfsarts zijn medische
dossier te summier heeft bijgehouden en dat het dossier incompleet is. Zo heeft de
bedrijfsarts niet inzichtelijk gemaakt op basis waarvan hij tot zijn beoordelingen
en conclusies is gekomen. Volgens de bedrijfsarts is het medische dossier compleet
en voldoet het aan de eisen.
5.21 Het college is van oordeel dat het dossier, de van belang zijnde aantekeningen
en andere informatie en stukken bevat. Deze geven ook voldoende onderbouwing voor
de beoordeling en de conclusies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van klager.
De daarop gebaseerde adviezen van de bedrijfsarts aan klager en de werkgever zijn
navolgbaar.
Slotsom
5.22 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond
zijn.
Kostenveroordeling
5.23 Ter zitting heeft klager verzocht om de bedrijfsarts in de kosten van de
procedure te veroordelen. Nu de klacht niet gegrond zal worden verklaard, komt het
college niet toe aan de beoordeling van dit verzoek.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “De feiten” van
de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in
elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager wil met zijn beroep zijn klacht in volle omvang door het Central Tuchtcollege
laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege
de klacht alsnog gegrond verklaart. Daarnaast verzoekt klager om de bedrijfsarts te
veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2 De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege
om het beroep van klager te verwerpen.
Klachtonderdeel b.
4.3 In dit klachtonderdeel verwijt klager de bedrijfsarts dat hij bij het uitvoeren
van zijn taken niet onafhankelijk is gebleven. Meer in het bijzonder verwijt klager
de bedrijfsarts dat hij de terugkoppelingen van de consulten nooit rechtstreeks en
gelijktijdig aan klager en zijn werkgever heeft gestuurd.
4.4 De bedrijfsarts heeft uiteengezet dat hij (destijds) werkzaam was bij Arbodienst
E. B.V. (hierna: E.). In beroep heeft de bedrijfsarts nogmaals uitgelegd dat E. het
verzuim bijhield in een digitaal verzuimsysteem, genaamd Verzuimsignaal. De bedrijfsarts
zette zijn terugkoppelingen ook in Verzuimsignaal. Een collega zorgde er vervolgens
voor dat de terugkoppeling aan klager en de werkgever werd gestuurd. Dit betreft volgens
de bedrijfsarts een zeer gebruikelijke werkwijze van arbodiensten en de bedrijfsarts
mocht er vanuit gaan dat klager de terugkoppelingen steeds tijdig ontving.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de overwegingen van het Regionaal
Tuchtcollege ten aanzien van dit klachtonderdeel. Evenals het Regionaal Tuchtcollege
overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het bij arbodienst E. de gebruikelijke werkwijze
is dat de bedrijfsarts zijn terugkoppelingen in Zorgsignaal plaatst. Het Centraal
Tuchtcollege oordeelt het volkomen aannemelijk dat de bedrijfsarts dat in deze zaak
ook heeft gedaan. De stelling van klager dat de bedrijfsarts dit zou hebben nagelaten,
is door klager op geen enkele wijze nader onderbouwd. Dat de terugkoppelingen niet
gelijktijdig bij klager en zijn werkgever zijn aangekomen, kan de bedrijfsarts niet
persoonlijk worden verweten. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt hierbij van belang
dat klager nooit tegen de bedrijfsarts heeft gezegd dat hij de terugkoppelingen niet
tijdig ontving. Pas bij het indienen van de klacht bij het Regionaal Tuchtcollege
is de bedrijfsarts hiermee bekend geworden. Dat betekent dat de bedrijfsarts zijn
werkwijze, voor zover dit al nodig zou zijn geweest, ook nooit heeft kunnen aanpassen.
4.6 Tot slot ziet ook het Centraal Tuchtcollege geen redenen aanwezig om aan
te nemen dat de bedrijfsarts - al dan niet onder druk van de werkgever van klager
- wijzigingen heeft aangebracht in de terugkoppelingen. Klager heeft deze verwijten
desgevraagd ook niet nader kunnen concretiseren. Dat de bedrijfsarts op enigerlei
wijze heeft bijgedragen aan het conflict tussen klager en zijn werkgever is ook op
geen enkele wijze gebleken. Klachtonderdeel b. is ongegrond.
Klachtonderdelen a., c., en d.
4.7 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van deze aan
het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klachtonderdelen en het debat dat partijen
daarover bij dat tuchtcollege hebben gevoerd.
4.8 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2025 is dat debat voortgezet.
4.9 De bespreking van de klachtonderdelen a., c., en d., in raadkamer na de mondelinge
behandeling in beroep, heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen
van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal
Tuchtcollege. Dit betekent dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn en dat het beroep
in zoverre zal worden verworpen.
Kostenveroordeling
4.10 Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat het Centraal Tuchtcollege
het beroep van klager zal verwerpen. Dat betekent dat er geen aanleiding bestaat om
de bedrijfsarts in de kosten te veroordelen, zoals door klager is verzocht.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door Z.J. Oosting, voorzitter; A.S. Gratama en R.H. Zuijderhoudt,
leden-juristen en J. Hermans en A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten, en bijgestaan
door
M. van Esveld, secretaris. Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart
2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.